School: Spring High

‘Thuis belde hij aan en vreemden deden open’

Amira, Angelina, Aya, Denisa en Imram van Spring High in Amsterdam Nieuw-West spreken met Saskia van Kreveld. Zij is van 1952 en groeide op in een gezin met Joodse ouders, die tijdens de oorlog veel hebben meegemaakt. Saskia kent hun verhalen en vertelt ze graag door. De leerlingen interviewen haar over het verhaal van haar vader.

Hoe oud was uw vader toen oorlog begon?
‘Mijn vader was drieëndertig toen de oorlog begon en was toen getrouwd met Jettie. Dus niet met mijn moeder. Zij werd zestien toen de oorlog op 10 mei 1940 uitbrak en woonde in Enschede. In het begin merkte je toen nog niet veel van de Duitse bezetting, maar langzaamaan veranderde veel en kwamen er strengere maatregelen. Wat men nog niet wist is dat men in Duitsland al in 1934 concentratiekampen had gebouwd. Hitler was bezig om zijn supernatie te bouwen. Hitler had iets tegen de Joden; hij vond hen oplichters.’

Moest uw vader onderduiken?
‘Toen de oorlog uitbrak, geloofde mijn vader niet dat hij opgepakt zou worden. Zijn vrienden en een aantal familieleden hadden wel zo’n vermoeden. Zij zeiden hem dat hij moest vluchten naar Engeland of Amerika. Hij geloofde hen dus niet. Maar de situatie werd steeds grimmiger en toen vrienden die bij de ondergrondse zaten het hem aanraadden, is hij toch ondergedoken. Hij zat in totaal op zes verschillende onderduikadressen. Steeds als mensen hem verraadden, moest hij weer naar een ander adres. Hij heeft me verteld over zijn tijd in Wilp, waar hij tijdens een razzia zich moest verstoppen. Zijn verstopplek was achter een houten schot waar een kapstok voor stond. Hij paste net in die ruimte. De jassen werden er dan voor gehangen. Zijn hart ging tekeer als hij de soldaten dan langs hem heen hoorde lopen. Als hij hoorde hoe de bewoners werden ondervraagd. Het is een wonder dat hij niet is ontdekt. Daarna is hij overgeplaatst naar een ander adres. Ook verstopte hij zich een keer met zijn broer in een hooiberg. Soldaten prikten in het hooi, maar hebben hen niet ontdekt.‘

Hoe ging het na de oorlog met hem?
’Hij ging terug naar huis, belde aan en vreemde mensen deden open. Het gezin had zijn woning in de oorlog toegewezen gekregen. Hij heeft toen een tijdje bij mijn tante gewoond. Zijn vrouw en veel andere familieleden waren vermoord in de kampen. Hij had nog één broer en één oom. Na de oorlog was het voor vele Joodse mensen heel moeilijk. Ze hadden geen baan, geen geld, geen huis. De gemeente Amsterdam vond dat je dat zelf moest regelen en liet de mensen in de kou staan. Mijn vader is in 1949 hertrouwd met mijn moeder. Hij vertelde veel over de oorlog en was heel open over het verlies van zijn familie. Mijn moeder was gesloten en wilde er niet over praten. Verhalen over haar oorlogservaringen hoorde ik van haar zus.’

Wat heeft de oorlog met u gedaan?
‘Als kind heeft dit mij heel erg geraakt; nu nog steeds. Daarom vind ik het mooi om mijn vaders verhaal met jullie te delen, want deze zwarte pagina in de geschiedenis mag nooit worden vergeten. Door die oorlog ben ik opgegroeid zonder opa en oma en dat vond ik wel raar. Ik vraag me nog steeds af hoe die hele oorlog heeft kunnen gebeuren en waarom er nog altijd oorlog is. Hoe zorgen wij ervoor dat er geen oorlog meer komt? Ik denk dat de eerste stap is: lief zijn voor elkaar.’

 

School: Spring High

‘Men leert niets van de geschiedenis’

De 86-jarige Bep Zijlstra woont in Nieuw-West en komt voor deze gelegenheid naar Spring High, dat in hetzelfde Amsterdamse stadsdeel ligt. Han, Joep en Marit mogen haar vragen stellen over wat ze als kind in de Tweede Wereldoorlog heeft meegemaakt. Ze woonde toen aan de Jan van Riebeekstraat in De Baarsjes. Ook over een mogelijke Derde Wereldoorlog stellen de kinderen haar vragen.

Wat dacht u toen de oorlog begon?
‘Het eerste jaar van de oorlog merkte je er nog niet heel veel van. De oorlog begon voor mij pas in 1941. Op de radio hoorde je over bommen en over de bezetting. Mijn moeder vertelde ons alles. We wisten als kind wel dat er oorlog was. Ook zagen we gewapende Duitse soldaten in de Witte de Withstraat. Ik vond dat best spannend.’

Wat was het ergste in de oorlog?
’Met de tijd werd het steeds moeilijker. De laatste twee jaar was er amper eten en we waren met zes kinderen thuis. We aten suikerbieten, zelfs gras, haalden eten bij de gaarkeuken, maar gingen vaak met een lege maag naar bed. Er waren ook geen kolen meer. Al ons houten speelgoed werd in de kachel gegooid.
Ook zag ik een keer dat er mannen in de buurt werden opgepakt door Duitse soldaten. Ze werden tegen de muur gezet en de soldaten wilden weten wie een Duitse soldaat had vermoord. Niemand antwoordde en toen werden ze allemaal doodgeschoten. Ik heb dat zien gebeuren. Als kind ervaar je dat anders. Het was voor mij als een cowboyfilm. Heel erg was het niet voor me. Ik heb ‘geboft’ dat ik een kind was tijdens de oorlog.’

Wat is er met uw vader gebeurd in de oorlog?
’Mijn vader zat in de zwarte handel en kwam soms thuis met een halve koe of een varken. De slager naast ons huis sneed dat dan in stukken. Tussen zijn winkel en ons huis zat een doorgeefluik. Als er een razzia was, kregen wij snel dat vlees via het luik. Dat deed mijn moeder vervolgens in een koffer, eroverheen een kleedje en dan gingen wij daarop spelen met de poppen. Het vlees is zo bij een huiszoeking nooit ontdekt. Op een gegeven moment werden alle mannen tot veertig opgeroepen voor dwangarbeid in de wapenfabrieken in Duitsland. Mijn vader wilde niet gaan, is ondergedoken, maar opgepakt en op de trein gezet. Toen die trein op een gegeven moment een uur stil stond, omdat er iets op de rails lag, is hij uit de trein gesprongen en op zoek gegaan naar onderdak. Dat kreeg hij bij een boer, waar hij uiteindelijk negen maanden is gebleven. Toen kwam hij weer thuis.’

Wat was het handigste vervoersmiddel in de oorlog?
‘De fiets was het handigste. Het was een kostbaar bezit . Omdat er een tekort aan rubber was, maakten we van plankjes houten banden. Mijn moeder fietste daarmee naar haar schoonfamilie in Friesland. Op de terugweg was het heel spannend, omdat het dan kon gebeuren dat Duitse soldaten haar aanhielden en het eten dat ze bij zich had afpakten.’

Denkt u dat er een Derde Wereldoorlog komt?
‘Ik weet het niet. Als je naar de berichten kijkt, lijkt het wel of de wereld nu weer in brand staat. Ik hoop het niet nog een keer mee te maken. Het is jammer en droevig dat men niets leert van de geschiedenis. Het gaat gewoon om geld en macht. De mens doet er niet toe.’

Als u nog een keer oorlog zou meemaken, wat zou u dan anders doen?
‘Ik zou niets anders doen. Wat kan ik anders doen? Ik was toen nog een kind. In een oorlog heb je ook niets te zeggen. Ik kan wel proberen om een held te zijn, maar dat ben ik niet en de kans om gearresteerd te worden is heel groot.’

School: Spring High

‘De Japanners waren bang voor krokodillen’

Thomas Kho, officieel Tong Hwa Kho genaamd, laat tijdens het interview foto’s zien van het eiland Biak en van het inheemse volk van Nieuw-Guinea van vroeger. Spring High-leerlingen Rafael, Max, Mounir en Yassir vragen hem over hoe hij de oorlog aan die kant van de wereld heeft beleefd.

Waar bent u geboren?
‘Op het eiland Biak. Dat hoorde vroeger bij Papoea-Nieuw-Guinea en nu bij Indonesië. Ik ben geboren in 1944, toen de Japanners Biak al hadden bezet. Ik ben de jongste van acht en ben het kind van een Chinese vader en een Papoease moeder. We woonden in een houten huis op palen op het water. Omringd door krokodillen. De Japanners waren bang voor de krokodillen, dus lieten ze ons dorp met rust.’

Hoe was de oorlog voor uw ouders?
‘Zwaar. Ik kom uit een erg arm gezin. Zo arm dat mijn moeder mijn oudste broer heeft meegegeven aan mijn oom, naar China. Ze hoopte dat hij daar een beter leven zou krijgen. Maar ze heeft nooit meer iets van mijn broer gehoord en we weten niet of hij nog leeft of dat hij is omgekomen. Toen ik geboren was, was ik erg ondervoed. Mijn moeder kon mij geen melk geven en probeerde mij aan anderen te geven. Maar niemand wilde mij. Ze dachten dat ik dood zou gaan, zo dun was ik. Mijn moeder heeft me toen elke dag rijstepap gegeven. Daar sterkte ik van aan. Een keer vielen Japanners ons huis binnen, omdat ze gehoord hadden dat wij veel eten hadden, wat niet waar was. Mijn vader en mijn oom werden ondervraagd. Omdat ze dachten dat ze logen, werd mijn vader in elkaar geslagen. Toen mijn oom daarop een grote mond gaf, werd ie ook geslagen. Japanse soldaten kenden geen genade. Wie niet boog als ze marcherend langskwamen, werd geslagen of gemarteld.’

Wanneer bent u naar Nederland gekomen?
‘Na de Tweede Wereldoorlog kwam Indonesië in opstand tegen Nederland. Na eeuwen wilde Indonesië onafhankelijk zijn, loskomen van Nederland. Halfbloedbewoners moesten het land verlaten en moesten kiezen tussen Nederland of Nieuw-Guinea. Na de oorlog ging het met mijn familie wel weer goed. Mijn ouders begonnen een wasserette en wasten voor de Amerikaanse soldaten. Ook exporteerden ze gedroogde kokos, olie en zeep naar Europa. Maar het werd steeds onrustiger, er kwamen weer bombardementen. Ik zat op school, een jongensschool, vlak bij het vliegveld. Mijn familie werd bedreigd en we waren voorbereid om te gaan vluchten. Maar je moet je realiseren dat als je vlucht, je opeens arm bent. Dan heb je niets meer. Ik ben uiteindelijk in 1962 naar Nederland gekomen. Een aantal familieleden zijn naar Australië gevlucht en mijn moeder is achtergebleven in Nieuw-Guinea. Ze wilde niet weg. Ik heb hier een gelukkig leven kunnen opbouwen. Ik heb een prachtige vrouw van Zuid-Koreaanse afkomst en we hebben een fijn gezin. Maar toch blijft Nieuw-Guinea voor altijd mijn thuis.’

School: Spring High

‘Net op dat moment fietste een man voorbij’

Drex, Evan, Flynn en nog een Evan interviewen op school, Spring High in Amsterdam Nieuw-West, Cor Bongers. Hij was één jaar toen de oorlog begon. Het gezin, in 1944 uitgebreid met broertje Jos, woonde aan de Aalsmeerweg in het westen van Amsterdam.

Kunt u wat vertellen over uw ervaring met de oorlog?
‘Ik was nog heel klein, maar op een gegeven moment werd ik toch wel heel erg geconfronteerd met het verdriet van mijn vader. Ik raakte helemaal in paniek toen ik hem een keer zag huilen. We leefden in armoede en toen besloot mijn vader, schoenmaker van beroep, een van zijn poetsmachines bij de boeren te ruilen voor eten. Dagen was hij met die machine op zijn fiets onderweg. Van de ene naar de andere boer ging hij. Uiteindelijk kwam hij aan eten. Maar op weg naar huis werd hij bij een controlepost tegengehouden door Duitse soldaten. Wat hij bij zich had, wilden ze weten. Mijn vader antwoordde beleefd en eerlijk dat hij koren bij zich had voor zijn gezin. Hij moest de zak met eten inleveren. Aangeslagen kwam hij thuis, en dus diep in tranen. Mijn moeder en de bovenbuurman hebben hem getroost. Ik had zo’n honger dat ik wel eens vlak voor de gaarkeuken dichtging snel naar binnen glipte om stiekem de laatste restjes op de bodem van de pannen te eten.’

Waarom moest uw vader onderduiken?
‘Hij kreeg een oproep dat hij moest gaan werken in een Duitse fabriek. Dat wilde hij niet en toen is hij bij zijn zus ondergedoken. Tijdens een razzia is hij ontdekt. Hij werd alsnog op de trein naar Duitsland gezet. Onderweg lukte het hem om samen met een paar andere mannen de deur te forceren en uit de trein te springen. Duitse soldaten zagen dat en schoten erop los. Sommige mannen zijn daarbij omgekomen. Mijn vader heeft het overleefd en is terug naar huis gekomen.’

Kunt u vertellen wat er met uw broertje is gebeurd?
‘In 1944 werd mijn broertje Jos geboren. Dat was het jaar van de Hongerwinter. Er was amper voedsel te krijgen en mijn broertje was zwaar ondervoed. Mijn ouders besloten hem naar pleegouders in Friesland te sturen. Daar mochten ondervoede kinderen naartoe, per boot. Honderden kinderen, en maar drie verpleegsters, zaten daarop. Door het slechte weer moest de kapitein uitwijken naar Enkhuizen. Daar verspreidde de dorpsomroeper het nieuws dat er een boot met kinderen aan wal was gekomen. Snel waren ze allemaal ondergebracht bij liefdevolle gezinnen. Jos kwam bij een palingvisser terecht, dus die heeft heel veel paling gegeten en is goed aangesterkt. Toen de Canadezen en de Amerikanen Nederland bevrijd hadden, waren wij vooral blij dat we Jos konden ophalen. Met een handkar gingen we met het gezin op pad naar Enkhuizen. Dat was zo’n twee dagen lopen. Toen we Josje weer zagen, waren we intens gelukkig. En wat zag hij er goed uit met zijn bolle kop.’

Wat is uw naarste ervaring met de oorlog?
‘Ik keek een keer met mijn vriendjes naar marcherende soldaten. Een van die mannen gooide een brood naar mij toe. Ik rende richting huis. “Ma, ik heb brood!” riep ik toen ik al in de straat was. Net op dat moment fietste een man voorbij en die pakte zo dat brood uit mijn handen. Ik was zo verdrietig en boos. Later heb ik hem wel vergeven. Hij had vast een gezin om te onderhouden, dacht ik maar. En kinderen, als je honger hebt, dan kun je niet meer helder nadenken. Dan gaat het puur om overleven, je gezin laten overleven. Koste wat het kost.’

School: Spring High

‘Ons huis was een tussenadres voor onderduikers’

Ina Tolsma woont nog in hetzelfde huis als waar ze is opgegroeid, aan de Zuiderakerweg in Osdorp. Aan nieuwsgierige Spring High-leerlingen Hajar, Lina, Nikkie en Romy in Amsterdam Nieuw-West vertelt ze hoe ze daar de oorlog beleefde en over die ene onderduiker die langer bleef en op het nippertje niet werd ontdekt.

Hoe oud was u toen de oorlog begon?
‘Ik was bijna zeven toen de oorlog uitbrak. Ik ben nu achtentachtig en woon al mijn hele leven in hetzelfde huis. Vroeger woonden mijn oom en tante en mijn neefjes naast ons. Mijn ouders hadden een tuinderij met een stuk grond waar groente en aardappelen werden verbouwd. Daardoor hadden wij zelfs in de oorlog genoeg te eten. We ruilden soms ook onze groente met andere tuinders voor bijvoorbeeld tarwe. Heel soms aten we suikerbieten, maar we hebben nooit bloembollen of iets anders naars moeten eten. Mensen uit de stad kwamen bij ons langs voor eten. Als mijn moeder dan net aan het koken was, gaf ze een deel van ons avondeten aan hen. Soms kwamen mensen ons aardappelhok binnen. Mijn vader liet dat toe. Zij moesten toch ook overleven.’

Wat deed uw vader in het verzet?
‘Mijn oom kwam vanuit Utrecht met de trein naar ons toe. In zijn wandelstok had hij voedselbonnen verstopt. Die gaf hij bij ons af en bracht mijn vader dan ‘s avonds stiekem rond. Soms nam mijn oom een onderduiker mee. Ons huis was een tussenadres. Mensen bleven niet langer dan vierentwintig uur bij ons. Ze werden ‘s avonds door mijn vader naar een nieuw adres gebracht.’

Kunt u ons wat meer vertellen over Maurits?
‘Maurits kwam uit Den Haag. Hij was niet Joods, maar moest onderduiken omdat hij niet wilde werken in de fabrieken in Duitsland. Maurits bleef langer. Ik vond dat wel gezellig, want ik was enig kind. Een keer werd er een razzia bij ons in de buurt gehouden. Iemand had doorgegeven dat wij een onderduiker in huis hadden. Toen ze bij ons binnen waren, vroeg mijn vader mij of ik op de orgel wilde spelen, en dat deed ik. Ik speelde ‘Is Jezus’ bloed voor mij gestort’ en een van de Duitse soldaten kende het liedje en kwam naast me zingen. Ze werd hij afgeleid en kon hij snel vluchten naar de buren, het huis van onze oom, en kroop daar snel in de  aardappelhok. De soldaten zijn nog wel in het aardappelhok gaan zoeken. Ze hebben daar wel in de aardappelen geprikt, maar Maurits niet geraakt en ontdekt. Dat was wel een spannend moment.’

Ging u tijdens de oorlog naar school en kon u buitenspelen?
‘Toen de oorlog begon, veranderde er bij ons nog niet heel veel, ik ging gewoon iedere dag naar school, bij ons in de buurt. Die is later door de Duitse soldaten in beslag genomen. Af en toe moest ik naar een andere school. Soms was er een tijdje geen school. En ja, ik kon gewoon buitenspelen en bij vriendinnetjes spelen in de oorlog.’

 

 

School: Spring High

‘We zijn nu geen gastarbeiders meer, maar Nederlanders’

Abigail (15), Lola (13) en Roos (13) interviewen Moulay Ali en Houria Baba. Het interview vindt online plaats. De leerlingen doen dat vanuit de ‘huiskamer’ op school, Spring High in Slotermeer. Meneer en mevrouw Baba vanuit hun eigen huiskamer. Het was voor iedereen een beetje wennen, maar al snel ontstond een mooi gesprek.

Wat was de reden dat jullie naar Nederland kwamen?
Moulay Ali: ‘Ik kwam hier om te werken. Gastarbeiders zijn mensen die tijdelijk naar een land gaan om te werken. Ik reisde in een paar dagen van Marokko naar Nederland. Met de trein en boot ging ik naar Spanje, daar nam ik de bus naar Frankrijk, waar ik eerst anderhalf jaar in een fabriek in Lille heb gewerkt. Eenmaal in Nederland ben ik in Amsterdam gaan wonen en ben daar nooit meer weggegaan. Er was hier veel werk. Veel mannen zoals ik bleven daarom langer. Later kwamen ook onze vrouwen naar Nederland; dat heet gezinshereniging.’
Houria: ‘Ik kwam dus pas later naar Nederland; ik was toen zestien. Mijn man had hier een goede baan; we kregen hier kinderen. We zijn nu geen gastarbeiders meer, maar Nederlanders.’

Hoe was de eerste tijd in Nederland?
Moulay Ali: ‘Het was moeilijk. Ik kende niemand en sprak de taal niet. Niemand wist hier waar Marokko lag. Pas als je zei dat het in Afrika ligt, zeiden ze: ‘Oh, Afrika!’ Dat kenden ze wel. Ook kende ik de munten hier niet. Als ik afrekende in de winkel gaf ik mijn geld en wachtte op het wisselgeld. Later kwam er meer contact met Nederlandse mensen.’
Houria: ‘Als ik iets niet kon vinden in een winkel, ging ik gewoon weg. Of legde ik met mijn handen uit wat ik bedoelde. Ik kon toen nog niet lezen wat er op het etiket stond. Ik hoorde van Marokkanen die daardoor zout en suiker met elkaar verwisselden of kattenvoer aten, omdat ze dachten dat het tonijn was. Gelukkig stonden we er niet alleen voor en kregen we veel hulp van de buren.’

Is er veel veranderd sinds uw komst?
Moulay Ali: ‘Ja, er is heel veel veranderd. Nederland was toen anders, het was vroeger beter. De mensen waren socialer en vriendelijker. Ze hielpen elkaar.’
Houria: ‘Dan klopte de buurvrouw op de deur om te vragen of je wat nodig had. Tegenwoordig is het allemaal anders en gaat iedereen zijn eigen weg. We hebben veertien jaar in Bos en Lommer gewoond. Dat was gezellig en we hadden daar fijne buren. Nu wonen we in Osdorp. Met onze lieve Surinaamse buurvrouw, die helaas overleden is, hadden we ook een goed contact. Zij voelde echt als familie. Dat goede contact hebben we gelukkig nog steeds met haar kinderen.’

Welke taal spreken uw kinderen?
Moulay Ali: ‘Onze kinderen, vijf zoons en een dochter, zijn tweetalig opgevoed. Op school spraken ze Nederlands en kregen ze les in het Nederlands. Thuis werd Arabisch gesproken. In de moskee kregen ze Arabische les, waardoor ze nu Arabisch kunnen lezen en schrijven.’

School: Spring High

‘Ze zeggen weleens dat ik in het verkeerde land ben geboren’

Het interview van Jill, Kate en Salma met de in Suriname geboren Lilian Noermohammad verloopt iets anders dan verwacht. Op de dag dat het interview stond gepland, was Lilian ziek. Omdat ze het interview wel wilde laten doorgaan, vond het interview online plaats. Dan kon ze thuisblijven. Helaas werkte de camera op haar laptop niet. Dus werd het – lang leve de techniek! – een videocall via de telefoon.

Hoe was uw leven in Suriname?
‘Ik was het jongste kind en woonde in Paramaribo. Ik trok veel op met mijn broers en zussen. We hadden een goed bestaan. Mijn vader was eigenaar van een bioscoop. Maar er was ook rassenhaat in die tijd. Meisjes liepen het gevaar om verkracht te worden. Mijn vader was daar huiverig voor en daarom zijn we naar Nederland verhuisd. Ik was toen negentien jaar.’

Vond u het moeilijk om Suriname achter te laten?
‘Nee, eerlijk gezegd niet. Ik kon niet tegen de warmte, daar kreeg ik het benauwd van. Ook kon ik niet tegen muskieten. Eenmaal in Nederland verdwenen mijn kwaaltjes. Ik eet vaker Nederlands dan Surinaams, maar mijn lievelingsgerecht is roti. Ze zeggen weleens dat ik in het verkeerde land ben geboren. Het was wel wennen in het begin hier. In Suriname gingen we elk weekend film kijken in de bioscoop van mijn vader. Hier had ik ineens in het weekend niets meer te doen. Aan voorgoed teruggaan naar Suriname heb ik nooit gedacht. Ik vind het prettig hier in Nederland. Ik ga niet vaak terug naar Suriname. Mijn lievelingsstad is Dubai, daar ga ik wel drie keer per jaar naartoe. Het mooie aan Dubai is dat het vrouwvriendelijk is. Je kunt tot in de nacht op straat lopen zonder dat je je onveilig hoeft te voelen. En je kunt er lekker eten!’

Wat doet u voor werk?
‘Na 37 jaar bij de ABN AMRO te hebben gewerkt, heb ik nu een eigen reisorganisatie. Ik organiseer reizen naar onder andere Dubai, Londen, Parijs en Azië. Daarnaast geef ik Tupperwaredemonstraties. Het werken in de reisbranche is me met de paplepel ingegoten; mijn broers werken allemaal in de reiswereld. Als kind wilde ik stewardess, lerares of verpleegster worden. Mijn moeder zei dat ik dat niet moest doen en toen ben ik een administratieve opleiding gaan volgen. Uiteindelijk is het toch goed gekomen, want net als een stewardess hou ik me in mijn werk bezig met – het organiseren van – reizen en houd ik in de gaten of alles reilt en zeilt. Ik krijg veel energie van het werk dat ik doe.’

Hoe is de relatie met uw familie in Nederland?
‘Ik heb een goede relatie met mijn broer en zus. Mijn ouders leven niet meer. Ik heb hen tot aan hun dood verzorgd en ben in het ouderlijk huis in Amsterdam-West blijven wonen. Ik heb geen gezin en wegens allergieën ook geen huisdieren. Wel maak ik snel vrienden. Ik doe met alles mee en via alles wat ik doe, maak ik nieuwe vrienden.’

School: Spring High

‘Leven in het heden is belangrijk’

Jona, Yassira en Jill, tweede- en derdeklassers van Spring High in Amsterdam Nieuw-West, interviewen Nyamad Moenna. Hij vertelt over zijn aankomst vanuit Suriname in Nederland in de jaren zestig van de vorige eeuw en over zijn drukke leven hier. De sterk maatschappelijk betrokken Amsterdammer vertelt de leerlingen ook over zijn lintje.

Waarom bent u naar Nederland verhuisd?
‘Ik was pas twintig toen ik met mijn toenmalige vrouw van Suriname naar Nederland kwam. Ik kwam hier om te werken en zij om te studeren. We waren aan elkaar uitgehuwelijkt. Zij kwam uit Paramaribo en ik uit een dorp in een district in Suriname. Uithuwelijken betekent dat je ouders op zoek gaan naar een geschikte partner voor jou, zodat je goed terechtkomt later. Maar er wordt niet gekeken of je wel écht goed bij elkaar past. In die tijd was uithuwelijken heel gebruikelijk; nu veel minder.’

Wat was uw eerste indruk van Nederland?
‘Een bibberland! Het was augustus, maar het werd al kouder. Er ging een wereld voor me open. Er waren veel auto’s. Zoveel auto’s bij elkaar had ik nog nooit gezien. En er waren ook veel mogelijkheden, veel kansen, en veel werk. Het was makkelijk om hier geld te verdienen. Dat kwam ook omdat ik al een Nederlands paspoort had. Suriname was toen nog niet onafhankelijk, maar een Nederlandse kolonie. De oom van mijn vrouw woonde in Amsterdam en kende iemand die kamers verhuurde. Zij werd onze hospita. Van Oost verhuisde ik naar een flat in Osdorp. In 1978, na mijn echtscheiding, verhuisde ik naar Slotermeer, waar ik nu nog steeds woon.’

Waarom kreeg u een lintje?
‘In de jaren zestig waren er nog niet veel Surinamers in Nederland, misschien een paar duizend. Ik voelde mij maatschappelijk betrokken en wilde mensen samenbrengen. Samen met vrienden heb ik allerlei stichtingen en verenigingen opgericht en ben zo het vrijwilligerswerk ingegaan. Ook heb ik ervaring opgedaan met advieswerk en heb ik bijvoorbeeld de gemeente geadviseerd als er beleid gemaakt moest worden. Ik ben nu bezig met een project om alleenstaande senioren te verbinden met een jongere generatie. Om samen leuke dingen doen, bijvoorbeeld samen eten, spelletjes doen, bewegen. Als je gezond oud wilt worden, moet je ook bepaalde dingen doen, zoals niet meer tobben over je verleden of over de toekomst. Leven in het heden is belangrijk. En dat lintje, ja. Als je lange tijd, jarenlang, je actief als vrijwilliger hebt ingezet en hebt bijgedragen aan de maatschappij kunnen mensen je voordragen aan de Koning. Er wordt dan een onderzoek naar je gedaan, of je een goede burger bent. Mensen hebben mij voorgedragen omdat ik veel en lange tijd vrijwilligerswerk heb gedaan. In 2005 heb ik de titel Ridder in de Orde van Oranje Nassau gekregen.’

Wilt u terug naar Suriname?
‘Ja, waarom niet? Maar als je in Suriname wilt wonen, moet je wel van muggen en muskieten houden! Het is er lekker warm, de kosten zijn veel lager dan in Nederland. Hier ben je al snel 1000 euro per maand kwijt aan huur. In Suriname kan ik met mijn pensioen als een koning leven.’

School: Spring High

‘Zonder diploma’s kom je nergens’

Ali, Tarik, Hanna, Teyn, Bobby gaan voor het interview met Huseyin Doganbas naar zijn fietswinkel vlak bij school in Slotermeer. Trots laat hij aan de tweede- en derdeklassers van Spring High in Amsterdam Nieuw-West zijn winkel zien. Op een geïmproviseerde tafel, tussen de fietsen, staan de Turkse delicatessen al klaar.

Wat was voor u de reden om naar Nederland te komen?
‘Ik ben opgegroeid in een klein dorpje in Turkije. In mijn moederland heb ik de HTS gedaan. Ik had er een goede baan. In de jaren tachtig was er alleen heel veel terreur en ook ging het niet zo goed met de economie. Op mijn 22ste ben ik daarom naar Nederland gekomen. Ik ging naar mijn vrouw, aan wie ik was uitgehuwelijkt. Mijn intentie was maximaal vijf jaar hier te blijven en om in die tijd geld te verdienen. Daarom deed ik ook geen moeite om de taal te leren en deed ik niet mee aan inburgering. Waarom zou ik, voor slechts vijf jaar? Toen werd mijn eerste geboren en besloten we hier te blijven. Ik werkte in de landbouw en bij dat bedrijf ook op de technische dienst; denk aan insecten bestrijden en machineonderhoud. Mooi contrast, hè? Ik werkte daar niet voor het goede salaris, maar meer voor de sociale contacten en de familiesfeer die je daar op de werkvloer had.’

Hoe kwam u op het idee om fietsen te gaan repareren voor uw werk? 
‘Na 27 jaar trouwe dienst werd ik ontslagen, omdat ik te oud was. De grote vraag werd toen: wat ga ik doen? Met landbouw was ik wel klaar. Ik heb twee hobby’s: imker zijn en fietsen repareren. Ik hielp buurtbewoners altijd al als hun fiets kapot was. Dus daar wilde ik iets mee. Ik vind het leuk werk en ben ontzettend dankbaar dat ik van mijn hobby mijn werk heb kunnen maken. Ik ben geen zakenman, dit bedrijf is een franchise. Door die franchisemogelijkheid lukte het dit bedrijf samen met mijn zoon op te starten. Ik heb nog een cursus gevolgd en ben nu de trotse eigenaar van een fietsenwinkel, die onderdeel is van een winkelketen. In mijn eigen buurt, waar ik al 32 jaar woon en dat ik de beste buurt van de wereld vind. Hier heb ik mijn vier kinderen, zes kleinkinderen, heb ik mijn sociale contacten en ben ik voor velen de buurtopa. Als ik met pensioen ga, wil ik naar de universiteit om iets maatschappelijks te studeren. Nu kan en eerder kon dat niet, omdat ik te druk ben met werk en gezin. Waarom ik weer ga studeren dan? Omdat het belangrijk is je te blijven ontwikkelen. Kennis is macht. Dat geldt ook voor jullie. Educatie is belangrijk. Zonder diploma’s kom je nergens. En ook: ga straks studeren waar je passie ligt, vraag je af wat je voor een ander kunt betekenen en neem je verantwoordelijkheid.’

Heeft u wel eens Nederlands eten gegeten?
‘Dat is een leuk verhaal. Tijdens de ramadan heb ik de buurt betrokken en uitgenodigd om bij ons te komen eten. Zo konden we kennis nemen van elkaars keuken. Op een dag werd ik geïnterviewd door een lokale krant met de vraag waarom ik dit doe. Ik vertelde dat ik al heel lang in Nederland woon en nog geen één keer stamppot had gegeten! Ik werd geïnterviewd, iemand ging voor ons stamppot koken en we zijn op de foto gegaan. Alleen heb ik daarna niet die stamppot gegeten. Het staat wel in het artikel, maar ik wacht nog steeds op mijn stamppot. Al twintig jaar, haha.’

School: Spring High

‘Ik ben blij dat ik in twee landen kan leven’

Osman Turkmen werd in 1960 in Ankara, de hoofdstad van Turkije, geboren. In 1984 kwam hij vanwege de liefde naar Nederland. Aan Mats en Camiel van Spring High in Amsterdam Nieuw-West vertelt hij over zijn geboorteland, het aankomen in een land waar hij de taal niet sprak en de droom die hier uitkwam.

Waar bent u opgegroeid?
‘Ik ben opgegroeid in Ankara, een stad met 4 miljoen inwoners. Ik ben een echte stadsjongen.In Turkije word je als jongen breed opgevoed. Je leert niet alleen van school, maar ook van je ouders en van je omgeving. Daar word je een veelzijdig mens van. Mijn universitaire studie heb ik halverwege afgebroken vanwege de politieke situatie in Turkije in de jaren tachtig. Het leger had een coup gepleegd, een staatsgreep. Er was veel onrust in het land, in Ankara ook. Veel jongeren zijn opgepakt en zelfs ook vermoord. Het was de links denkende politiek tegen de rechts denkende politiek. En ik was natuurlijk links. Toch heb ik me rustig gehouden. Gezorgd dat ik niet teveel opviel. Dat deed ik om mijn familie te beschermen. Je kan wel strijden en
doodgaan… maar de pijn laat je voor je ouders achter. Dat moet je niet willen.’

Waarom en wanneer kwam u naar Nederland?
‘Ik leerde een vrouw, mijn toekomstige vrouw, kennen. We werden verliefd, zij is ook van Turkse afkomst en was al in Nederland. We hebben heel lang nagedacht waar te gaan wonen. Zij heeft gewonnen, ha ha. Zij was ook een van de eerste hoogopgeleide, allochtone vrouwen hier. Ze wilde hier graag een rolmodel zijn voor andere allochtone vrouwen; hen steunen. Natuurlijk kom ik naar Nederland, zei ik toen. Of ik dat moeilijk vond? Jazeker. Maar ik was in een grote stad als Ankara gewend om nieuwe mensen te leren kennen, om niet in je eigen kleine wereldje te leven. Dat deed ik dus ook in Nederland. Dat is mijn ondernemende karakter. Maar ik vond het moeilijk om mijn ouders achter te laten. Gelukkig kwamen ze het eerste jaar al op vakantie naar Nederland. Familie is erg belangrijk voor mij.’

Wat ging u eenmaal in Nederland doen?
‘In Nederland heb ik mijn studie laten vergelijken met die hier en er bleken veel verschillen te zijn. Mijn diploma was hier veel minder waard. Toen ben ik als elektricien gaan werken. In het begin had ik erg veel moeite met de Nederlandse taal. Maar bij het arbeidsbureau hadden ze geen taalcursussen voor hoogopgeleide mensen. Alleen een basiscursus waar je leert hoe je boodschappen op de markt te doen in het Nederlands. Maar ik wilde goed Nederlands leren, voor een betere baan. Dat soort cursussen waren er toen nog niet. Ik heb het zelf geleerd en ben gaan werken bij een welzijnsorganisatie, in verschillende stadsdelen. Eerst als Hoofd buurtgericht werken in Osdorp en toen ik mijn HBO-diploma had gehaald als stadsdeelmanager in Zeeburg. Of ik last heb gehad van discriminatie? Nee, maar dat komt ook door mijn houding, denk ik. Ik trok me er niets van aan, ik ging mijn eigen gang, ik ben een sterk persoon. Ik zag het wel om me heen. Het bestond zeker wel. Maar dat is niet alleen iets van Nederland. Dat zou in Turkije ook gebeurd zijn. Het gaat erom dat je gelooft in jezelf en dat ook uitstraalt. Ze pakken vaak de zwakkere, niet de sterke.’

U heeft ook een restaurant gerund, hoe kwam u daartoe?
‘Ik was altijd al een ondernemend persoon, alleen eerst in de sociale hoek. En later dus in de horeca. Ik had al heel lang een droom om een restaurant te openen. Een plek waar mensen van verschillende culturen elkaar kunnen ontmoeten. Het heeft 25 jaar geduurd voor het zover was en het was heel veel werk. Toen het bijna af was, heb ik mijn vrouw op vakantie gestuurd. Bij terugkomst verraste ik haar met het eindresultaat: Fossa, een restaurant in het water in Bos en Lommer. Onze droom was af. We waren nog gesloten en ik had een grote tafel met een mooi wit kleed voor haar gedekt. We moesten huilen van blijdschap. Fossa was meer dan een restaurant. Ik wilde mensen verenigen en dat is gelukt. In mijn restaurant kwamen mensen van verschillende culturen. Het eerste drijvende restaurant van die omvang in Nederland. Dit restaurant was mijn cadeau aan Nederland. We hebben het een paar jaar geleden verkocht. Ik woon nu de helft van het jaar in Nederland en de andere helft in Turkije. Dat is niet makkelijk. Toen ik naar Nederland kwam, was ik jong. Ik kon me makkelijk aanpassen. Nu is het moeilijker. Mijn vrouw past zich makkelijker aan. Maar voor mij, om na 37 jaar weer terug te gaan, en dan weer te wennen en je aan te passen aan een bepaalde manier van doen, bepaalde gewoontes…. Dat vind ik lastig. Toch ben ik blij dat ik in beide landen kan leven. Ze zijn beide delen van mij. Ik heb 24 jaar in Turkije gewoond en 37 jaar in Nederland. Ik wil niet kiezen, want het zou pijn doen om één land helemaal te verlaten.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892