School: Mundus College

‘Ik ben naar Australië gevlucht’

Nimra, Ilham en Yussef van het Mundus College in Amsterdam Nieuw-West intervieuwen meneer Thomas Kho. Meneer Kho is voor het interview naar het Mundus College gekomen. Hij heeft een bijzonder verhaal, want hij is in Papoea-Nieuw-Guinea geboren en zijn vader is Chinees.

Waar komt u vandaan?
‘Ik kom van Papoea-Nieuw-Guinea, dat is een deel van Indonesië. Mijn moeder was Papuaans, mijn vader was Chinees. Ik ben geboren op een paradijselijk eiland met palmbomen. er waren boerderijen, daar verbouwden we zoete aardappelen en maakten we Sago. Sago is een soort meel. Als je het mengt met heet water, wordt het een dikke substantie, die je kunt eten. Papoeas eten dat met vis of vlees. Het is heerlijk!’
‘Tijdens de Tweede Wereldoorlog moesten we naar een ander eiland vertrekken. We reisden van eiland naar eiland in een prauw, een houten boot met een roeispaan. De boot had geen motor. Alles moest met roeispanen, op de golven. Het was een gevaarlijke reis. We gingen met de hele familie aan boord. Ik had drie broers en drie zussen, met mij erbij zeven kinderen. Ik ben de jongste van het gezin. Toen we aankwamen op Biak, was ik nog maar een kleine jongen.’

Waarom was uw Chinese vader in Indonesië?
‘Chinezen zijn handelaren en handelden met de Nederlanders, maar de Indonesiërs hielden niet van Chinezen. Dus de Chinezen werden vervolgd en ze vluchtten van Batavia naar Ambon en daarvandaan verspreidden ze zich verder. Mijn vader ging naar Nieuw-Guinea en de anderen gingen naar andere eilanden. Want als ze bij elkaar bleven, zouden ze vermoord worden. Mijn vader ging naar het eiland, waar ik vandaan kom. Als je daar wilt wonen, in het dorpje, moet je trouwen met een Papoea vrouw. Je moet trouwen en dan ben je welkom. Dan ben je als een koning daar om te gaan wonen. En daar is hij met mijn moeder getrouwd en ben ik geboren.’

Waarom bent u naar Nederland gegaan?
‘Nieuw-Guinea was van Nederland, net als de rest van Indonesië, maar sinds 1945 is Soekarno bezig met om Nederlanders weg te jagen. Toen kwam er oorlog en moesten jonge Indonesische mannen vechten. Ik was toen 18 en ben naar Australië gevlucht. Want ja, als ik in de oorlog zou gaan vechten, zou ik dat niet overleven. Ja, veel vrienden die ik had, zijn gedood. Al die vrienden van mij.’
Mijn familie had geld en ze konden voor me betalen. Ze gaven me een paspoort en ik kon mezelf ontwikkelen. Ik heb dus een tijdje in Australië gewoond, maar uiteindelijk koos ik ervoor om naar Nederland te verhuizen. Ik had al een beetje Nederlands geleerd. Ik sprak het niet goed, maar ik kon het wel begrijpen. Mijn andere broers leerden vooral Chinees, dus zij konden geen Nederlands spreken.’

Had u last van discriminatie?
’In Australië heb ik geen last gehad van discriminatie. Het is een multicultureel land, waar mensen van alle rassen samenwonen. Maar toen ik naar Nederland kwam, voelde ik veel discriminatie, vooral in het begin. Mensen zeiden bijvoorbeeld: ”Ga terug naar je land.” Maar ik sprak de taal ook niet goed. En ik had mijn familie niet hier. Ik ging mensen zoeken, die mij konden helpen. En die waren er ook, ik heb heel veel Nederlandse mensen gekend, die mij hebben geholpen. Ze waren altijd lief.’

Wat voor baan vond u, nadat u had gestudeerd?
Het eerste wat ik deed, was in militaire dienst gaan. Daarna kwam mijn broer naar Nederland, die zei tegen me “Wat wil je?”. Hij vroeg me of ik een huis wilde kopen. Dat wilde ik natuurlijk wel, maar ik had geen geld. Hij zei: “Wij gaan nu een restaurant openen en we willen dat je erbij komt, dan krijg je salaris.” Dat heb ik gedaan en ik heb zo hard gewerkt. Soms 12, 13 uur per dag en zo is het gelukt.’
‘Mijn oudste dochter is nu 50. Zij heeft haar eigen restaurant in Rotterdam, junk vegan food restaurant. Als je vegan wil eten, dan mag je bij haar komen. Het is een modern restaurant. Ik ben daar pas geweest met mijn kleindochter. Heel lekker!’

School: Mundus College

‘De buurman mocht je ook een pak slaag geven’

Ayam, Mandy, Mustafa en Sinem van het Mundus college in Amsterdam Nieuw-West interviewen meneer Sonny Caster. Meneer Caster kwam alleen met het vliegtuig van Aruba naar Nederland. De leerlingen vinden dat heel knap. Hij heeft veel foto’s bij zich en ook een stamboom van zijn familie.

Waar zijn uw ouders geboren?
Mijn ouders zijn in Suriname geboren, maar mijn vader is naar Aruba gegaan, omdat er in Suriname geen werk was. Toen hij een keer op vakantie ging naar Suriname heeft hij mijn moeder ontmoet. Later zijn ze samen op Aruba gaan wonen, getrouwd en hebben vijf kinderen gekregen. Een van die kinderen ben ik.’

Hoe was uw jeugd op Aruba?
‘Toen ik klein was op Aruba, spraken we heel vaak met onze ouders over Suriname. En we werden ook vaak naar een tante of een oom gestuurd, meestal om wat eten te brengen, en dan bleef je daar weer zitten en dan gingen ze met je praten. Ze namen altijd veel tijd om met kinderen te praten en hen uit te leggen hoe de familie in elkaar zit. Ik vond het altijd heel leuk om al die oude verhalen te horen van iedereen. En dan kreeg ik natuurlijk snoep mee als ik weer terug naar huis ging.’

Wat heeft u overgenomen van de Surinaamse cultuur?
‘Het eten en drinken vind ik lekker uit de Surinaamse cultuur, wij werken veel met kip en rijst. Je kunt het vergelijken met de Turkse en Marokkaanse cultuur.’
‘Toen ik naar Nederland kwam, kon ik kiezen: ik kon naar een internaat, een soort studentenhotel of ik kon naar een Nederlands gezin. Ik dacht: ‘Als ik in Nederlands gezin kom, dan leer ik de cultuur veel sneller en veel beter, omdat je gewoon het dagelijks leven van Nederlanders meemaakt.’ Dus ik koos voor een Nederlands gezin en zo ben ik ook in aanraking gekomen met de Nederlands keuken. Veel aardappelen en groenten en niet zoveel vlees in die tijd, maar het was goed. Ik vind het Nederlands eten best lekker.’

Wat zijn de verschillen tussen Surinaamse, de Arubaanse en de Nederlands cultuur?
‘Surinamers en ook Arubanen zijn enorm op familie gericht en Surinaamse kinderen worden zeer beleefd en respectvol opgevoed. In Nederland, toen ik hier kwam, vond ik dat het minder was. Wat me echt opviel was dat kinderen hier ‘jij’ zeggen tegen hun ouders, dat is bij ons absoluut niet. Bij ons zeg je ‘U’. Ook in Suriname, in de buurt waar je woont, noem je iedereen oom en tante. De hele buurt is familie. En toen ik klein was en ik iets verkeerd had gedaan, dan kreeg ik een pak slaag. Ik werd met de riem, hand of met een mattenklopper geslagen. Ook als de buurman zag dat je iets verkeerd had gedaan, dan mocht die je ook een pak slaag geven. Als je vader hoort dat dat is gebeurd, dan heb je de familie te schande gezet. Dus dan moest je je echt schamen. In Nederland is dat allemaal heel anders.’

Heeft uw familie een slavernij-verleden?
‘Ja, van mijn moeders kant heb ik een stamboom gemaakt. In Den Haag heb je een archief, waar je alles kunt opzoeken. Mijn zoektocht gaat terug naar 1803. Ik heb een voormoeder die uit Senegal komt en haar zus ook. Zij waren tot slaaf gemaakten en later hun kinderen waren ook.’

 

 

 

 

 

 

 

School: Mundus College

‘Als baby ging ik mee naar Curaçao’

Milkias, Vadym en Imran van het Munduscollege in Amsterdam Nieuw-West interviewen meneer Romeo Hoost. Romeo komt naar school en heeft veel boeken bij zich om te laten zien. Een boek over Bouterse, maar ook ‘Wij slaven van Suriname’ van Anton de Kom. Meneer Hoost heeft veel meegemaakt, de leerlingen zijn onder de indruk van zijn verhaal.

Wanneer en waar bent u geboren?
‘Ik ben geboren op 16 september 1946. Dus ik ben nu 78 jaar. Ik ben in Suriname geboren. Het was de tijd dat vele Surinamers naar Curaçao trokken. Daar was Shell gevestigd, de oliemaatschappij. Dat bedrijf betaalde goed. Mijn vader was elektricien en verhuisde vanuit Suriname naar Curaçao om bij de Shell te werken. Surinamers kregen van de Shell om de vier jaar betaalde vakantie naar Suriname. Mijn moeder mocht eigenlijk niet reizen, want ze was negen maanden zwanger van mij, maar ze heeft de KLM voorgelogen dat ze pas zeven maanden zwanger was. Ik heb begrepen dat ze om acht uur ’s avonds aankwamen in Paramaribo en ik werd om middennacht geboren. Ik ben dus in Suriname geboren. Na twee maanden ging ik als baby mee terug naar Curaçao.’

Hoe was Curaçao?
‘Het was en het is een mooi eiland. Op Curaçao heb ik wel apartheid leren kennen. Want de Nederlanders, die er voor de Shell werkten, hadden aparte compounds. Dat waren dorpen, die helemaal omgeven waren met muren, en je kwam er niet zomaar binnen als lokale bewoner. Dus daar heb ik apartheid leren kennen, daar woonden Nederlanders van dekoloniale heerser in aparte dorpen.’

Wanneer ging u weg uit Curacao?
‘In 1975 was de onafhankelijkheid van Suriname en toen ging ik daar weer op vakantie. Ik zei toen: “Als ik binnen twee weken een baan vindt, dan blijf ik in Suriname.” Iedereen lachte me uit, want Suriname betaalde slecht en Curaçao betaalde goed. Met mijn eerste baan in Suriname verdiende ik ook niet zoveel, zelfs de eigenaar van het bedrijf lachte me uit. Maar ik zei: ‘Ik ben een nationalist, en ik vind dat je het nationalisme niet praktiseert met woorden, maar met daden.’
‘Eind november 1982 kwam ik naar Brussel voor een congres, ik was voorzitter van de vakbond. Na twee weken zou ik weer teruggaan, maar toen vonden er een moordpartij plaats, door deze man Delano Boutersen, waarbij 15 mensen werden gedood. Toen werd mij geadviseerd om niet terug te gaan naar Suriname. Het was hartje winter, december en er werd mij geadviseerd om een winterjas te kopen, maar ik vond dat ik die niet hoefde, want ik zou toch binnenkort weer teruggaan. Dat is nu 42 jaar geworden. Voilà. Vanaf dat moment ben ik hier in Nederland blijven wonen en heb uiteindelijk toch een winterjas gekocht. Toen ik definitief moest blijven, heb ik mijn vrouw en haar moeder laten halen.’

Kent u iemand in uw familie, die vroeger slaaf was?
’Ja, mijn directe grootmoeder, de moeder van mijn moeder, was een rechtstreekse afstammeling van een slavin en een slaaf. En ze was echt zwart, maar ik vond haar altijd mooi. Als we op vakantie kwamen in Suriname, gingen we een week bij haar logeren. En dan vertelde ze ons verhalen uit haar jeugd, die ze heeft meegemaakt als een slavenkind.’

Gaat u nog wel eens naar Suriname of Curaçao nu
‘Ik heb gezworen dat zolang Bouterse niet achter slot en grendel zit, ga ik niet naar Suriname. Niet dat ik bang was van hem, maar ik vind iemand die crimineel is, die mensen heeft vermoord, achter slot de grendel hoort. Hij is wel veroordeeld, is daarna ondergedoken en is vorig jaar december overleden in zijn schuilplaats. Ik ben een grote tegenstander van Bouterse. Ik heb het principe gesteld. Ik ga niet naar Suriname, zolang hij niet achter de gesloten grenzen zit. Hij is nu overleden. Ik had overwogen om te gaan, maar ik word bedreigd en dus heb ik besloten er niet meer heen te gaan.’

 

 

 

School: Mundus College

‘Nederlanders zijn niet echt gastvrij’

Meneer John Rade is geboren in Nederlands-Indië en was 5 jaar oud toen hij naar Nederland kwam. Vandaag komt hij op de fiets naar het Munduscollege in Amsterdam Nieuw-West met een tas vol boeken over de geschiedenis en foto’s van zijn familie. Leerlingen Akeisha, Boutaina en Bartinia interviewen hem over zijn leven.

Hoe was het leven van uw ouders in Nederlands-Indie voordat de oorlog begon?
‘De moeder van mijn moeder, dus mijn oma, was schatrijk. Dat kwam door de plantages, die ze altijd in de familie hadden gehad. Mijn oma trouwde met een militair, op gegeven moment ging hij er met het geld van door en ging hij in Zuid-Frankrijk wonen. Mijn oma ging toen met haar kinderen bij haar zus wonen en haar zus was getrouwd met de resident van Bantam. Zij woonde in een paleis, dus mijn moeder heeft als kind ook in dat paleis gewoond.’
‘Later, toen de Japanners in Nederlands-Indië waren, moesten mijn moeder en oma in een interneringskamp. Mijn moeder heeft drie jaar opgesloten gezeten. Ze moest elke dag in de brandende zon buiten staan en het was bloedheet. En ze moest gebogen staan in de richting van Japan. Als ze niet goed stond, kreeg ze een slag met bamboe. Het voedsel was heel slecht, veel mensen werden ziek. Mijn oma is overleden in het kamp.’

Wist u als kind wat er was gebeurd?
Nee, als kind wist dat ik niet. Ik ben later geboren en we werden heel beschermd opgevoed in een mooi huis. Ik heb als kind niks van de problemen gemerkt. Ik heb er ook helemaal geen trauma aan overgehouden, maar ik herinner me eigenlijk bijna niets van mijn kindertijd in Indonesië. Ook later hebben mijn ouders er niets over verteld, ze spraken er niet over. Toen we in Nederland woonden, spraken mijn ouders soms Indonesisch met elkaar, zodat wij het niet konden verstaan.’

Waarom zijn jullie naar Nederland verhuisd?
‘Vlak na de Tweede Wereldoorlog, ging Nederland oorlog voeren tegen Indonesië, want Indonesië wilde toen onafhankelijk zijn van Nederland. Nou, dat was een heel gedoe. Op een gegeven moment zei Soekarno: ‘Jullie moeten allemaal het land uit. Of je wordt indonesiër of je vertrekt naar Nederland.’ Dan moest je alles achterlaten; je huis, je spullen en je moest zelfs je eigen bootreis ticket betalen. Mijn vader wilde niet naar Nederland, hij wilde het liefst naar Californië, maar een zus van mijn moeder woonde al in Nederland, dus toen hebben ze toch daarvoor gekozen.’
‘Mijn vader was architect en had in Indonesië veel huizen in zijn bezit. Hij heeft die verkocht en het geld omgezet naar goud. Toen we op de boot naar Nederland gingen, verstopte hij dat goud in de wieg van mijn zusje. Daardoor kon hij in Nederland een huis kopen.’

Voelt u zich meer Indonesiër of Nederlander?
‘Ik was 5 toen ik hier kwam en ik ben nier opgegroeid, maar ik persoonlijk, ik voel me meer Indonesiër dan Nederlander. Ik ben misschien meer een Europeaan. De Indonesiërs werden niet gastvrij ontvangen in Nederland.’
‘Gelukkig konden mijn ouders hier een bestaan opbouwen. Voor onze familie was het niet slecht, omdat mijn vader dat goud had meegesmokkeld, maar andere mensen uit Indonesië werden in kampen opgevangen en ze mochten niet hun eigen Indonesische eten koken, want dat vonden de Nederlanders stinken. Ook kregen de Indonesische mannen die in het Nederlandse leger hadden gevochten hun salaris niet uitbetaald. En zo waren er nog veel meer dingen. Ik ben nog steeds beledigd dat Nederland, mijn familie en alle Nederlanders uit Indonesië zo ongastvrij behandeld heeft.’
‘Mijn grootouders woonden in Zuid-Frankrijk, daar ben ik toen ook even gebleven. Ja, ik zou het liefst in Zuid-Frankrijk zijn, zonnetje, palmbomen. Ik mis dat klimaat wel. Lekker, heerlijk, maar de Fransen zijn ook weer niet zo gastvrij.’

 

 

School: Mundus College

‘Ik slaagde erin mijn leven hier op te bouwen’

Behktas, Redoean en Orestis uit het derde leerjaar van Munduscollege in Amsterdam Nieuw-West ontmoeten meneer Thomas Kho, die in 1944 in Nederlandse Indië is geboren. De ontmoeting is op school. De jongens zijn zeer geïnteresseerd en stellen veel vragen, die meneer Kho enthousiast beantwoord.

Waar bent u geboren?
‘Ik werd geboren in de schaduw van de bergen van Papoea-Nieuw-Guinea, destijds een Nederlandse kolonie. Ik ben van gemengde afkomst, half Chinees en half Papoeaans. Mijn jeugd was doordrenkt met de levendige kleuren van de tropen, waar ik tussen weelderige palmbomen en de melodieën van exotische vogels rondliep en speelde. Ondanks de mooie omgeving, werd mijn jeugd overschaduwd door de dreiging van onrust en onzekerheid die over het land hing.’

Had u last van de oorlog?
Ik was toen nog klein, dus ik herinner me het zelf niet zo goed. Maar in 1942 werd Nederlands-Indië bezet door Japan, wat leidde tot onderdrukking van zowel Nederlanders als Indonesiërs. Toen de Japanners aan de macht waren, werden Nederlanders naar concentratiekampen gestuurd. Zelfs bij sommige Indonesiërs deden ze dat. Mijn oom was een keer in elkaar geslagen door die Japanners, omdat hij weigerde hen te groeten, terwijl hij langsliep met eten in zijn tas. Toen in augustus 1945 de tweede wereldoorlog voorbij was, werd Nederlands-Indië onafhankelijk.

Waarom kwam u naar Nederland?
Er kwam een dictatuur onder Soekarno, deze legde beperkingen op aan Nederlanders en hun activiteiten. Sommige Nederlanders kwamen naar Papoea, maar ook daar ontstonden conflicten. Papoea wilde ook onafhankelijk worden. Mijn familie verhuisde naar Nederland en toen koos ik er ook voor om naar Nederland te gaan. Op mijn zeventiende verhuisde ik naar Nederland. Een land vol met nieuwe mogelijkheden, maar ook met een cultuur, die mij vreemd was. Ik sprak de taal niet eens. Ik ging in militaire dienst en daar heb ik veel geleerd.’
Mijn aankomst in Nederland was als het betreden van een nieuwe wereld, een wereld van koele luchten en geplaveide straten, ver verwijderd van de paradijselijke wildernis van mijn geboorteland. Bij mijn aankomst voelde ik me welkom en niet als een vluchteling behandeld, hoewel ik geen hulp kreeg en alles zelf moest regelen. Ik werkte overal en slaagde erin mijn leven hier op te bouwen. Ik kreeg een Nederlandse vrouw waar ik kinderen mee heb en nu heb ik een Koreaanse vrouw.’

Hoe gaat het nu met u?
Het gaat goed. Ik ga binnenkort met mijn vrouw naar Korea. Ik kan wel een beetje Chinees spreken. We gaan soms ook naar Indonesië.

 

 

 

School: Mundus College

‘Alle Nederlanders zagen er hetzelfde uit’

Sofia, Lydia en Antonia van het Mundus College in Nieuw Westen spreken met meneer Sonny Caster. Meneer Caster laat veel foto’s zien van zijn familie en van toen hij jong was. Ook heeft hij een grote rol papier bij zich met daarop zijn stamboom. Die heeft hij zelf uitgezocht.

Wat bent u te weten gekomen toen u de stamboom maakte?
‘Mijn ouders zijn in 1908 in Suriname geboren. Mijn vader is naar Aruba gegaan, omdat er in Suriname geen werk was en in Aruba wel. Toen hij een keer op vakantie ging naar Suriname heeft hij ma Sies ontmoet, mijn moeder. Later zijn ze getrouwd en hebben vijf kinderen gekregen. Een van die vijf kinderen was een jongen en dat ben ik. Ik weet niet zo veel over mijn vaders familie, omdat hij niet zo veel over zichzelf praatte. Mijn moeder vertelde wel veel over haar moeder, grootmoeder en voorouders.’
‘Ik heb zelf een stamboom gemaakt, die de wortels van mijn familie laat zien. Het begin van mijn oorspronkelijk familie waren twee zussen. Zij kwamen uit Senegal en zijn als slaaf in Senegal gekocht en in Suriname verkocht. Zij hebben als slaven gewerkt en een van die twee zussen heeft zes kinderen gekregen. Een kleindochter van deze vrouw heet Marij Babel. Ze werd in 1832 geboren. Daar stamt mijn familie vanaf. Marij Babel heeft drie kinderen gekregen. Het eerst kind heet Sjarmaantje en die heeft één kind gekregen en dat was Ma Sies; mijn moeder dus. Zij is geboren op een plantage met overwegend fruitbomen. Ze ging in Paramaribo naar school. toen was ze bij een pleeggezin. In het weekend ging ze dan op het platteland naar haar familie en later is ze lerares geworden.’

Hoe zag uw jeugd op Aruba eruit?
‘Toen ik 9 jaar oud was, gingen mijn ouders uit elkaar. Vanaf die tijd groeide ik alleen met mijn moeder en zusters op. Een normale schooldag op Aruba zag er zo uit: Je stond om 6.30 uur op, nam een ​​douche, kleedde je aan, at en ging naar school. De school begon om 8 uur, maar meestal was ik van 7.15 uur al op school. Op het schoolplein speelden we altijd spelletjes, voordat de lessen begonnen. Als je als eerste op het schoolplein was, kon je bepalen welk spel er die dag gespeeld zou worden en wie kon spelen. Ik was altijd vroeg zodat ik kon kiezen wie wel en wie niet kon spelen.’
‘Een van de dingen, die ik me herinner is dat schoenen in mijn buurt duur waren. We bleven met de schoenen in onze handen lopen, totdat we op school kwamen en pas in de klas deden we ze aan. Op het moment dat we naar buiten kwamen, trokken we ze weer uit. Wij hadden eelt op de onderkant van onze voeten en liepen om 12.00 uur ’s middags over het asfalt en toen was het heel warm, maar we voelden niets.’
‘Het leven op Aruba was heel leuk. Na school gingen we de hele dag met z’n allen buiten spelen. Hoewel ik al zestig jaar in Nederland woon, denk ik nog steeds in het Papiamentu, maar kwa roots voel ik me zeker Surinaams, omdat mijn beide ouders uit Suriname komen. Uiteindelijk heb ik van die drie culturen de beste waarden, normen en gewoontes gepakt en mijn eigen cultuur en familie gevormd.’

 Wanneer kwam u naar Nederland?
‘Ik was 14 jaar toen ik alleen naar Nederland kwam. Ik moest studeren. Ik had ervoor gekozen om bij een Nederlandse familie te gaan wonen, want dat zou me helpen om aan de Nederlandse gewoonten, de cultuur en taal te wennen.’
‘Toen ik in 1964 in Nederland aankwam, waren er niet veel gekleurde mensen. In de buurt waar ik woonde, was ik de enige kleurling. De eerste keer dat ik over straat liep, vroegen alle ouders en kinderen, die op mij af kwamen rennen of ze me mochten aanraken. Ik moest wennen dat in Nederland in de straat alle deuren hetzelfde waren. Ik vond het ook moeilijk om de Nederlanders te herkennen. Ze zagen er allemaal hetzelfde uit. Op school werd ik nooit gediscrimineerd. In mijn klas vonden ze het heel leuk als ik een weekend meeging. Dus eigenlijk was ik bijna elk weekend bij een andere klasgenoot.’
‘Ik had niet geleerd om eigen initiatief te tonen en zelfstandig te zijn, want Surinaamse ouders doen heel veel voor hun kinderen. Toen ik in Nederland kwam, moest ik bijna alles zelf doen. Zo maakte de Nederlandse familie mij heel onafhankelijk. Ik kwam aan en de dame vertelde me dat ik mij moest inschrijven, maar ze ging niet met me mee. Dus moest ik zelf de bus nemen om het gebouw te vinden. En dat maakte me erg onafhankelijk.’

School: Mundus College

‘In Nederland kreeg ik te horen over Anton de Kom’

Salah, Mohammed, Farhan en Yan uit de derde klas van het Mundus College in Nieuw West interviewen meneer Roy Carter uit Suriname. Yan is zelf twee jaar geleden uit Suriname naar Nederland gekomen, dus voor hem is het verhaal heel herkenbaar. Meneer Carter heeft de vlag van Suriname meegenomen, hij houdt van zijn land. Een paar keer heeft hij gedacht dat hij er weer wilde gaan wonen, maar uiteindelijk heeft hij er toch voor gekozen om in Nederland te blijven wonen.

Hoe bent u opgegroeid in Suriname?
‘Ik woonde in de stad Paramaribo en heb het heel fijn en mooi gehad, want ik had ouders die liefdevol waren. Mijn vader en moeder waren heel jong getrouwd en toen ik werd geboren, groeide ik op bij mijn oma en opa. Mijn vader had een goede baan, hij werkte bij de politie. De moeder van mijn grootmoeder kwam uit India. En de moeder van mijn vader kwam ook uit India. Maar daar werd niet over gesproken. Als een kind hield ik me niet bezig met het koloniale verleden.’

Hoe oud was u toen u naar Nederland kwam?
‘Ik was veertien jaar toen ik naar Nederland kwam en de reden was helemaal mooi. Er was een regeling dat alle ambtenaren, dus ook politieagenten, na vijfentwintig jaar werk, achttien maanden betaald verlof kregen. Dan mag je naar Europa. Zo was mijn vader naar Nederland gekomen voor vakantie en hij mocht zijn gezin meenemen. We kwamen hier met vakantie, maar mijn grootvader zei: “Jullie hebben veel kansen hier en de jongeren kunnen hier ook studeren”. Dus toen zijn we gebleven. Toen ik hier in Nederland naar de Surinaamse feesten ging, kreeg ik te horen over Anton de Kom. Anton de Kom is heel belangrijk, die heeft een boek geschreven over de slaven van Suriname. Ik ging me meer met de politiek en de maatschappij bemoeien en zo leerde ik over het koloniaal verleden.’

Toen u naar Nederland kwam had u iets van racisme gemerkt?
‘Toen ik 18 was, ging ik naar discotheken in het centrum en daar werd ik soms geweigerd en dat vond ik een beetje raar. Dan waren we met zeven Hollandse jongens en die mochten wel binnen en wij niet. Dat was wel een grote schok voor mij. Ik had een blond vriendinnetje. Zij heeft toen dagenlang gehuild, omdat ze had ontdekt dat er in Nederland ook racisme was.’

Had u ooit gedacht: “Nederland is echt een troepland, ik wil terug naar Suriname?
‘Toen Suriname onafhankelijk werd, dacht ik: “Geweldig, we gaan het zelf doen. Die Nederlands hebben ons daar ook maar dom gehouden en onderdrukt. Dus we gaan het nu zelf doen!” Na vijf jaar ondekte ik dat democratie, wel een leuk woord is, maar het geeft mensen geen eten. Toen kwam de militaire coup van Bouterse en die avond zei ik tegen mijn vader: “Ik ga naar Suriname om te helpen het land op te bouwen” De reactie van mijn vader was: “In geen enkel land ter wereld hebben miltairen het goed gedaan, want miltairen kunnen geen land besturen. Ze hebben geen kennis van politiek”. En ik ben blij dat ik naar mijn vader heb geluisterd. Ik ben niet gegaan. Maar een jaar of negen daarna, wilde ik toch weer gaan helpen. Toen ben ik op vakantie geweest in Suriname. In drie kranten heb ik toen een advertentie geplaatst met de tekst ‘manager zoekt werk’. Het regende telefoontjes! Mensen wilden me hebben.  De miltairen hebben me ook gevraagd. Ik zou een dienstwoning met een auto krijgen, maar ik heb het niet gedaan. Ik wilde niet vast komen te zitten. Als ik vanmiddag naar Parijs wil, dan wil ik ook naar Parijs kunnen. Maar als je in Suriname bent en je wilt naar Parijs, dan ga je heel lang moeten doen om het geld te verzamelen en je visum te regelen, en toen heb ik gekozen om in Nederland te blijven. Ik was ook manager hier en ik verdiende goed. Dat was een makkelijk leven.’

School: Mundus College

‘Ik ga terug als Bouterse achter slot en grendel zit’

Meneer Romeo Hoost komt met de tram naar het Mundus College in Amsterdam Nieuw-West. Mahmoud, Derrick en Urael uit de derde klas wachten hem op in de hal. Zodra meneer Hoost er is gaat het interview van start. De jongens hebben veel vragen over de militaire coup van Bouterse en over de verzetsheld Tula.

Hoe zag uw jeugd eruit?
‘Ik ben geboren in Suriname. Maar we verhuisden naar Curaçao. Veel Surinamers gingen naar Curaçao om te werken, want op Curaçao betaalde werkgevers goed. Dat was de goede, oude tijd van Shell. Mijn vader werkte ook bij Shell en kreeg elke vier jaar een betaalde vakantie van twee maanden om naar Suriname te reizen met zijn gezin. De tickets werden betaald door Shell.’
‘Op Curaçao zijn we verwend opgevoed. Weten jullie wat sardine is? Vis in blik. Op Curaçao aten we dat niet, we vonden het arme-mensen-voedsel. Mijn grootmoeder uit Suriname maakte brood met sardines voor ons klaar, maar we aten het niet. Mijn grootmoeder zei tegen mijn moeder ‘Wat zijn dit voor apenkinderen!’ Maar nu eet ik sardine graag, vooral met stokbrood. Het is een delicatesse.’

Wat weet u van de slavernij?
‘Mijn grootmoeder, mijn moeders moeder was een mooie zwarte vrouw. Ze vertelde de verhalen van haar moeder, die was geboren in slavernij. Ze vertelde hoe ze de mishandelingen ondergingen. Want de Nederlandse eigenaren hebben hun slaven behoorlijk mishandeld. Ze kregen een brandmerk.’
‘In Suriname viert men de afschaffing van de slavernij op 1 juli, in Curacuo viert men de afschaffin op 17 augustus. Tuls was de held van de Curaçaoenaars. Hij was een slaaf en heeft in 1795 een revolutie ontketend tegen de kolonisator en werd opgepakt en levend geveld, in het bijzijn van publiek. 1 juli vinden de Curaçaoenaars niet belangrijk, want dat is de dag die Nederland ons door de strot heeft geduwd. Nee, wij hebben Tula-dag, onze eigen held Tula.’

Kunt u vertellen over de militaire coup in Suriname?
‘In 1975, toen Suriname onafhankelijk werd, ging ik weer naar Suriname op vakantie. Maar nu wilde ik er blijven om te gaan werken. Ik vond het een prachtig land, maar het is heel anders dan Curaçao. Op Curaçao praatten ze papiamento. In Suriname is de taal Sranan Tongo. Maar ze spreken geen Sranan tongo met elkaar, ze spreken Nederlands onder elkaar. Ik vond het altijd zo gek. Ik zei dan: ‘Waarom spreken jullie geen Sranan Tongo?’
‘Omdat ik in Suriname wilde werken, lachtte iedereen me uit, omdat de salarissen daar laag zijn. Ik begon in Suriname met 500 Surinaamse guldens, maar kreeg veel werk en had toch een goed inkomen.’
‘Het ging met de politiek niet goed. Na de onafhankelijkheid bleven dezelfde partijen aan de macht als daarvoor en Bouterse heeft ze aan de kant gezet. Hij greep hij de macht en toen begon het militaire regime. Mijn neef was samen met anderen tegenstanders van het leger. Bouterse heeft, in de nacht van 7 op 8 december 1982, vijftien dissidenten opgepakt. Hij heeft ze vermoord, omdat ze tegenstanders waren van het militaire regime en probeerden democratie terug te brengen. Mijn neef was daar ook bij, mijn neef is toen gedood.’
‘Ik was op dat moment in Nederland en er werd mij afgeraden om terug naar Suriname te gaan. Ik was ook tegen de militairen, omdat ik van mijn land hou. Als ik de fiets van mijn buurman steel, wordt je gepakt. Dat moet in Suriname ook. Als je iemand vermoord, moet je de gevangenis in. Bouterse heeft vijftien mensen vermoord. Hij is veroordeeld, maar nog niet omgepakt. Hij leeft nog, hij woont in Suriname, maar hij houdt zich schuil. Hij is op de lijst van meest gezochte mensen van de internationale politie geplaatst.’

‘Ik verlang wel om naar Suriname terug te gaan, maar ik heb toen gezworen dat ik pas terug ga als hij, Bouterse, achter slot en grendel zit.’

School: Mundus College

‘Hier in Nederland groeien kinderen anders op’

Irving Gill (1941) kwam zelf naar het Mundus College in Amsterdam Nieuw-West. Sergio, Surakchya, Riham en Ebony hadden vragen voor hem voorbereid. In een leeg klaslokaal vertelde hij veel over zijn leven, hij gaf ook nog een paar levenslessen mee.

Hoe was het om op te groeien in Suriname?
‘Toen ik jong was vond ik het heel fijn om in Suriname te wonen, het was gezellig, iedereen kende elkaar. Er waren geen strenge regels, ik was vrij om te doen wat ik wilde en ik dacht niet aan de toekomst. Ik had heel veel broers en zusjes en ik was één van de jongsten in de familie. Nu ben ik 80 jaar en ik heb vier jongens en ik ben al heel lang in Nederland. Ik hoef nu niet meer zo vaak naar Suriname. De laatste keer dat ik daar ben geweest was in 2016. Ik zag toen dat er heel veel was veranderd.’

Wat is het grootste verschil met Nederland?
‘Hier in Nederland groeien kinderen anders op. Jullie moeten al vroeg nadenken over wat je later wil worden, want dan moet je heel hard werken om geld te verdienen. Als kind maak je je zo al zorgen of je dat wel gaat kunnen in je eentje. Maar je moet je niet te druk maken. Kijk gewoon naar het stoplicht, dat bepaalt wanneer je moet stoppen en wanneer je moet gaan. Zo is het ook met het leven. Je beslist wat je wil en wat je meeneemt en dat is ook hoe ik mijn leven heb geleefd.’

Hoe heeft u de geschiedenis van Nederland met Suriname beleefd?
‘Mijn vader was oud toen ik werd geboren, hij is in het jaar 1867 geboren, dat was vlak na de afschaffing van de slavernij. Mijn opa is misschien wel als tot slaaf gemaakte geboren, dat weet ik niet. Maar ik ben nog voor de onafhankelijkheid naar Nederland gekomen, dat was namelijk in 1968 en in1975 werd Suriname onafhankelijk. Ik was toen ook al in het buurland van Suriname geweest, in Guyana. Het was een kolonie van Engeland, maar al in 1944 onafhankelijk geworden. Maar daar ging het helemaal niet goed, dus ging ik terug naar Suriname. Daar zag ik toen met grote verbazing op de muren geschilderd dat ze ook zelfstandig wilden worden. Zodoende was ik een beetje gemotiveerd om naar Nederland te gaan. Ik had al gezien dat die onafhankelijkheid in Guyana ook niet goed was gegaan, ik dacht dat dat in Suriname ook wel een probleem kon worden.’

Wat heeft u in Nederland gedaan?
‘Ik heb veel korte cursussen gevolgd om te weten hoe mensen over dingen denken en om goed met mensen om te gaan. En ik ben activiteiten voor Surinamers gaan organiseren, om elkaar te leren kennen en te steunen. Vroeger werkte ik vooral met kinderen om ze op te vangen na schooltijd, maar nu werk ik met oude mensen en ik organiseer nog steeds activiteiten om mensen te verbinden. En dat is waar het om gaat: je moet genieten van contact met elkaar en niet te veel vooruit denken.’

School: Mundus College

‘Iedereen was verbaasd dat ik Nederlands kon praten’

Wanda de Adelhart Toorop (1941) komt naar het Mundus College in Amsterdam Nieuw-West om te vertellen over haar jeugd in Indonesië. Aishmani en Nathalie hebben best wat vragen voorbereid. Mevrouw De Adelhart Toorop vertelt de leerlingen veel over haar leven in Indonesië en vertrek naar Nederland. Ze is geboren op Java en groeide op in een voorstad van Jakarta.

Wat herinnert u zich van uw jeugd?
‘Ik heb een ontzettend leuke jeugd gehad. We speelden veel mens-erger-je-niet en ganzenbord en ik speelde veel buiten. We hadden een hele grote tuin met mangobomen. Naast een van die bomen zat een gat in de grond en mijn moeder was bang dat we daarin zouden vallen. Daarom zei ze dat daar een vrouw met een heel groot gat in haar rug leefde. En die vrouw zou kinderen wormen en paardenpoep laten eten. Dus wij wilden nooit onder die boom zitten.

‘Tot mijn achtste zat ik op een katholieke nonnenschool, daar heb ik Nederlands geleerd. Toen mijn vader stierf, kon mijn moeder de school niet meer betalen. Mijn moeder, die heel ouderwets is, zei toen dat ‘meisjes hoeven niet te leren want ze gaan toch trouwen’. En toen moest ik van mijn 8e tot 10e jaar naar de goedkope Indonesische school. Daar heb ik heel veel Maleis gesproken.’

Wanneer ging u naar Nederland?
‘Mijn moeder wilde het liefst in Indonesië bij haar familie blijven, maar mijn oudste broer studeerde hier in Nederland. Toen mijn vader stierf, had ze geen geld meer en zou ze dus nooit meer naar haar zoon in Nederland kunnen. Ze koos daarom voor de Nederlandse nationaliteit zodat ze haar zoon kon zien. Ik was 10 jaar toen we vertrokken. De bootreis duurde drie weken en was heel erg leuk, want er was ook een zwembad. Van de kapitein kregen we het lekkerste eten. Het was een groot verschil met onze aankomst hier. In Nederland werden we opgevangen in een pension, we zaten met z’n allen op één kamer. Mijn moeder kreeg iedere dag één broodje en ze zei dat de mannen eerst kregen, en dan van groot naar klein. Ik was de kleinste dus ik kreeg maar een heel klein stukje.’

En wat vond u van het koude weer?
‘Daar heb ik niet zo’n last van gehad. In het begin natuurlijk wel want winter kende ik helemaal niet. Wij kwamen met zomerse kleren hier en we hadden geen geld om wat anders te kopen. In 1953 was hier een watersnoodramp, toen hadden ze veel kleren verzameld en van wat over was mochten wij kleren uitzoeken. Ik ben ook naar de Nederlandse school gegaan. Dat was heel anders dan ik gewend was, het was heel erg streng en ik was de enige kleurling in de klas. Iedereen was verbaasd dat ik Nederlands kon praten, maar dat had ik op de nonnenschool op Java goed geleerd.’

Wat voor werk heeft u gedaan?
‘Ik ben later naar de kweekschool gegaan en ik ben juf geweest op de Bos en Lommerschool, dat is hier in de buurt. Ik had maar twee Hollandse kinderen op de hele school, de rest kwam allemaal uit andere landen. Dat vond ik juist leuk. En nog steeds vind ik het leuk om om te gaan met mensen die niet uit Nederland komen. Ik zit op linedance en je ziet toch dat wij een Indisch groepje hebben gevormd. Het is eigenlijk belachelijk, maar je gaat terug naar je roots. Je trekt toch altijd naar voor jou bekende mensen. Ik zou ook nog heel graag eens terug willen. Eén keer ben ik teruggegaan. Maar het is nu heel erg veranderd. Vroeger vonden ze het daar mooi als je uit Nederland kwam, nu eigenlijk niet meer en dat is ook terecht.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892