School: 't Karregat

‘Wij werden thuis ook geslagen. De slavernij ging gewoon door’

Na een korte rit in de auto komen Pleun, Max en Thorben van ’t Karregat in Eindhoven vrolijk kletsend aan bij de flat van Cecilia Scheepers-Dreischor. Ze is in 1938 in Paramaribo geboren, en is de oudste van tien broertjes en zusjes. Ze moest al jong werken bij de rijke Chinese mevrouw Wong. Op haar zeventiende ging ze naar de Surinaamse verpleegkunde-opleiding. Als katholiek kreeg je geen diploma (protestanten wel), dus ging ze naar Nederland om wel een diploma te halen. Na vijf jaar keerde ze terug naar Suriname.

Waar komen uw voorouders vandaan?
‘Mijn voorouders komen uit Afrika en ook uit Nederland. Mijn oma van mijn moeders kant was 3 jaar toen de slaventijd ophield. Wij mochten vroeger niets over Suriname leren, ook op school niet. Je eigen taal mocht je ook niet spreken thuis. Ik heb het meest over Suriname in Nederland gehoord.’

Uw oma heeft de slaventijd nog meegemaakt. Wat merkte u daar van?
‘Mijn oma vertelde nooit iets over vroeger, maar een tante van mij, tante Nora, wist altijd iets van de familie te vertellen als ik bij haar op bezoek was. Zij vertelde bijvoorbeeld dat mijn oma ‘Spallburg’ heette. In de slaventijd was er een slavenheer die meneer ‘van Spall’ heette. Hij had bij zijn blanke vrouw zeven kinderen. Met zijn binnenhuisslavin had hij ook zeven kinderen, die moesten op het land werken. Die kinderen kregen de naam ‘Spallburg’ en zijn witte kinderen kregen de naam ‘Van Spall’.

De handelingen van de slaventijd zaten in de mensen. Wij werden thuis ook geslagen. De slavernij ging gewoon door. Je moeder wist niet beter. Mijn moeder zei wel eens: ‘Mijn moeder moesten jullie hebben… Die sloeg je met een groot stuk brandhout!” Zo heeft ze een keertje haar broer proberen te redden. Hij was zijn overhemd aan het strijken en toen mijn oma vroeg waar hij naartoe ging. Hij antwoordde dat hij uitging. Toen pakte mijn oma een groot stuk hout en sloeg hem op zijn rug. Mijn moeder probeerde hem te redden, maar viel over de koolpot en had een groot gat achterop haar hoofd.’

Kunt u iets vertellen over hoe het was om voor de Chinese familie te werken?
‘Omdat mijn moeder niet voor alle kinderen het schoolgeld kon betalen, heeft ze zes van de tien kinderen uitbesteed. Ik zat bij een Chinese mevrouw, zij hoorde bij de beter gesitueerden. Ik was toen 12 jaar en moest daar poesten. Ik moest ook kippen slachten. Dat vond ik heel eng, maar ik zou geen eten krijgen als ik het weigerde.

Ze gaven me ook te weinig eten. ’s Nachts kon ik niet verder slapen omdat ik zo’n honger had. Maar het eten wat van hen over bleef, gooiden ze weg en gaven ze niet aan mij. Ze gaven me maar een beetje eten. Als je te veel zou eten zou je lui worden, zeiden ze. In het donker, midden in de nacht, ging ik dan het eten op eten. Ik wist precies hoe je er moest komen. Ze hebben me nooit betrapt.

Ook moest ik wel eens tijdens het bridgen hapjes halen bij het restaurant en rondbrengen. Dat ging door tot ontzettend laat en ik was nog maar twaalf. Ik had ontzettende slaap. Toen dacht ik: jullie zoon van 10 ligt lekker in zijn bedje te slapen, ik ga maar naast hem liggen. Ze waren ze me kwijt, ze konden me nergens vinden. En ik lag lekker te slapen.

Vanuit die familie ging ik direct door naar school. Ik kwam altijd te laat op mijn werk in het ziekenhuis en toen zei de directeur: ‘Dreischor, als je nog één keer te laat komt, vlieg je er uit!’ Dat wilde ik niet, ik wilde verpleegster worden. Toen de mevrouw met haar familie op vakantie ging, zei ik tegen de oudere bediende dat ik mijn spullen kwam halen omdat ik in het ziekenhuis ging wonen. Ik ging intern. Toen waren ze heel boos! Maar ik heb mijn koffertje gepakt en meneer Helling heeft me in de oude ambulance naar het ziekenhuis gebracht. Ik voelde me bevrijd!

Hoe vond u het op de boot naar Nederland?
‘Ik zat drie weken op een boot en zag alleen maar water. Dat vond ik niet fijn. Soms zei de kapitein: ‘Vandaag gaan we oefenen, hoe we het gaan doen in de sloep’. Toen was ik zo bang. Ik dacht dat we moesten springen van de boot in de sloep op het water. Maar dat was helemaal niet zo, hij legde gewoon uit hoe je dat moest doen.’

Hoe is het gegaan toen u terug was in Suriname?
‘In 1961 heb ik in Weert mijn diploma gehaald en toen ging ik naar Hoorn voor een jaar. Daar deed ik mijn kraamaantekening om voor baby’s te zorgen. Na vijf jaar ging ik terug naar Suriname. Ik heb altijd heimwee gehad naar mijn jongste zusje. Toen ik 25 jaar werd zei ik: ik ga nooit meer terug naar Nederland. Ik wilde weer in hetzelfde ziekenhuis werken als vroeger, maar werd daar niet geaccepteerd. Ze noemden ons ‘de Hollandse verpleegsters’. En ze namen niet aan wat we zeiden, of wat onze werkwijze was. De eerste dag dat ik weer ging werken als gediplomeerde was er een non en ik zei tegen haar: ‘Ik heb gesolliciteerd op de kaamafdeling’. ‘Nee,” zegt ze, ‘je gaat naar de mannenafdeling.’ Toen ik antwoordde dat ik zwart-op-wit had dat ik wel naar de kraamafdeling ging, zei ze: ‘Jou krijg ik nog klein!’ Op mijn eerste dag al… Na een week ging ze gelukkig naar Nederland, anders had ze me misschien flink getreiterd.’

School: 't Karregat

‘Het leven in een jappenkamp was een vernedering’

De leerlingen Kik, Jens en Noura van basisschool ‘t Karregat in Eindhoven hebben een bezoekje gebracht aan Cecile van der Wijck. Ze is geboren in 1936 in Padang op Sumatra (Indonesië). Padang was niet groot maar erg belangrijk omdat het een natuurlijke haven had. Ze hadden thuis acht eigen kinderen en later kwamen daar nog vijf nichtjes bij die hun vader verloren hadden. De moeder van de nichtjes was een echte Indonesische vrouw. De overgrootvader van Cecile was Hollands. Het was een man met ‘hoog aanzien’ in de tijden dat het erg telde hoe ‘blank’ je was en daarmee ook hoe voornaam je was op de maatschappelijke ladder. De ‘echte Indonesiërs’ stonden op de laagste sport van de ladder.

Hoe was het in het kamp?
‘Toen ik 6 was vielen Japanners Nederlands-Indië binnen. Mijn vader en broer werden opgehaald en naar een mannenkamp gebracht. Daarna werden mijn moeder en wij kinderen opgehaald en naar een lege school gebracht, We zagen hier voor het eerst de ‘jappen’.

We werden gedropt in bossen waar de jappen kampen hadden staan. De kampen waren in een oerwoud gebouwd. Die barakken zaten propvol mensen. Je kreeg allemaal een heel klein plekje in de barak. Er waren verdiepingen gemaakt waar je kon slapen.

We kregen geen school. De nonen die gevangen waren gehouden, hielden de kinderen wel bezig en leerden ze ook wel wat. Ze hadden geen schriften en boeken in het kamp maar wel veel speelruimtes. We hadden dan houten planken waar we op moesten zitten en het schrift was het zand waar je met je vinger in kon schrijven.

Ik heb vreselijke dingen gezien in mijn tijd in het kamp, de Japanners toonden geen begrip of empathie, niet eens menselijkheid. Elke keer als iemand een jap zag, moesten we allemaal buigen. Een vrouw had eens wat eten meegesmokkeld voor haar kinderen. Jammer genoeg werd ze gesnapt door een jap, en als gevolg in elkaar getrapt voor onze neus. Terwijl we daar speelden. Zo’n kleine vrouw door een grote jap…’

Wat vond u van het eten in het kamp?
‘We hadden niks te kiezen. Mijn moeder en de kleine kinderen kregen niks. Mijn oudere zussen moeten hard werken en als beloning kregen ze een potje eten. De zussen moesten in het oerwoud werken om bomen te hakken. Die moeten ze daarna naar de jappen in het kamp sjouwen. En daarvoor kregen we dan een paar hapjes eten. Vaak was dat cassave; we leden echt honger. Door de honger werd ik ernstig ziek, zowel in het kamp als toen we bevrijd waren. Hierdoor kreeg ik ook een dikke buik. In het kamp was geen dokter die kon helpen. Na het kamp moesten we weer opgepept worden. We kregen zogenaamd vitamine c en d te eten. Wat we eigenlijk kregen was veel fruit, muizen en ratten om bij te komen.’

Hoe was het toen de oorlog voorbij was?
‘We zaten zo’n 3,5 jaar in de jappenkampen. Ik was 6 toen ik in het kamp kwam en bijna 10 jaar toen ik eruit kwam. In al die jaren heb ik niks geleerd want er was geen school. Het enige wat we hebben geleerd is het liedje dat we moesten toezingen als de baas van de jappen er was. Dat herinner ik me omdat dat elke dag gebeurde. Het voelde als een vernedering.

Onze moeder vertelde ons op een dag dat we bevrijd waren. Later kwam er iemand van de ambassade met een jap langs die kwam vertellen dat de oorlog over was. We mochten lopend naar huis. Toen we terugkeerden, bleek dat ons huis al was weggegeven.

Er brak een vreselijke tijd aan, de Bersiap. De Indonesische bevolking wilde niet weer terug onder het Hollandse bewind, ze wilden onafhankelijk worden. Iedereen die met de Hollanders te maken had of maar een beetje Hollands bloed leek te hebben, werd vermoord. Met scherpe messen en speren werden de slachtoffers gespiesd. Het was niet veilig en heel bedreigend. Daarop volgde de onafhankelijkheid. Je moest kiezen of je daar wilde blijven of naar Nederland wilde.’

Hoe ging het verder?
‘De ellende was nog steeds niet voorbij. Er kwam weer een lange periode van oorlog. Jonge Nederlandse jongens kwamen met schepen in het onafhankelijke Indonesië aan om te vechten voor Nederland, dat Indië terug wilde. De jongens wisten niet wat ze in Indië gingen doen. Ze werden als ‘kanonnenvlees’ gelokt en pas toen ze de bootjes waarmee ze kwamen uitstapten, hoorden ze dat ze moesten gaan moorden. Ze hadden vaak nog nooit een geweer in hun handen gehad. Het was erg schokkend.

Uiteindelijk moest ik terug naar Nederland. Dit vond ik verschrikkelijk want ik had fijn werk in Indonesië. Ik stond op het punt te trouwen met iemand die daar bleef. Mijn ouders waren al eerder vertrokken dus moest ik helemaal alleen met een vrachtschip mee. Het was heel eenzaam. In Napels moesten we van boord en daar de nachttrein in. In mijn eentje in zo’n vreemd plat koud land… Ik was nog niet volwassen maar werd zo wel behandeld. In Venlo werd ik van de trein gehaald door mijn broer. Alle Indische mensen werden op andere plekken gedropt, in Valkenswaard, Tongelre, Den Bosch, Den Haag. We hadden niets toen we in Nederland kwamen en kregen ook niets van de regering aan hulp en opvang. Ik kreeg vrij snel een baan als typiste bij de rechtbank. Ik kreeg die baan omdat ik zo goed Nederlands sprak ten opzichte van de vele mensen die dialect spraken.’

School: 't Karregat

‘We kwamen met een heleboel studenten van Curaçao naar hier’

Mira, Stijn en Loek van basisschool ‘t Karregat in Eindhoven zijn goed voorbereid op hun bezoek aan Gisèle Mambre. Mira heeft haar schriftje vol vragen staan, en de vader van Stijn heeft zelfs nog wat extra vragen meegegeven. Stijn merkt op dat zijn vader ongeveer net zo oud is als mevrouw Mambre, die in 1970 geboren is, maar in tegenstelling tot Stijns vader, is zij geboren op Curaçao.

Hoe was het om van Curaçao naar Nederland te komen?
‘Ik kwam naar Nederland in 1988 om hier te studeren. Toen ik hier aankwam vond ik het erg koud, ook al was het zomer. Op Curaçao is het altijd 40 graden, dus ik vond 20 graden best fris. We gingen met een heleboel studenten van Curaçao in de bus naar de plek waar we gingen studeren. Ik ging naar Zwolle. Daar ging ik eigenlijk de lerarenopleiding doen, maar na twee jaar ben ik journalistiek gaan studeren. Na mijn studie ben ik in Nederland gebleven. Ik heb op allerlei plekken gewoond, zoals in Amsterdam, Purmerend en Eindhoven. Natuurlijk ben ik nog wel vaak teruggegaan naar Curaçao, maar niet meer om er echt te wonen. Als ik nu terugga vind ik het altijd erg warm. Daarom moet ik dan eerst een poos wennen aan de hitte. Als ik dan weer naar Nederland ga, vind ik het hier weer koud, maar dat komt ook omdat ik dan mijn familie op Curaçao mis.’

Wat kunt u ons laten zien over het koloniale verleden?
‘Ik heb een aantal beeldjes van huizen op Curaçao gekregen. Het eerste beeldje dat ik kreeg was van een landhuis. Dat is zo’n huis van rijke Nederlanders die vroeger slaven hadden. Ik vond het niet zo’n mooi beeldje. Later heb ik er nog een paar beeldjes van gewonere huizen bij gekregen en toen vond ik het wel leuker om ze te hebben. De meeste oude landhuizen worden nu niet meer bewoond. Sommige huizen zijn gekocht door de families van vroegere slaven. Die mensen hebben er dan vaak een museum van gemaakt zodat de verhalen over het slavernijverleden doorverteld kunnen worden.’

 

Wat weet u over uw familie?
‘Ik ben zelf op onderzoek geweest naar de geschiedenis van mijn voormoeders. Hoewel veel mensen in Nederland de familie van hun voorouders kunnen vinden, kun je op Curaçao alleen dingen over de moeders vinden. Dat komt doordat er vroeger alleen werd bijgehouden of een vrouwelijke slaaf een kind kreeg. Wie de vader was, werd niet opgeschreven. Misschien zaten er wel verzetshelden in mijn familie, maar dat weet ik niet zeker, want de mensen die echt gingen vechten waren de mannen. Ik vind het wel erg jammer dat ik zo weinig over mijn familie weet. De eerste vrouw in mijn familie die als slaaf naar het Curaçao kwam, heette Maria, maar misschien was dat niet haar eigen naam. Vaak kregen slaven een nieuwe naam van hun baas. Ook al weet ik niks zeker, ik hoop dat mijn voormoeders wel stiekem verzet hebben gepleegd. Bijvoorbeeld door zout in het meel van de slavenhouders te doen.

Het meeste over het koloniale verleden weet ik door mijn tante die zelf geen kinderen had en ons in de zomer altijd meenam op excursies. Ze was geschiedenislerares en wist er veel over. Eigenlijk was mijn tante wel een soort verzetsheld. Zij had in Nederland gestudeerd en ging terug om les te geven op Curaçao. Daar kwam ze erachter dat Nederlandse leraren veel meer verdienden dan de leraren van Curaçao. Ze heeft er toen tegen geprotesteerd. Er was geen slavernij meer, maar je merkte er op die manier toch nog wel iets van.’

School: 't Karregat

‘Ik moest water scheppen, terwijl ik een krokodil in het water zag springen’

Als Loek, Stijn en Wout aankomen bij ouderencentrum Wilgenhof zit Rasoelan Rodjan de kinderen al op te wachten in de bibliotheek. Ze heeft heerlijke muntthee en koekjes meegebracht. De leerlingen van basisschool ’t Karregat in Eindhoven hebben veel vragen voor haar. Mevrouw Rodjan werd geboren in district Saramacca in Suriname, waar haar voorouders gedropt waren toen hun werkcontract afliep. Ze woonde daar tot haar achtste jaar dicht bij de natuur. Vijftig jaar geleden, op haar 23e, kwam ze noodgedwongen naar Nederland.

Hoe kwamen uw voorouders in Suriname terecht?
‘Mijn voorouders kwamen als contractarbeiders naar Suriname. Als jonge jongens moesten ze in India hard werken op het land om geld te verdienen. Toen kwamen de Engelsen en ze zagen die jongens daar hard werken. Ze zeiden: jullie krijgen veel geld als je voor ons komt werken. Daar zeiden de jongens geen nee op, maar ze wisten niet dat ze zo ver weg moesten gaan. De Engelsen hebben hen meegenomen naar Calcutta. De jongens dachten dat ze in Calcutta gingen werken, maar ze werden met zijn allen in een tentenkamp gezet en vanaf toen begon hun verdriet. In het kamp werden ze slecht behandeld. Na een tijdje werden ze met een boot naar Suriname gebracht. De bootreis duurde heel lang en er was veel ellende. Ze moesten heel hard werken voor eten en alles schoonmaken. Er was veel ziekte op het schip. Op de boot zag mijn betovergrootvader een mooi meisje en hij trouwde met haar. Daar op de boot is mijn overgrootopa getrouwd.

Ze kwamen terecht op een suikerrietplantage, waar ze hard moesten werken. Er werd hen beloofd dat ze naar vijf jaar weer teruggebracht zouden worden naar hun land. De contractarbeiders werden slecht behandeld. De slavernij was afgeschaft, maar ze hadden het niet heel veel beter dan de tot slaaf gemaakte Afrikaanse arbeiders die voor hen op de plantages werkten. Wat gepresenteerd werd als een eerlijk en humaan systeem was in werkelijkheid een verkapte vorm van slavernij. De arbeiders, ook wel koelies genoemd, werden gemarteld, vastgeketend, gegeseld en zelfs gedood. Protest werd met geweld de kop ingedrukt. Tegen de Afro-Surinamers hadden de Nederlanders gezegd: de Hindoestanen kunnen harder werken dan jullie. Op die manier zaaiden ze haat tussen de Afro-Surinamer en de Hindoestanen. Door verdeeldheid te creëren tussen verschillende groepen, zou er geen gezamenlijke opstand komen, was de gedachte.’

Wat gebeurde er toen na vijf jaar het contract afliep?
‘Nadat het contract afliep werden ze met een groep mensen in het oerwoud in Saramacca gedropt. Er was niets, geen huizen, geen winkels, geen straten. Aan de ene kant was de zee en aan de andere kant de rivier. Ze moesten alles zelf bouwen en daar leven van visvangst en groenten en fruit uit het oerwoud. Er waren veel gevaarlijke dieren, zoals krokodillen en slangen.

Jaren later werd ik daar geboren. We moesten als kind veel meehelpen maar dat was normaal. Ik herinner me nog hoe ik water moest halen bij de rivier. Ik was nog geen 12 en ik was erg bang omdat ik slangen en kikkers zag. Bij een bruggetje moest ik water in mijn emmer scheppen, terwijl ik een krokodil in het water zag springen. Ondanks mijn angst deed ik het toch, want anders zou mijn moeder boos worden.’

Waarom kwam u naar Nederland?
‘Suriname is een kolonie geweest van Nederland. Omdat in Suriname niets meer te halen was voor Nederland, wilden ze het land teruggeven. De inwoners van Suriname wilden niet meer voor Nederlanders werken, dus zei Nederland: jullie moeten maar zelf je land draaien, wij gaan wel weg.

Maar de Nederlanders hadden veel haat gezaaid tussen Afro-Surinamers en Hindoestanen en dat leidde toen tot grote uitbarstingen. Het land kwam in handen van de verkeerde mensen. Het was niet meer veilig voor Hindoestanen om daar te blijven; hun huizen en winkels werden in brand gestoken. Mijn man werd ook aangevallen door een grote groep Afrikaanse Surinamers. Ze duwden hem met een grote vrachtwagen in de rivier. Anderen zagen dat en redden hem. Toen zijn we in 1974 naar Nederland gekomen. Ik was 23 jaar. Mijn man kreeg werk bij de autofabrikant Daf, en binnen een aantal maanden hadden we een huis gekocht.’

School: 't Karregat

‘Het motto van mijn opvoeding was: studeren, studeren…’

Pim, Bas en Minouk van basisschool ‘t Karregat in Eindhoven zijn op bezoek bij Karen Ali (1956). Zij gaat hen van alles vertellen over haar leven. De schaaltjes met cassavechips en Surinaamse maïzenakoekjes staan al klaar. Maar ze heeft ook nog vleesbroodjes gemaakt, die ze uit de oven haalt. Mevrouw Ali is geboren in Suriname en op haar 19e naar Nederland gekomen.

Kunt u iets vertellen over uw familiegeschiedenis?
‘Jazeker, mijn vader stamt af van de Indiase contractarbeiders in Suriname. Toen de slavernij was afgeschaft hadden de plantagehouders arbeiders nodig om het werk te doen. Engeland werd gevraagd om arbeidskrachten, omdat India een kolonie van Engeland was. En dat zijn de contractarbeiders. De vader van mijn moeder was ook een Indiase contractarbeider. De moeder van mijn moeder stamt af van een slavenhouder en zijn slavin. Dus het meeste bloed dat ik heb komt uit India en Pakistan, maar ook een beetje van de slaven.

De Indiase contractarbeiders kwamen op het platteland terecht. Mijn vader is opgevoed met het idee om zo veel mogelijk te leren, en dat heeft hij ook gedaan. Hij deed het heel goed en is uiteindelijk arts geworden. Hij is naar Nederland gegaan voor zijn studie. Daar heeft hij zich gespecialiseerd als vrouwenarts, later is hij professor geworden. Daarna is hij teruggekeerd naar Suriname om er te werken.

De vader van mijn moeder kwam van het platteland en hij wilde ook graag leren. Maar hij kon niet naar de middelbare school. Door zelfstudie kon hij toch toelatingsexamen doen voor de universiteit en is jurist geworden. Dus mijn familie van beide kanten vinden studeren heel belangrijk. Het motto van mijn opvoeding was: studeren, studeren, studeren! Ik heb dit ook doorgegeven aan mijn kinderen. Mijn zoon is psychiater geworden en de andere zoon heeft een eigen bedrijf. Ik heb geleerd om kritisch te zijn. En of je nou man of vrouw bent: je moet voor jezelf kunnen zorgen.’

Hoe was het toen u in Nederland aankwam?
‘Het was alsof ik in een koelkast stapte. In Suriname is het heel warm en er zijn geen seizoenen. Ik vind de herfst hier in Nederland nog altijd een lastige periode.

Ik ben vanuit Suriname naar Nederland gegaan om te studeren. Dat kon in Suriname niet. In Tilburg heb ik psychologie gestudeerd. Na mijn studie wilde ik wel terug naar Suriname, maar ik heb het niet gedaan omdat er een militaire coup had plaatsgevonden in Suriname. Na mijn studie heb ik op de TU gewerkt om studenten te werven in het buitenland voor bedrijven zoals ASML. Ik heb veel studenten uit India gehaald. In het buitenland is een technische studie veel populairder dan in Nederland.

Het verschil met Suriname was dat in Suriname iedereen je kent en iedereen wist wie mijn vader was. In Nederland was ik veel anoniemer. Dat vond ik wel fijn. Maar waar je ook naartoe gaat, in welk land ook, je neemt altijd jezelf mee. En je bent het product van je opvoeding en van de samenleving.’

Wat wilt u ons nog meegeven?
‘Dat leren heel belangrijk is. Na de universiteit ben ik verder gegaan met onderzoek en daarop ben ik gepromoveerd. Daar moet je dan ook een boek over schrijven. Vóór in mijn boek heb ik een quote van mijn vader gezet. ‘Elk mens heeft de plicht zich optimaal te ontwikkelen, ongeacht het geslacht.’

Ik probeer dit overal uit te dragen. Ik zit in de raad van toezicht van enkele gymnasia en mijn speerpunt is: wat doen jullie aan kansengelijkheid? Ik vind het belangrijk dat scholen leerlingen vooruit helpen die niet door hun ouders gestimuleerd worden om door te leren. Dus zo geef ik het motto van mijn opvoeding door: je moet studeren.’

School: 't Karregat

‘Dat zag je in Indonesië nooit, Nederlanders die aan de weg werkten!’

Ivy, Sem, Lisa en Dorus van basisschool ‘t Karregat in Eindhoven zijn op bezoek bij Karel Pesch (1940). Hij heeft de wereldbol al klaar staan om Indonesië te laten zien, waar hij is geboren. Op tafel liggen allerlei documenten uit Indonesië, waaronder een aantal familiefoto’s. Op zijn 16e kwam meneer Pesch naar Nederland.

Kunt u iets meer vertellen over uw familieachtergrond?
‘Mijn vader werkte als opzichter in een bauxietmijn op het eiland Bbangka. Toen de Japanners kwamen werd hij opgepakt en gevangengezet in een jappenkamp in Muntok. Hij heeft de oorlog niet overleefd. Mijn vader overleed op 3 december 1944 aan dysenterie en beriberi. Hij was pas 39 jaar. Mijn moeder werd toen samen met mij naar Buitenzorg, nu Bogor, op Java gebracht. We zaten in een beschermingskamp Kadung Hadang kamp. We werden bewaakt door Gurkha’s en Sikhs.

Ondanks de onrustige tijd na de Japanse bezetting bleven we nog een tijd in Indonesië. Totdat het heel grimmig werd. In winkels werd je niet geholpen als je boodschappen kwam doen. Indonesiërs spuugden voor je voeten, omdat je een Belanda was. De situatie was onleefbaar voor ons, mensen met Nederlands bloed. Ik weet nog hoe groepen rampokkers, vrijgevochten bendes, de wijken in kwamen om geld te zoeken.’

Wat zijn rampokkers?
‘Dat zijn Indonesische relschoppers, die spullen van mensen afpakten. Het waren vrijgevochten bendes. Dat kwam zo: Indonesië werd onafhankelijk verklaard en toen ontstond er een machtsvacuüm. De rampokkers konden gewoon hun gang gaan. Er was niemand die hen berispte of arresteerde. Ik weet nog dat de rampokkers onze wijk inkwamen om geld te zoeken. Je hoorde ze vanuit de verte aankomen met hun klewangs, dat zijn grote scherpe messen. Ze riepen ‘buka pintu’, open de deur! En dan moest je de deur wel opendoen. Met die messen sneden ze onze bank kapot, op zoek naar geld. Maar wij hadden geen geld. Het was een angstig moment. Daarna zijn we naar Nederland vertrokken, omdat het voor ons, Indische Nederlanders, niet leefbaar meer was.’

Hoe was de reis naar Nederland?
‘We vertrokken op 16 februari 1956 en ik was 16 jaar. We gingen niet met het vliegtuig, maar met de boot, de Willem Ruys. We moesten helemaal om Afrika heen varen, bij Kaap de Goede Hoop. Dat kun je op deze wereldbol zien. De reis duurde wel drie weken! En onderweg maakten we van alles mee. We werden natuurlijk beziggehouden met allerlei activiteiten. Toen we bij Ceylon (nu Sri Lanka) aankwamen, kon het schip niet de haven in. Toen kwamen er allemaal kleine bootjes naar ons schip gevaren met kooplui, die hun koopwaar aan ons probeerden te verkopen. Met een mandje aan een touw werd de transactie uitgevoerd. Voorbij de evenaar moesten we allemaal opnieuw ‘gedoopt’ worden. Bij de Golf van Biskaje was de zee heel onstuimig. Normaal konden we door de ronde raampjes van de boot naar buiten kijken, maar die raampjes waren nu gesloten. Ik werd misselijk en daarna hartstikke ziek. In Napels mochten we even van de boot af om de stad te bekijken. We moesten wel weer op tijd terug zijn. Maar wat gebeurde er: we kwamen met de taxi in de file terecht. Mijn moeder heeft al haar overredingskracht moeten gebruiken om de taxichauffeur duidelijk te maken dat hij via een andere weg zo snel mogelijk naar de haven moest rijden. Anders zou ons schip vertrekken zonder ons…’

Hoe ging het verder in Nederland?
‘Op 8 maart 1956 kwamen we aan in Nederland en gingen met de bus naar pension De Staalberg in Oisterwijk. Dit was een contractpension. Van de busreis herinner ik me nog dat ik naar buiten keek en ijsschotsen zag. Zo koud was het. Ook herinnert ik me nog het beeld van Nederlanders die aan de weg aan het werken waren. Dat zag je in Indonesië nooit, Nederlanders die aan de weg werkten! Het is me altijd bijgebleven.

Het contractpension bestond uit twee barakken. Met zijn drieën kregen we een barak. Maar ik en mijn broer waren 16 en 17 jaar en mochten niet bij onze moeder slapen. Dus moesten we bij de zoon van een vreemd gezin slapen ‘s nachts. Ik werd iedere dag door de kampbeheerder naar het station gebracht om in Tilburg naar de nijverheidsschool te gaan. Op een dag kwam een dominee vragen of iemand les kon geven in Molukkenkamp Tungelroy vlak bij Weert. Mijn moeder wilde dat maar zei dat ze dan wel een huis voor ons moesten regelen. Dat kregen we in 1957. Na 1,5 jaar in het contractpension te hebben gezeten. Een huis met douche maar zonder verwarming.

Van de overheid kregen we later een rekening voorgeschoteld voor terugbetaling van het geld dat we ontvingen na aankomst in Nederland om kleren en spullen te kopen.’

School: 't Karregat

‘Ze hebben hun dochtertje toen Loesje genoemd, mooi he?’

Kyra, Tatum en Noa van basisschool ’t Karregat in Eindhoven hebben zich goed voorbereid en vertellen daar van alles over in de auto. Wim van der Loo, die 9 jaar was toen de oorlog begon en aan de Koekoeklaan woonde, woont nu in een mooi seniorencomplex met uitzicht op het park. Bij binnenkomst ontvangst hij heel hartelijk de kinderen en laat ze het appartement bewonderen dat vol staat met mooie spullen en vooral keramiek. Keramiek is zijn grote liefhebberij en hoort als een rode draad bij zijn leven. De kinderen krijgen bij het afscheid een zelfgemaakt keramieken lieveheersbeestje mee als aandenken.

Hoe was het in de oorlog en hoe oud was u?
‘Ik was de oudste van zeven kinderen, na de oorlog zijn er nog twee zussen geboren. Er waren dus vele mondjes te voeden. Mijn ouders hadden een winkel in glas en porselein in de binnenstad. We gingen met een grote kinderwagen gingen langs de boeren in Nuenen en Nederwetten voor eten. Heel soms werden spullen uit de winkel geruild met boeren voor eten, zoals een cassette tegen boter. Thuis had iedereen een eigen boterpotje om alles eerlijk te verdelen. Het bonnensysteem werkte ook prima. Na de oorlog lag de distributie plat, er waren geen kolen meer en eten en drinken werd ook schaars. Op de Fuutlaan stonden komkommers en tomaten in kratten maar die konden niet verdeeld worden omdat het te gevaarlijk was op het placement. We bouwden forten van de houten kratten en we hielden een tomatengevecht met wat jongens uit de buurt. Het was best een leuk tijd voor een jongen van mijn leeftijd voor ouderen was het echt anders en soms levensbedreigend.’


Vertel eens over de bevrijding?
‘Op 18 september werd Eindhoven bevrijd. We zagen vanuit het noorden de Amerikanen en vanuit het zuiden de Engelsen. Daar zijn veel foto’s van in archieven. De stad was vol met twee strijdmachten die elkaar ontmoetten, vol militairen en transport- en munitievoertuigen. Erg mooi om te zien en mee te maken, zeker voor mij als kleine jongen, we juichten en zwaaiden met veel enthousiasme naar ze. Maar op 19 september ‘s avonds om 9 uur kwamen er Duitse bommenwerpers aan, ik kon dat aan het geronk horen. Trossen met lichtkogels werden uitgegooid, die werden ook wel pathfinders genoemd in het Engels. Ze markeren plekken om te weten waar de bommen gegooid moesten worden. Er zijn die dag 227 Eindhovenaren omgekomen. Dat was erg heftig.’

Wat is het ergste dat u is bijgebleven?
‘Dat is een mooie vraag en zal ik eerlijk vertellen. Op de dag van vandaag ben ik daar nog mee bezig, we hadden geen psychische hulp namelijk zoals nu. Ik wist dat dit foute boel was toen de lichtkogels naar beneden kwamen en rende naar huis. Ik haalde de kelder niet, maar wel de gang. Deze had stevige muren. Een minuut later begonnen de bombardementen. We hoorden de bommen fluiten en we wisten dat als het geluid op het laatste moment naar boven gaat, zoals pfff uut, dan weet je dat het heel dichtbij zijn. Er volgde een enorme klap en in ons huis vlogen alle ruiten eruit. De buren kregen een voltreffer en de achterburen ook, maar daar vloog het huis ook in brand. Loesje van Ketel en familie zaten in de kelder, de gasleiding was gebroken en er is toen brand ontstaan. Alle zeven mensen zijn levend verbrand in de vlammenzee. Met Loesje speelde ik mee op straat, knikkeren en verstoppertje en andere leuke spelletjes.’

Wat betekent die gebeurtenis voor u nu?
‘Ik heb altijd een zwak gehad voor Loesje, we zaten samen op dezelfde school. Ze is begraven op de Oude Toren, maar dat wist ik eerst niet dus ging ik op 19 september een bosje bloemen neerleggen bij het kelderraam van het huis dat op de oude plek nieuw gebouwd was, zo om de 2 à 3 jaar. En 15 jaar geleden heb ik dat ook nog gedaan. Een man kwam toen naar buiten en vroeg me waarom ik dat deed en heb ik het hele verhaal verteld. Hij en zijn vrouw hadden drie kinderen en toen ze weer in verwachting waren, hebben ze hun dochtertje Loesje genoemd, mooi he?

Dit is echt gebeurd in mijn leven en ik heb nog steeds contact met deze man. Hij zorgt ervoor dat de graven op de begraafplaats verzorgd zijn. De namen van de omgekomen mensen in de kelder staan ook in de banken op het stadhuisplein. Het heeft allemaal diepe indruk op mij gemaakt maar professionele hulp was er niet, dat heb ik zelf moeten verwerken en je merkt aan mij het dat het me nog veel doet, deze gebeurtenis.

Mijn vrouw is recent ook begraven op de Oude Toren. Ik kom daar regelmatig, ook voor de militairen die daar begraven liggen. Zij hebben hun leven gegeven zodat wij in vrijheid kunnen leven. Ook wat nu in de wereld gebeurt heeft parallellen met de Tweede Wereldoorlog en ik hoop oprecht dat het jullie bespaard zal blijven.’

School: 't Karregat

‘De radio begroef mijn vader in een gat in de tuin’

Balqees, Nardos en Naomi van basisschool ’t Karregat mogen op bezoek bij Ton van Hugten. Hij is nu 82 jaar en was 2 jaar toen de oorlog begon. Meneer Van Hugten woonde met zijn ouders, broer en zus in de Poeijersstraat, in hetzelfde huis waar hij nu ook nog steeds woont. De kinderen worden hartelijk ontvangen met een glaasje sap en koekjes in de tuin. Tegen een raam bij de tuintafel heeft hij een zelfgemaakte plaat opgehangen met daarop een foto van toen hij een kind was en de jaartallen waarin de oorlog plaatsvond.

‘Hoelang duurde het dat u niet naar school kon?
‘De schooldeur was dicht. Zeker in de winter, want er was geen kachel en geen stroom. In het begin vond ik dat leuk, maar na een week thuis wilde ik wel weer naar school, ik verveelde me. Na de oorlog ging de school wel weer open.

Toen ik een jaar of 4 was (1940) ging ik naar de kleuterschool op de Tongelresestraat. Het ging er anders aan toe dan nu. In die tijd moesten kinderen die stout waren in de zak van Zwarte Piet. Ik heb verschillende keren gezien dat kinderen die stout waren geweest in de zak moesten stappen. Met de zak op zijn rug verdween Zwarte Piet. Ik wist niet waarheen. Het was afgrijslijk om te zien, zo’n huilend en spartelend kind op zijn rug. Ik was bang dat ik ook aan de beurt zou komen. Ook wat dat betreft zag het leven er voor de kinderen niet zo goed uit. Het kwam waarschijnlijk door de oorlogssfeer die er hing.’

Wat is er met uw vader gebeurd op de nacht van het bombardement?
‘Toen mijn vader op een nacht tijdens hevige bombardementen niet thuiskwam, was ik heel bang dat hij geraakt zou worden en nooit meer thuis zou komen. Hij was aangesloten bij de luchtbescherming. Als het luchtalarm afging, had hij de taak om station Eindhoven te beschermen met een geweer. Mijn moeder, broer, zus en ik vluchtten dan de kelder in. De kelder was klein, leeg en donker. Omdat ik de jongste was, ging mijn moeder daar over mij heen liggen en bleef aldoor maar bidden. Vader bleef heel lang weg, maar hij kwam wel terug. Ik heb een stoeptegel bewaard die in vieren is gespleten door de klap van een bom die hier vlakbij is gevallen. Deze tegel met een stuk van een bom erin heb ik als aandenken aan wat hier is gebeurd. Ik denk dat ik geluk heb gehad, want ik zit hier nog.’

Wat dacht u op het moment dat de Duitsers binnenliepen met geweren?
‘Tjeu, mijn vader had een radio en dat was heel bijzonder in die tijd en heel belangrijk. Soms kwamen er wel 10 of 20 mensen tegelijk luisteren naar de berichten op de radio. Het was wel een risico om dit zo te doen, want de Duitsers mochten het niet weten. Op een gegeven moment kregen we het bericht dat de Duitsers alle radio’s zouden komen ophalen. Dat was spannend, want mijn vader bang was dat de Duitsers wisten dat hij een radio had. Maar hij was creatief en hij bedacht een zinken kist om de radio in te zetten. Deze begroef hij in een gat in de tuin met zand eroverheen. Toen de Duitsers kwamen, zei mijn vader dat we geen radio hadden. De Duitsers zochten alles af. Dat was ook heel spannend! Gelukkig werd de radio niet gevonden.’

School: 't Karregat

‘Op weg naar huis rookte ik mijn eerste sigaret’

Dylano, Janus en Ricardo van basisschool ’t Karregat in Eindhoven hebben zin in het interview met Harrie van Dommelen. De kaartenapp stuurt ze wel de verkeerde kant uit maar gelukkig zijn ze maar 5 minuten te laat. Meneer Van Dommelen doet de deur open en ontvangt de jongens hartelijk. Hij is er helemaal klaar voor. Op tafel liggen chocoladewafels en paaseitjes. Meneer Van Dommelen was ruim 4 jaar toen de oorlog uitbrak en woonde op de Koudenhovenseweg. Hij kende meerdere Janussen in die tijd, dat geeft meteen een band met de jongens, vooral Janus.

Heeft u iets erg meegemaakt in de oorlog?
‘Wij woonden buitenaf op de Koudenhovenseweg tussen de Javalaan en Sumatralaan in. Voor ons huis was een vrij groot veld en we keken uit op de stad Eindhoven. Op 6 december, Sinterklaasdag, was het mooi weer. Ineens kwamen er vliegtuigen over en zagen we ontploffingen. Mijn vader zei toen: ‘Ach onze Janus en Marinus…’ Hij had twee broers, de oudste was Janus en de jongere Marinus. Mijn ooms gingen elke zondag naar de Catharinakerk en daarna een borreltje drinken bij café de Bonte Os vlak bij de Philipslichttoren en zo ook die dag. Ze wilden net weggaan toen er een bom viel. Janus zat onder de toog en is verbrand. Marinus stond in de deuropening en heeft bescherming geboden aan een jongetje dat tussen zijn benen stond. Ik ben later met mijn vader door de binnenstad gelopen het zag er allemaal verschrikkelijk uit. Marinus is een paar jaar later overleden aan zijn verwondingen, hij heeft ons alles kunnen vertellen.’

Was u angstig in de oorlog?
‘Ik weet nog dat ik in de kamer stond en mijn ouders zeiden dat de oorlog begonnen was. Militaire voertuigen reden op dat moment de straat in. We hadden er in het begin weinig last van, ik kon gewoon spelen en over straat lopen en zelfs door een Duits kamp wandelen. We waren wel bang als er een vliegtuig overvloog. De vliegende bommen werden vanuit Duitsland gestuurd naar London, maar soms haalden ze het niet en vielen dan in de stad. Dan zochten wij dekking in de gang, de kelder of bij de buurman. De buren hadden een gat in de grond met plaggen erover. Scherven konden je dan niet raken maar we waren niet beschermd voor een bom. In de directe omgeving is gelukkig weinig gebeurd, wel eens een bommetje in het veld tegenover ons.’

Haalde u wel eens streken uit?
Op het einde toen we bevrijd waren zijn er twee militairen bij ons ingekwartierd. We noemden ze ‘Tommies’, maar het bleken later Canadezen te zijn. We konden ze niet verstaan en mijn ouders ook niet. Toen ze aan deur vroegen voor ‘sleeping’ , stuurde mijn moeder ze naar de buren want die hadden een ‘slijpsteen’. Haha.

Op een dag ging ik struinen met wat oudere vriendjes. We kwamen de twee Canadezen tegen die bij ons sliepen. Ik werd als kleinste naar voren geschoven om ‘sigarets for papa’ en ‘chocolate for mama’ te ritselen. Ik deed dat en het lukte omdat ze me kenden! Tijdens het wandelen naar huis rookte ik mijn eerste sigaret, ik was nog geen 9… Voordat ik thuis was hadden de buurjongens de sigaretten al van me afgepakt. Mijn vader rookte toch niet, was hun argument. Twee pakken chocola heb ik wel aan mijn moeder kunnen geven, ze was er erg blij mee. ‘s Avonds kwamen de soldaten bij ons thuis, en ook onze buurjongen en buurmeisje want die spraken wat Engels. Op gegeven moment werd aan mijn vader gevraagd of de sigaretten gesmaakt hadden, toen kwam de aap uit de mouw. Mijn ouders werden boos, ik werd de trap opgeschopt, ik had gelogen, haha.’

School: 't Karregat

‘Wij hebben in de oorlog ontzettend veel havermoutpap gegeten’

Opgetogen en met lichte spanning gaan Jayden, Jaycie, Mohanad, Lina van basisschool ‘t Karregat in Eindhoven op weg. Via een kleine omweg komen ze aan bij het huis van Els Peeters. Mevrouw Peeters was 5 jaar toen de oorlog begon en woonde destijds op de Binnewiertzstraat. De kinderen worden gastvrij ontvangen. Vol bewondering kijken ze rond in haar huis. Na afloop van het interview zegt Mohanad: ‘Het dapperste van haar vond ik dat ze haar verhaal durfde te vertellen’.

Wat voelde u toen de Duitsers binnenvielen?
‘Dat weet ik niet meer precies, ik was 5 jaar. Voor mijn gevoel is de oorlog begonnen toen ik de soldaten door de straat zag lopen. Het waren grote groepen soldaten, die zongen en marcheerden. Het geluid van hun laarzen maakte vond ik eng en daarom schuilde ik achter de rokken van mijn moeder. Van die angst heb ik nog lang last gehad, ook na de oorlog. Er zijn ook soldaten bij ons thuis geweest, toen ze mijn vader gevangennamen. Ook kwamen ze controleren of wij spullen in huis hadden die we niet mochten hebben. Na de oorlog kon ik voor drie maanden naar Zwitserland om mijn rust te vinden. Ik vond dat fijn, maar ik had wel last van heimwee.’

Kende u NSB’ers en vertrouwde u die?
‘Ja, bij ons in de straat woonden twee families die bij de NSB waren. Van de ene familie werd thuis wel gezegd: ‘daar moet je heel voorzichtig zijn, daar moet je niet teveel tegen praten’ en die anderen waren eigenlijk wat oudere mensen die altijd heel vriendelijk en aardig waren. We merkten er niks van dat zij NSB’er waren. Met hen hadden we niet veel te maken. Maar in de straat, een eindje verderop, woonde een mevrouw van wie de dochter getrouwd was met een Duitse soldaat en daar hadden we heel veel schrik voor. Als we op straat speelden, bleven we daar uit de buurt. Als die ooit onze bal in de handen kreeg… Vroeger was er heel weinig verkeer, dus konden we veel op straat spelen. We tekenden lijnen op straat en konden dan trefbal spelen. In de oorlog speelden we gewoon op straat en gingen ook gewoon naar school.’

Wat at u tijdens de oorlog?
‘Wij hebben nooit echt honger gehad. Ik weet wel dat we een familie met een bakkerij. Wij hebben in de oorlog ontzettend veel havermoutpap gegeten en dat was heel voedzaam, dus daar zat ik meteen vol van. Na de oorlog heb ik nooit meer havermout gegeten. Mijn vader en mijn broers fietsen naar Knegsel om bij een boer melk te kopen en andere etenswaar. Dan moesten ze weer heel voorzichtig terugfietsen om te kijken of er geen controle was op de weg. Die producten mocht je namelijk niet hebben, waarom weet ik eigenlijk niet. Als je dus voedsel ging halen, moest je heel voorzichtig zijn op de terugweg. Duitsers versperden de weg en dwongen je om laten zien wat je bij je had. Als je melk of boter had of iets anders, namen ze het in beslag.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892