School: Wereldwijs

‘Die vrienden van mij gingen wel allemaal, maar mijn droom is niet in vervulling gegaan’

Met de auto rijden Jahnaya, Aalae en Jereau van OBS Wereldwijs uit Zuidoost helemaal naar Sloten om daar Max Sordam te interviewen. Meneer Sordam is bijna 97 jaar, maar dat zie je nauwelijks. Hij woont nog zelfstandig, rijdt nog zelf auto en is nog erg bij de tijd. Misschien omdat hij vroeger veel gebokst en gedanst heeft. Als de kinderen vragen of hij nog altijd kan dansen, laat hij lachend zijn moves zien.

Heeft u broers en zussen? ‘
Ik was de oudste van vijf kinderen, ik ben geboren in 1926 Paramaribo. Mijn vader is onderwijzer geweest, hij was nogal streng. Ik moest het voorbeeld zijn voor de jongere broers en zussen. Ik ben nu alleen nog over met mijn jongere broer Harrie.’

 Wat voor werk deed u in de oorlog?
In 1943 moest ik in het leger. Ik ben militair geweest in de schutterij. Ik was toen 19 jaar en net klaar met school. Ik heb toen een jaar gediend, maar ik hoefde niet te vechten, al ben ik daar wel voor getraind. Daarna ben ik bij een autobedrijf gaan werken bij de administratie. Na de oorlog ben ik naar Curaçao gegaan, daar heb ik zeventien jaar gewoond en gewerkt bij de Shell, KLM en bij de politie. In 1967 ben ik naar Nederland gekomen om verder te studeren en ben gaan werken in het gevangeniswezen. Ik heb ook veel boeken geschreven onder andere over de culturele gedragsverschillen tussen Surinamers en Nederlanders.’

Wat was het eerste dat u dacht toen de oorlog begon?
Ik weet nog dat er veel Amerikanen gestationeerd waren in de Zanderij, het vliegveld in Suriname. De Amerikanen waren er om de bauxietindustrie te beschermen. Van bauxiet wordt aluminium gemaakt en daar bouwden de Amerikanen weer vliegtuigen van. In hun jachtvliegtuigen was ik zo geïnteresseerd, omdat ik ook jachtvlieger wilde worden. Ze zochten toen Surinaamse jongens om in Amerika de opleiding te volgen. Ik heb me opgegeven voor een vooropleiding waar ik voor geslaagd ben. Omdat ik nog beneden de 21 jaar was, moest ik toestemming hebben van mijn vader om naar Amerika te gaan. Hij zei: ‘niks ervan, jij blijft lekker hier. Laat die Amerikanen het maar zelf oplossen’. Die vrienden van mij gingen wel allemaal, maar mijn droom is niet in vervulling gegaan.’

 Werd er wel gesproken over de oorlog in Suriname?
We hebben natuurlijk niet daadwerkelijk de oorlog meegemaakt, maar wat ik nog weet is dat alle Duitsers die hier in Suriname waren, werden geïnterneerd, gevangen werden gezet. Dat waren gewoon Duitse burgers hoor, docenten, artsen of met een ander beroep.’

Wat deed u in de oorlog om u te vermaken?
Ik had altijd veel vrienden, ik was een jonge, frivole man. Ik hield veel van sporten en van dansen. Doordat ik veel van dansen hield, kwam ik natuurlijk ook veel in contact met dames. Dus ik had veel vrienden maar ook veel vriendinnen. Ik ben gaan boksen om mezelf te verdedigen, niet om stoer te doen. Als ik zie dat een grote jongen een kleinere molesteert op straat, dan ga ik die grote aanpakken. Ook al heeft die kleine iets verkeerds gedaan. Ik heb dat boksen mijn hele leven gedaan, tot op de dag van vandaag, maar ja de krachten zijn niet meer zoals vroeger. Ik denk wel dat ik mezelf nog wel kan verdedigen.’

Waarom bent u naar Nederland gekomen?
Ik ben een avonturier. Omdat mijn vader mij geweigerd had om piloot te worden, ben ik naar de Antillen gegaan. Daar ben ik door twee tantes opgevangen en heb ik me maatschappelijk opgewerkt. In 1964 ben ik naar Nederland vertrokken. Waarom? Zoals ik al zei ik ben een avonturier ik blijf niet graag lang op één plek. Ik wil graag weten hoe andere culturen zijn, dat interesseert me.Veel kennis opdoen is belangrijk. Hoe meer je weet, des te hoger kom je op de maatschappelijke ladder. Hoe meer kennis je hebt, hoe hogerop je komt en dat moeten jullie ook doen. Mijn motto is; wie de taal spreekt van een ander, krijgt inzicht in diens leef- en denkvermogen en dan ga je elkaar ook beter begrijpen. Ik spreek zeven talen en daarom heb ik ook overal vrienden, want mensen omarmen je, als je hun taal spreekt.’

 

 

School: Wereldwijs

‘De gevangenen zaten in een grote koffieloods met een gracht er omheen, waarin ook krokodillen zaten’

In een spreekkamer van basisschool Wereldwijs maken Tommy, Kayla en Chloe het eerst nog even wat gezelliger. Het interview met André Antonius op en kan beginnen. Meneer Antonius  (1938) groeide op met zijn moeder en twee nichten in Paramaribo, de hoofdstad van Suriname. Suriname was in die tijd nog altijd een Kolonie van Nederland.’

 Wat voor herinneringen heeft u aan de oorlogstijd?
‘Ik was 5 jaar en als de sirenes afgingen moest ik schuilen in een schuilkelder onder de school, zodoende wist ik dat het oorlog was. Ik was nog wel klein en ik wist niet veel. Maar wat ik wel merkte was dat de producten die uit Nederland kwamen, zoals haring, boter, kaas, appels, peren er ineens niet meer waren. Dus at ik meer producten die gewoon in Suriname verbouwd werden zoals cassavebrood, jam van Surinaamse vruchten en pindakaas.
’s Avonds vanaf zeven uur moest alles pikkedonker zijn. Tot ’s morgens zeven uur. Ik weet nog goed dat het dan heel donker was. Ik hield van lezen, maar ineens mocht ik niet meer lezen. Want kaarsen aan mocht ook niet. We gingen dan gewoon vroeg naar bed.’

Waren er ook bombardementen?
‘In Suriname is veel bauxiet, dat is een mineraal uit de grond waar je aluminium van maakt. De Amerikanen gebruikten dat om vliegtuigen van te maken. Dat wilden de Duitse bezetters niet, dus die schepen die bauxiet vervoerden werden getorpedeerd door de Duitsers. Ook de fabriek werd gebombardeerd. Om dat te voorkomen waren er veel Amerikanen in Suriname.’

Later toen ik ouder was hebben ze me verteld dat er voor de oorlog een Duits koopvaardijschip in de haven lag. Dat schip heette de Goslar. Na de Duitse aanval op Nederland in 1940 kreeg de gouverneur van Suriname het bevel alle Duitsers te interneren. De Duitse kapitein moest het schip te verlaten, zei iets vergeten te hebben en ging weer terug aan boord. Hij heeft toen stiekem de luiken aan de onderkant van het schip opengezet, zodat het schip zonk. Zo blokkeerde het in een nauwe bocht de Surinamerivier. Dit gebeurde op 10 mei. De kapitein hoopte dat door zijn actie geen schepen meer langs konden varen om bauxiet te vervoeren naar Amerika. Dat schip dat ligt er nu nog steeds.’

Wat kunt u over plantage Katwijk vertellen?
‘Er waren altijd mensen die toch de straat op gingen en foute dingen deden; mensen beroven, stelen in winkels, of andere kwalijke dingen. Amerika heeft toen soldaten gestuurd om die mensen op te pakken en in een gevangenis te zetten. Ze belandden in Plantage Katwijk; een interneringskamp. Daar zaten voornamelijk Surinamers.’

Hoe was het leven op Katwijk voor hun?
‘Mijn oom Julius Stuger was directeur van plantage Katwijk. In de weekenden ging ik daar wel vaak heen. De gevangenen zaten in een grote koffieloods met een gracht er omheen, waarin ook krokodillen zaten, zodat ze niet zouden wegvluchten. Soms riepen die mensen me en zeiden: ‘kom eens jongen, ga iets voor me kopen in de winkel.’ Dan geven ze me geld om sigaretten te kopen. Ik was best ondeugend vroeger en deed dat dan gewoon. Ik had ook wel medelijden met die mensen, ze deden de hele dag niks. Maar mijn oom werd dan heel boos en dan kreeg ik een pak slaag.
Er waren voor de oorlog best veel Duitse mensen in Suriname. Die werkten als onderwijzer, verpleegkundige of predikant. Die werden aan het begin van de oorlog ook allemaal opgesloten in een kamp aan de Copieweg.
‘Er zat ook een groep Joodse mensen in Suriname. In 1942 kwamen ze met een boot aan in Paramaribo. Ze waren gevlucht voor de oorlog uit Nederland.  Het was een groep van ongeveer honderdenvijftig Joodse vluchtelingen. Op de gesloten begraafplaats Jacobus Rust werden een aantal eenvoudige huizen voor deze mensen gebouwd. Wij hadden geen contact met ze, want ze woonden apart. Ze hadden een eigen lagere  en middelbare school.’

 

 

 

 

 

 

 

 

 

School: Wereldwijs

‘Ik was verschrikkelijk bang, alleen maar bang.’

Ilay, Giovanni, Julia, Natasja van Basisschool Wereldwijs interviewen Harry Sablerolle (1934). Meneer Sablerolle heeft veel indrukwekkende foto’s bij zich en heeft het bombardement meegemaakt in de Ritakerk in Amsterdam-Noord.

Hoe kreeg u te horen dat de oorlog was begonnen?
Het was op een mooie dag begin mei in Amsterdam. Ik speelde buiten. Het was een doodlopend straat, maar vroeger stonden er bijna geen auto’s . Er stond maar één auto bij ons voor de deur, van de buurman die particulier chauffeur was voor iemand bij de KLM, van Schiphol. Bij het uitbreken van de oorlog is er niet geschoten hier in Amsterdam, maar wel op Schiphol. In die zwarte auto zat een kogelgat. Ik herinner me dat, maar was zes jaar. Ik heb de hele dag verder gespeeld. Zo wist ik het.’

Kende u mensen die gingen onderduiken?
Ja, aan het einde van de oorlog hebben wij een onderduiker in huis gehad. Mijn vader was kapper, maar  moest aan het einde van de oorlog aan de kust werken. Van Texel tot België werden allemaal bunkers gebouwd, om Nederland te verdedigen tegen de bevrijders die uit Engeland of uit Amerika zouden kunnen komen met de boot. Toen brak de spoorwegstaking uit en reed er geen enkele trein meer. Al die spoormensen moesten toen onderduiken. Mijn vader werkte dus aan de kust en daar werkte ook een man uit Noord- Brabant.  Die heeft hij geholpen. ‘Kom maar mee naar mij, naar Amsterdam Noord, dan kun je bij mij blijven wonen totdat je naar huis kan’. En toen brak de hongerwinter uit en mijn vader lag aan het einde van de oorlog op sterven, die ging dood van de honger. Die jongen, het was een boerenjongen, ging de straat op ’s avonds. Hij roofde de katten en honden. Dat vlees at mijn vader en zo is hij in leven gebleven.’

Wat vond u van de NSB?
Tja, dat zijn landverraders. Die kozen voor de vijand. Wat is het ergste in de oorlog? Dat zijn NSB’ers, dat zijn verraders.
Ik zal je een verhaal vertellen. Mijn oom had verkering met een meisje, hij was een jaar of 20. Hij moest onderduiken want hij moest voor de Duitsers, de Moffen, in Duitsland werken en dat wou hij niet,. Dat meisje heeft hem aangegeven bij de politie, ze was boos nadat mijn oom het uitmaakte. Mijn oom is dood, omdat dat meisje hem verraden heeft. Een van de ergste dingen in de oorlog is verraad, dat je voor iedereen bang moet zijn, dus dat je niks vertelt omdat je anders verraden wordt.’

 Wat is het engste dat u mee heeft gemaakt tijdens de oorlog?
‘Het andere vreselijke ding van oorlog is angst.. Voor bommen kon je niet  schuilen, want je weet niet waar ze gaan vallen. Angst en verraad, dat is het allerergste wat er in de oorlog gebeurt. Het engste was het bombardement dat ik heb meegemaakt. Ik zat in de kerk, dat was 17 juli 1943, het was prachtig weer in Amsterdam Noord en die kerk bestond 25 jaar. Het zat vol kinderen; wel vijfhonderd. Harry laat foto’s zien van de kerk na het bombardement].  Zie je dat gat in het dak? De bom was ‘verdwaald’, die was bedoeld voor een vliegtuigfabriek in Amsterdam-Noord, maar ze hebben misgegooid. Tegenwoordig zijn die vliegtuigen modern en kunnen ze heel goed mikken, maar dat kon vroeger niet.  Dat ging toen mis. De bom ging schuin naar achteren en kwam in de kelder terecht en dat heeft de ontploffing gesmoord. Daarom waren er maar elf doden. Voorin de kerk zijn geen slachtoffers gevallen. Ik zat in het midden van de kerk en we hoorden een verschrikkelijk gegier, want bommen die gieren als ze vallen. De gebrandschilderde ramen werden door de luchtdruk ingedrukt, dat gaat zo snel. Die bom ontplofte in de grond, de knal heb ik niet gehoord.  Erna was het pikkedonker en het enige wat je wil is vluchten. Ik vond het het middenpad, maar dat lag helemaal vol rotzooi, dus ik klauterde over de brokstukken en kon nog steeds niks zien door het stof. Werd toen nog door een hysterische vrouw omver gezwiept, maar het stof zakte en het licht komt dan weer tevoorschijn. En toen zag ik een wit gat en daar waren een mannen, één tilde me over een gat heen en toen stond ik buiten. Ik huilde. Zou er nog om kunnen huilen, en toen ben ik naar huis gelopen. Sindsdien ben ik verschrikkelijk bang voor bommen. Ik was verschrikkelijk bang, alleen maar bang.’

School: Wereldwijs

‘Ik kan nooit terugdoen, wat zij mij hebben gegeven’

Rayan, Tom, Liaysha en Jazzlynn  van Basisschool Wereldwijs mogen Samuel de Leeuw (1941) interviewen. Met Hasan de inval-leerkracht, maken ze samen het lokaal wat huiselijker. Als meneer de Leeuw het lokaal binnenstapt, lijkt het alsof ze elkaar al jaren kennen. Er is direct een klik.

Wat vond u van de NSB’ers?
Het is moeilijk om zoveel jaar na de oorlog iets te beoordelen. Je weet niet waarom mensen een bepaalde keuze maakten. De NSB koos ervoor om samen te werken met de Duitsers, dat kan uit verschillende oogpunten zijn geweest. Er werd bijvoorbeeld gezegd; ‘als je lid wordt van de NSB-partij, krijg je een baan bij ons op kantoor.’ Ik veroordeel het wel dat mensen een verkeerde keus hebben gemaakt. Sommigen hebben hele erge misdaden begaan, ze hebben mensen verraden. Anderen wilden hun hachje redden voor ik eten en drinken, maar hebben niemand verraden. Dus binnen het hele spectrum van al die NSB’ers had je verschillende vormen.’

 Wat vond u van de anti-Joodse maatregelen?
‘Vreselijk. Je leven werd beperkt. Het begon mild door te zeggen dat Joden niet naar de bioscoop mochten, naar een voetbalwedstrijd of naar een park. Maar er kwam steeds iets bij. Joden moesten vanaf 1941 een ster dragen. Gaandeweg werd het steeds strenger. De Joden mochten niet meer naar concerten, niet meer naar je eigen school, maar naar een speciale, Joodse school . Halverwege 1942 begonnen de Duitsers met deportaties. Dan kreeg je een briefje thuis met het verzoek om je te melden en werden mensen naar concentratiekampen deporteerd.’

Moest u onderduiken?
‘Ja. Mijn vader was in november 1942 door de Duitsers opgepakt bij een razzia. De Duitsers sloten de hele fabriek af waar mijn vader werkte. De Joodse werknemers werden apart gezet, in vrachtwagens geladen en naar het hoofdkwartier van de Duitse politie gebracht. Mijn vader werd eerst naar de gevangenis gestuurd en later naar Auschwitz gebracht. Mijn moeder was vanaf dat moment dus alleen met mij. Het werd gevaarlijk voor haar; een vrouw alleen, met een kind. Haar broer zei dat het  tijd werd om te gaan onderduiken. Mijn moeder gaf mij mee aan twee vreemde mensen en wist niet of ze mij ooit nog terug zou zien. Dat was voor haar misschien wel het moeilijkste dat ze ooit heeft gedaan. Maar ze dacht; als ik het niet red, dan overleeft hij het misschien wel. Ik kwam bij een echtpaar in Heerlen terecht. Sinds toen werd ik ‘Baukje Veenstra’ genoemd en werd het ‘neefje’ van het stel. Ik kon daar de hele tijd blijven, wat mijn geluk was. Want sommige onderduikers hadden wel vier, zes, tien of soms wel achttien adressen gehad. Het was een enorm risico mensen te laten onderduiken. Duitsers zagen het als een misdaad. Je kon doodgeschoten worden mensen werden naar een concentratiekamp  gestuurd.
Ik had geluk met één onderduikgezin, het waren hele lieve mensen en ze woonden aan een heide. We hadden eten genoeg en ik had een fijn leven.’

Waar zat uw moeder ondergedoken?
‘Mijn moeder zat in Heiloo ondergedoken, bij een echtpaar waarvan de man Joods was en de vrouw Katholiek. De man en vrouw hadden iets slims gedaan, ze waren gaan scheiden. Als de Duitsers kwamen gingen ze weer weg zonder te zoeken, maar haar man zat ondergedoken in de kelder van zijn eigen huis. Na de oorlog zijn ze weer getrouwd en kregen ze nog een baby. Ze hadden drie zoontjes, die overigens niet wisten dat hun vader in de kelder zat. Mijn moeder werkte daar in huis en ze hielp met de opvoeding.’

Hoe kwamen u en uw moeder weer bij elkaar?
‘Mijn pleegvader had ontdekt dat mijn naam Samuel de Leeuw en niet Baukje Veenstra was. Mijn naam op mijn onderduikadres. Hij heeft mijn moeder toen een brief geschreven en die aan het verzet meegegeven. Zo kwam zij erachter dat ik nog leefde. Ze wist aanvankelijk alleen niet op welk adres. Dat mocht ze niet weten, anders waren ze bang dat ze haar kind ging halen en dan kon ze iedereen in gevaar brengen.
Toen ik 5 jaar was, kwam ineens mijn echte moeder langs. Dat was heel verwarrend, want voor mij was mijn pleegmoeder mijn echte moeder. Ze bleef een paar dagen in Heerlen en toen ging ik met haar mee naar Amsterdam. Daar bleef ik een paar weken en toen weer terug naar Heerlen. Zo ging het om en om, zodat ik kon wennen. Ik kwam uit een rustig gezin, woonde op de hei en toen kwam ik in een verwoeste stad, met een verwoeste familie, mijn vader was vermoord, mijn opa, oma, mijn ooms en tantes waren dood. Langzaam raakte ik gewend en op een gegeven moment ben ik in Amsterdam naar school gegaan.
Na de oorlog heb ik altijd contact met mijn pleegouders gehouden. Ze hadden zelf geen kinderen en ze hebben mijn leven gered. Ik kan nooit terugdoen wat zij mij hebben gegeven.’

 

School: Wereldwijs

‘Mijn vader hielp parachutisten’

Lois, Zaina, Ekamjot en Jay gaan Barbara van Ouwerkerk interviewen. Zij was 1 jaar toen de oorlog uitbrak.  Mevrouw van Ouwerkerk komt de leerlingen van school halen om vervolgens gezamenlijk naar haar huis te lopen. Als ze met een glas cola ze rond de tafel zitten, kan het interview kan beginnen!

Wat merkte u van de oorlog op het platteland?
Ik woonde als klein kind in Drenthe in 1942 op een boerderij samen met mijn familie. Ik had één oudere broer. Op het platteland merkte ik niet zo veel van de oorlog. Wel kwamen er soms vliegtuigen over, dan was mijn moeder heel bang. Ik herinner me wel dat ik goed kon buiten spelen op het platteland. Lekker op de hei met de honden.’

 Wat deed uw vader voor het verzet?
Mijn vader hielp parachutisten. Als kind woonden we vlak bij een heide. ’s Nachts landden daar vaak Engelsen die met parachutes naar beneden zakten. Mijn vader kwam ze dan helpen en regelde onderdak voor hun. Hij hield namelijk bij welke omliggende boeren ‘goed’ waren, zodat hij die Engelsen daar naartoe kon sturen. Zij waren altijd heel aardig tegen mijn vader en gaven hem kauwgom en chocolade. Ook verspreidde mijn vader krantjes, maar enkel aan deze boeren, anders kon hij verraden worden. Er kwam ooit eens een motor langs met Duitsers erin. Mijn vader heeft toen het briefje dat hij bij zich hield van de ‘goede’ boeren doorgeslikt. Meer weet ik niet, mijn ouders vertelden ook niet alles omdat het een nare tijd is waar je liever niet te veel mee bezig bent.’

Kwam uw vader vaker in aanraking met Duitse Soldaten?
‘Tijdens de oorlog werden veel gebouwen en instellingen overgenomen door de Duitsers om er soldaten in te zetten. Zo ook in de instelling waar mijn vader werkte. Hij wilde dit niet en heeft toen groot bord bij het toegangshek opgehangen waar ‘difterie’ op stond. Dat is de naam van een hele besmettelijke ziekte. Dat was natuurlijk niet aantrekkelijk voor de Duitsers en gelukkig zijn ze toen niet gekomen. Die soldaten waren vaak heel aardig tegen mij. Het waren ook vaak maar gewoon mensen die van huis weg moesten omdat het oorlog was. Lang niet altijd vrijwillig.’

 Hoe was het om te verhuizen naar de stad?
Na de oorlog verhuisden we naar Den Haag en dit was een wereld van verschil. Opeens moest ik schoenen aan. Ik wilde mijn klompen aanhouden! Ik weigerde om ze uit te trekken en ik werd boos. Uit protest heb ik mijn klompen door het raam gegooid. Ook moest ik opeens naar school en we woonden niet meer op een boerderij, maar in een appartement! Naar school gaan was leuk, maar verder moest ik heel erg wennen.’

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

School: Wereldwijs

‘Sam zal waarschijnlijk nooit meer terugkomen’

Destiny, Elisa, Raslen en Marlyon van de basisschool Wereldwijs  interviewen Hans van ’t Veer. (1936). Meneer van ’t Veer weet nog veel te vertellen over wat zijn ouders hebben meegemaakt. Zij hadden een slagerij aan in Amsterdam-Noord, in de Van der Pekstraat, waar hij opgroeide.

Hoe wist u dat de oorlog begon?
‘Nou dat wist ik natuurlijk niet, want ik was pas vier jaar. Ik woonde in Amsterdam Noord, achter het Centraal Station. Aan de overkant van het IJ was de BPM, de Bataafse Petroleum Maatschappij; de Shell heet dat nu. Olietanks werden in  brand gestoken, want de Nederlanders wilden niet dat de benzine en olie in de auto’s van de Duitsers terechtkwamen. Er was een enorme gifwolk in de lucht. Toen de Duitse vliegtuigen overvlogen ze mijn vader: ‘dat zijn de Duitsers en daar moeten we voor oppassen.’ Maar ja, ik was vier jaar en ik begreep er nog weinig van. Zo was de oorlog bij mij begonnen. Ik ging gewoon door met alles en had niet in de gaten dat het een ernstige zaak was. Later ben ik wel door mijn ouders bewust geworden wat de oorlog was en ik zag ook wel dat er  alleen maar Duitsers in de straat waren. Ik mocht daar niks tegen zeggen en ik moest me als een beschaafd, klein jongetje gedragen en niet schreeuwen tegen hun. Maar in het begin van de oorlog heb ik er dus niet zoveel moeite mee gehad.’

Had u Joodse vrienden?
‘Ja, ik had een Joods vriend, Sammie, een typisch Joodse naam. Hij heette denk ik Samuel, maar goed Sammie woonde een stuk of vijf zes huizen verder. Op een gegeven moment komt er een Duitse vrachtwagen voorrijden en daar stappen Duitsers uit.  Ze gaan bij hem en zijn ouders naar binnen en na een kwartiertje kwamen zijn ouders eruit met koffertjes en hij ging ook mee met een tasje in zijn hand. Ik vroeg aan mijn vader: ‘wat gaat er met Sammie gebeuren?’ ‘Oh die gaan met vakantie’ was het antwoord.Toen ik na enkele weken naar hem vroeg, zei mijn vader: ‘Sam zal waarschijnlijk nooit meer terugkomen’. Hij is inderdaad nooit meer teruggekomen, dus die zal waarschijnlijk wel vermoord zijn.’

Kende u NSB’ers?
‘Ik zelf niet maar mijn ouders wel en NSB’ers waren dus eigenlijk wat wij landverraders noemden. Ik moet je daar wel bij zeggen dat voor de oorlog de NSB een normale politieke partij was, die gewoon met een aantal zetels in de Tweede Kamer zat. Daar was eigenlijk niks mis mee. Dat heette de Nationaal Socialistisch Beweging en dat was in Duitsland ook zo. Die werden later toch gezien als landverraders, want  ze wilden dat duitse systeem ook wel in Nederland. Maar mijn vader en moeder zeiden altijd: ‘dat is een NSB’er, dus pas op.’

Ging u nog steeds naar school?
‘Nee, op die scholen van mij waren geen kolen meer en de winters in de oorlog waren erg streng. Wij hadden toen van die grote potketels, dus als er geen kolen waren kon er niet meer gestookt worden. De ramen waren dan helemaal bevroren en in de winter werden de scholen gesloten. Ook werden er onderwijzers opgepakt en weggevoerd, dus was er eigenlijk geen gelegenheid meer om school te volgen. Mijn vader had een slagerij en hij kreeg eens in de drie weken wat ze noemden ‘ziekenvlees’, bestemd voor ernstig zieken.  Er was altijd wel wat over en met dat vlees kon mijn vader kolen, groenten en ander voedsel ruilen. Met geld kon je niks meer in de laatste jaren van de oorlog, dat was gewoon een ruilhandel. Mensen die geen winkel hadden, ruilden lakens of zelfs hun gouden ringen om eten te kunnen kopen. Zo zat dat. Mijn school was dus dicht, maar met dat pondje extra vlees heb ik toch bijles gehad. Een onderwijzer was klant van mijn vader.  Toen de oorlog afgelopen was, kon ik gewoon weer verder waar ik gebleven was. Ik heb geen jaar achterstand gehad.’

School: Wereldwijs

‘Ik speelde met haar tussen mijn eigen spullen’

Het is maandagochtend als Joya, Thyrsah en Yasmin mevrouw Tjitske Schukken interviewen op hun school, basisschool Wereldwijs in Amsterdam-Zuidoost. Ondanks de drukke omgeving lukt het ze toch om een goed gesprek te voeren. Mevrouw Schukken vertelt de kinderen over haar leven tijdens en na de oorlog. Ze woonde toen in Blokzijl. Begin 1945 werd het gezin op straat gezet.

Hoe oud was u toen de oorlog begon?
‘Toen de oorlog begon was ik drie. We waren met ons gezin van Amsterdam naar Blokzijl verhuisd vanwege het werk van mijn vader bij de provincie. Hij had zijn kantoor op de eerste etage van ons huis. Vanaf daar zagen we hoe de Duitsers het politiebureau binnengingen om daar de baas spelen. Vanaf het begin waren mijn ouders tegen de Duitsers. Sommige mensen werkten met de Duitsers, die waren fout, en de mensen die tegen de Duitsers werkten, die waren goed. Mijn ouders kenden veel mensen en ze vroegen elkaar naar mensen die lang niet meer gezien waren. Mijn vader zei dan dat ze verdwenen waren. Daarmee bedoelde hij dat ze ondergedoken zaten.’

Kwamen er ook Duitsers bij jullie thuis?
‘Soms kwamen er mannen midden in de nacht de vliering controleren. Ik vroeg mijn moeder waarom ze dat deden. Ze zei dat ze de schoorsteen kwamen controleren. Maar dat was niet zo; ze zochten mijn vader. Op 1 januari 1945 stonden ze ook weer opeens aan de deur. Elke keer als dat gebeurde nam mijn moeder ons bij de arm en kneep ze ons hard, zodat we gingen schreeuwen. Dat deed ze expres omdat de Duitsers daar zenuwachtig van werden, van dat geschreeuw. Maar we maakten ook lawaai omdat mijn vader verstopt zat in een dubbele kast, met een klein raampje naar het dak. Mijn moeder zei dat hij weg was voor werk. Dit keer zeiden ze dat ze het huis dan zouden innemen. Die nacht ontsnapte mijn vader via het dak en klom via de regenpijp naar beneden en vluchtte het dorp uit.’

Wat gebeurde er nadat uw vader weg was gegaan?
‘Wij stonden op straat. Mijn zusje en ik werden bij een dominee in het dorp ondergebracht. Mijn grotere zus en broer gingen naar andere mensen en mijn moeder is, net als mijn vader, weggelopen. Ik bleef tot april bij de dominee. In die tijd ben ik ook nog ziek geworden. Ik kreeg schurft, een huidziekte. Ons huis werd ingenomen door een NSB’er en zijn gezin. Ze hadden een dochter met wie niemand wilde spelen. Ik werd haar vriendin en ze vroeg of ik bij haar wilde komen spelen. Iedereen wist dat het mijn huis was, maar zij en haar ouders niet. En zo speelde ik tussen mijn eigen spullen.’

Heeft u wel van uw jeugd kunnen genieten?
‘Ik ben een optimist, dat zit in mijn karakter. Ook als iets heel erg fout gaat, zie ik dat als een ervaring. Soms was ik heel ongelukkig, zoals toen ik schurft had. Maar toen ik uit mijn huis moest en toen mijn ouders verdwenen waren, was ik echt niet ongelukkig.’

Voelde u zich veilig na de oorlog?
‘Ja, ik ben heel avontuurlijk ingesteld en heb veel beleefd. Ik heb veel alleen gereisd. Zo heb ik dwars door de Verenigde Staten en Nieuw-Zeeland gefietst. Achteraf denk ik dat het avontuurlijke in mij door de oorlog komt. Maar misschien zat het al in me.’

 

School: Wereldwijs

‘Als je ophoudt met spelen houdt de wereld op’

Moe’iem, Janek, Kaydee, Abrar en Geneva zitten goed voorbereid klaar voor het interview met Tine van Wijk op basisschool Wereldwijs in Amsterdam-Zuidoost. Natuurlijk is het een beetje spannend, want Tine zal een deel van haar oorlogsverhaal met hen delen. Zij woonde in die tijd in Duivendrecht en was nog klein. De leerlingen luisteren aandachtig naar Tine’s antwoorden op al hun vragen.

Besefte u dat er oorlog was?
‘Dat besefte ik achteraf pas. Ik was pas drie toen de oorlog begon. Dat het oorlog was, dat was voor mij gewoon zo. Ik wist wel dat er wat mis was, maar het woord oorlog zei me niets. De Duitsers waren de baas en je mocht van alles niet. Het leven werd steeds moeilijker. Er was steeds minder eten en we hadden koude winters met steeds minder kolen en hout. Het was zelfs zo koud dat we niet naar school konden.’

Uw vader is ontsnapt aan de Duitsers. Hoe ging dat?
‘Dat was een spannend moment. Open een dag stonden er twee Duitse soldaten voor de deur. Mijn vader moest snel de aardappelkelder in om te schuilen. “Wo ist der Mann?” vroegen ze mijn oma, die naast ons woonde en toen bij ons was. “Er ist krank,” antwoordde zij. Ze zei dat hij in het ziekenhuis was. De Duitsers gingen in de keuken zitten. Mijn jongere zusje zat in de box en die vonden ze schattig. Na een tijdje gingen ze weer weg en kwam mijn vader tevoorschijn. Ineens ging de bel weer. De soldaten waren hun geweer vergeten. Gelukkig was mijn vader net op tijd weer weggevlucht naar de kelder.’

Er waren auto’s begraven bij uw huis, lazen we. Hoe kwam dat?
‘Auto’s en fietsen werden gevorderd, ingenomen, door de Duitsers. Daarom werden bij ons auto’s begraven, verstopt dus. Mijn vader en opa hadden een aannemersbedrijf en konden met de graafmachine goed in de grond graven. Na de oorlog werden de auto’s weer opgegraven. En ze deden het nog steeds!’

Hoe heeft u uw vriendinnetje geholpen?
‘Mijn vriendinnetje was heel ziek tijdens de Hongerwinter, de winter van 1944. Wij hadden meer geld dan andere mensen vanwege het bedrijf van mijn vader en opa. We hadden altijd te eten en genoeg hout. Ik ging iedere dag een bordje eten naar mijn vriendin brengen. Daardoor heeft ze het overleefd.’

Heeft u ook een fijne herinnering aan de oorlog?
‘Ja, ik weet nog dat er veel saamhorigheid was. Dat de buren bij ons kwamen zitten, omdat het bij ons warm was, en dat we dan samen thee dronken. Dan vertelde mijn opa verhalen en hadden we de olielampen aan, van die stormlantaarns. Dat waren bijzondere avonden. Bij een luchtalarm moest iedereen naar de schuilkelder. We zorgden echt voor elkaar.’

U heeft een boek geschreven. Waar gaat dat over?
‘Het gaat over de oorlog en heet ‘Spelen in het land van toen’. Ik heb ontdekt dat je moet blijven spelen, oorlog of niet, ziek of niet, corona of niet. Daarmee creëer je een wereld waarin je tot bloei komt. Als je ophoudt met spelen en je gaat in een hoekje bang zitten zijn dan houdt de wereld op. Spelen stimuleert je creativiteit en laat je ontdekken wat je kunt.’

School: Wereldwijs

‘Ik heb dankzij de slagerij geen honger gehad’

De vriendelijke en energieke Hans van ‘t Veer zit helemaal klaar voor het interview. Rebecca en Merel, leerlingen van Wereldwijs in Amsterdam-Zuidoost, vinden het wat spannend, maar Hans weet de kinderen goed op hun gemak te stellen met een praatje en een grapje. De Tweede Wereldoorlog was gelukkig niet alleen maar kommer en kwel voor Hans, die toen in Amsterdam-Noord woonde.

Wat is het heftigste dat u heeft meegemaakt tijdens de oorlog?
‘Ik was vier jaar toen de oorlog uitbrak. Ik heb lang niet begrepen wat oorlog was, daar kwam ik later achter. Het heftigste dat ik meemaakte waren de bommen die vielen. Ook bij ons in de straat. Ruiten vlogen uit de sponningen, plafonds kwamen naar beneden. Ik was die dag ziek en dus thuis, samen met mijn moeder. We moesten schuilen onder de trap; die was stevig. De bommen van toen waren overigens niet te vergelijken met de zware bommen die nu vallen in oorlogsgebieden.’

Had u honger tijdens de Hongerwinter?
‘Nee, ik heb geen honger gehad. Een keer per drie weken kreeg mijn vader, die een slagerij had, extra vlees in ruil voor distributiebonnen. Hij ruilde een deel daarvan met de kruidenier en de groenteman. Zo hadden we altijd groente. Wel een paar keer per week at ik bruine of witte bonen. Ik heb dus nooit echt honger gehad. Mijn ouders gaven ook eten aan anderen bij ons thuis. Twee echtparen zijn na de oorlog nog langs geweest om mijn ouders daarvoor te bedanken.’

Heeft u ook leuke herinneringen aan de oorlog?
‘Gelukkig wel. Na een bombardement had je een krater in de grond en die vulde zich met water. Mijn vrienden en ik gingen daar een keer in zwemmen, in onze onderbroek. Het water was vies, met troep erin en ratten. Ik had geen idee dat je er zo ziek van kon worden. Ik kwam thuis met een zwarte onderbroek van de viezigheid. Ik kreeg me toen een pak op mijn donder! Ik heb het daarna nooit meer gedaan.’

Hoe heeft u de Bevrijding ervaren?
‘Dat was een merkwaardige belevenis. Vliegtuigen kwamen over en lieten voedselpakketten vallen. Omdat er bijna geen auto’s waren, werden de pakketten met paard en wagen en op handkarren naar kruideniers en slagers vervoerd. Ik at toen ook voor het eerst chocola! Na de Bevrijding gebeurden er nog vreselijke dingen. Meisjes die verliefd waren geworden op Duitsers, de zogenaamde moffenmeiden, werden opgepakt en kaal geschoren. Mensen verfden hun kale hoofden en reden hen op een kar rond. Ik joelde ook mee. Achteraf weet ik dat dat natuurlijk niet goed was.’

 

School: Wereldwijs

‘Als halfbloed-Nederlander was je minder dan een volbloed’

Ron Mertens heeft de Japanse bezetting in Nederlands-Indië meegemaakt. Een moeilijke periode waarin zijn vader zat opgesloten in een Japans interneringskamp. Als kind van een Nederlandse vader en een Indische moeder heeft hij veel van de klassenongelijkheid gemerkt. Jenneley, Ksenija, Noah, Noemia en Rogerio van Wereldwijs in Amsterdam-Zuidoost interviewen hem over zijn levensverhaal.

Heeft u de Hongerwinter meegemaakt?
‘Nee, want ik woonde in Indië. Ik heb daar de Japanse overheersing meegemaakt. Toen de Japanners binnenvielen, werden alle witte en half-witte mannen gevangengezet in het interneringskamp. Ik had een Zwitserse opa en inlandse oma. Zwitserland was neutraal. Mijn opa heeft toen gezegd dat wij allemaal Zwitsers waren; daarom hoefden wij niet naar het kamp. Maar mijn Nederlandse vader wel. Ons gezin woonde daarbuiten. We hebben wel honger gehad, maar het was anders dan de Hongerwinter in Nederland. Mijn moeder probeerde met van alles geld te verdienen en eten te regelen. Ik heb gras gegeten en rupsen. Alles werd door Japan in het laatste deel van de oorlog ingepikt en mensen stierven er als ratten.’

Hoe was het leven voor de Japanse bezetting?
‘Wij leidden een goed leven, met twee baboes, een voor elk kind. Wij hoefden zelf niets te doen. Het enige dat mijn moeder moest doen was zich opmaken en de broodtrommeltjes klaarmaken. De baboes deden de rest. Er was een grote klassenongelijkheid en wit en zwart leefden gescheiden. Als halfbloed-Nederlander was je minder dan een volbloed. Zo was de maatschappij destijds. Een keer dacht men dat mijn Javaanse oma mijn baboe was. Ik was daar toen woedend over.’

Had u vrienden tijdens de Japanse bezetting?
‘Zonder vrienden overleefde je het niet. We leefden in een groep, dat noemden ze gotong royong, en daar steunde je elkaar door dik en dun, ook als kind.’

Mocht u naar school?
‘In de Japanse tijd mochten we niet naar school. We werden vernederd. De hele blanke maatschappij werd vernederd, inclusief wij, ook al zaten wij buiten. Nederland weigerde de vrijheid te geven aan Indonesië en daarna kwam de revolutie. Ze hebben daar welvaart opgebouwd. Eenmaal in Nederlands gebied konden wij gewoon naar school. Ik was toen vier jaar niet naar school geweest.’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892