School: Multatulischool

‘Je at het wel, je moest toch iets eten’

Kaan, Eren, Youssef en Kenan van de Multatulischool in Bos en Lommer (Amsterdam) interviewen Ilse Schuurman (84). Ilse had het heel zwaar in de Hongerwinter, maar heeft – vindt ze zelf – gelukkig niet veel erge dingen meegemaakt. Ze laat de kinderen geld dat in de oorlog werd gebruikt zien. Dat ziet er heel anders uit dan het geld van nu. Ook heeft ze een knijpkat, een lamp die haar vader gebruikte als hij stiekem krantjes ophaalde bij zijn broer, meegenomen.

Hoe was uw leven voor de oorlog?
‘Voor de oorlog was alles gewoon. In de oorlog werd alles natuurlijk anders. Je mocht na achten niet meer op straat. En voor de ramen moest zwart papier, want er mocht geen licht te zien zijn van buitenaf, anders gingen de soldaten schieten. In de Hongerwinter werd het nog slechter, toen hadden we weinig te eten. Tulpenbollen waren dan zogenaamd iets lekkers, maar dat waren ze helemaal niet. Van suikerbieten maakte m’n moeder een soort moes; dat was ook echt heel vies. En van die moes, pulp noemde je dat ook wel, maakte ze ook koekjes. Die prikten heel naar op je tong. Maar je at het wel, want je moest wel iets eten. We hadden geen verwarming, maar alleen een heel klein kacheltje, waar je dan hout in moest doen, wat er ook al niet veel meer was. Ik ging wel eens met mijn moeder op de fiets naar Zaandam op zoek naar hout, met grote fietstassen om plankjes in te vervoeren. Maar ja, dat was in twee dagen ook weer opgebrand, dus dan hadden we het weer koud. We hadden ook geen elektriciteit, maar als je je fiets binnen op een standaard zette en dan ging trappen, dan had je het licht van de koplamp.’

Wat deed uw vader in de oorlog?
‘Mijn oom drukte illegale krantjes. Mijn vader haalde deze op en bracht ze weer verder. Dat deed hij na spertijd, in het donker. Daar kon hij voor worden opgepakt. Als hij dan achter de dijk, waar nu de trein rijdt, een zoeklicht aan zag gaan, ging hij snel een huis in, zodat ze hem niet konden zien. Hij kon naar binnen, omdat hij een loper had, een sleutel waarmee je alle deuren van de trappenhuizen open kon maken. De volgende dag kwam de man van de fietsenstalling bij ons langs om die krantjes verder te brengen. Als er razzia’s waren, werden ze gewaarschuwd en gingen ze ergens onderduiken. Dan konden ze niet naar huis komen. Wij wisten dan ook niet waar ze waren. Dat weten zou gevaarlijk zijn, want dan zouden wij hen kunnen verraden. In het portiek waar wij woonden, woonden ook NSB’ers en dat was best wel eng. Maar die mensen hebben ons nooit verraden. Mijn oom is wel gepakt. Hij is in het concentratiekamp Neuengamme doodgegaan.’

Bent u Joods?
‘Nee, ik ben niet Joods. Ze hebben het wel eens aan me gevraagd in de tram. Iemand zei: “Jij bent een Jodinnetje, hé?” Ik zei van niet, maar ik had heel donker haar, dus dat leek een beetje Joods. Ik vond het best eng dat dat aan me gevraagd werd. Ik vond de Duitse soldaten in het begin van de oorlog trouwens best aardig. Het waren ook maar mensen die van hun overheid naar Nederland moesten. Misschien vonden ze het zelf ook niet echt leuk.’

Wat vond u van Hitler zijn doelen?
‘Daar waren we het helemaal niet mee eens. Zelf was ik te klein om daar toen een mening over te hebben. Ik herinner me dan ook maar enkele dingen uit de oorlog. Dat er een keer een brandend vliegtuig overvloog. En de Hongerwinter, al hadden wij het geluk dat mijn ouders een volkstuintje hadden, waar we eten vandaan haalden. En dat ik soms met m’n moeder, achterop de fiets, de polder inging. Daar was graan geoogst. Met de hand, want machines waren er toen nog niet. Wij verzamelden na de oogst de achtergebleven koren, waarmee we met de koffiemolen meel konden maken. Mijn vader ging soms helemaal op de fiets naar Woerden. Kwam hij thuis met een liter melk. Daar had hij de hele dag voor gefietst, maar je was heel blij dat je weer wat had.’

 

School: Multatulischool

‘Weer alles kopen zonder bonnen, als we dat beleven, hebben we gewonnen’

Hannie Schepers- Oosterhof is tien als de oorlog begint. Funda, Julia en Nassira van de Multatulischool doken flink de geschiedenis in aan de hand van de vele spulletjes die Hannie Schepers uit die tijd heeft bewaard. Onder het genot van een flesje Fanta en met op de achtergrond muziek uit de jaren veertig, die speciaal voor de gelegenheid was opgezet, stelden ze hun vragen.

Hoe was de oorlog voor u?
‘De eerste jaren vielen best wel mee. Het was natuurlijk niet leuk. We moesten op houten banden naar de Uitweg (een kronkelige weg bij de molen aan de Haarlemmerweg) fietsen om groente en aardappels te halen. Er gebeurden wel erge dingen. Het eten was op, we hadden honger en op die plek bij de Haarlemmerweg zijn drie mensen doodgeschoten en wij moesten stoppen van de Duitsers en toekijken. Ik heb weggekeken. Erg voor mij als kind was ook dat ik mijn hond Molly, die ik sinds mijn vierde had, moest laten inslapen omdat we geen geld meer hadden voor eten. Of we Molly hebben opgegeten? Nee, alsjeblieft. Maar katten aten mensen soms wel in de oorlog. Dat was heel erg, maar erger was dat ik zag hoe onze buren in een vrachtwagen werden gestopt en werden weggereden. Vast naar een concentratiekamp. Ze waren Joods. Nee, ik niet. Anders zat ik hier waarschijnlijk niet.’

U heeft veel spulletjes bewaard, zien we.
‘Heel veel. Bijvoorbeeld een sigaar die mijn vader kreeg nadat ie heel stoer in de Euterpestraat, waar hij zich moest melden (en dat betekende vaak niet iets goeds), had gezegd dat ie niet naar Duitsland ging. Hij zei: “Jullie zeggen toch altijd ‘befehl is befehl’, dus blijf ik bij het spoor, want dat moest ook van jullie!’Toen mocht ie gaan, en kreeg ie een sigaar toe! Ik heb ook nog een munt ter nagedachtenis aan een staking bij het spoor waar mijn vader – stationschef – aan mee heeft gedaan. En geld uit die tijd, illegale blaadjes die mijn vader stencilde, lege pakjes kauwgum en sigaretten, granaatscherven, een poster van een soldaat. Die poster had ik gepikt uit een winkel op de Dam waar je je tijdens de oorlog kon aanmelden voor het Duitse leger. Het pand werd vlak na de oorlog door boze Nederlanders geplunderd. En… heel mooi, ik heb mijn poesiealbum nog.’

Wat staat er allemaal in het poesiealbum?
‘Veel rijmpjes en lieve woorden. Van mijn moeder bijvoorbeeld in 1937: ‘Leef gelukkig, zonder verdriet, bloei als een roos en vergeet mij niet’. M’n tante To schreef in november 1942: ‘Weer alles kopen zonder bonnen, als we dat beleven, hebben we gewonnen!’ En Piet, die samen met mijn vader in de Reinier Claeszenstraat was ondergedoken, schreef er op 15 december 1944 in. Het laatste couplet is zo: ‘Deze bladzijde zal na jaren/ Je gedachten terug laten gaan/Naar een der slechtste van je leven/ Herinner je dan bij al die overpeinzingen/ In een hopelijk gebeterd getij/ Terwijl je deze regeln ziet/ Ook een ogenblikje nog eens aan mij/ Die kennis van je, genaamd Piet.’ Omdat ik difterie kreeg, kreeg ons huis een plakkaat op de deur dat er een besmettelijke ziekte aanwezig was. Dat schrok de Duitsers af. Toen konden mijn vader en Piet dus weer in huis komen. Dat ze gevaar liepen ziek te worden, namen ze op de koop toe.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892