School: Lidwinaschool

‘Op school was ik het enige gekleurde meisje’

Beau, Sophia, Eef, Goof en Julie van de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost ontmoeten Henna Charry (1961) die is geboren in Paramaribo. Na een voorstelrondje en kopjes thee gaat het interview van start.

Hoe was uw leven in Suriname?
‘Ik woonde in Paramaribo met drie zussen en een broer. Mijn moeder woonde al in Nederland toen ik op 8-jarige leeftijd naar Nederland kwam. Ik was blij dat ik mijn moeder weer zag. Ik kwam met het vliegtuig en eigenlijk wist ik niet waar ik naartoe zou gaan. Op 5 december landde ik op Schiphol en het was echt heel koud. Ik was wel een beetje in shock, want ik had vrijwel geen voorbereiding gehad. Maar toch had ik geen heimwee. Ik zeg vaak: ik ben in Suriname geboren, maar in Nederland getogen.’

En het leven in Nederland?
‘Ik was natuurlijk klein, maar ondanks dat ik goed Nederland sprak, werd ik teruggezet in groep 4. Dat vond ik helemaal niet leuk. Op school was ik het enige gekleurde meisje. Ik werd gepest. Ik denk dat dat ook kwam omdat mensen jaloers waren en misschien waren de pesters eigenlijk erg onzeker. Het pesten heb ik wel kunnen ombuigen in iets positiefs. Ik geloof in mijn eigen kracht. Toen ik hier kwam was er eigenlijk een tekort aan woonruimte. We sliepen ook in de woonkamer, maar toch was het een zeer gastvrij huishouden. Iedereen kon even aankomen. Ook zonder afspraak. En er was dan ook zeker genoeg eten!

Dat is voor mij enorm belangrijk. Door eten leer je mensen en hun cultuur kennen. Het draagt bij aan de integratie. Ik heb zelf een catering gehad en ben erg van de fusion keuken. Dat wil zeggen dat je van allerlei culturen iets in je gerecht doet en zo een nieuw gerecht maakt. In het begin in Nederland waren er helemaal geen Surinaamse groentes, dus gaf je een Surinaamse draai aan de Hollandse pot. Die vind ik trouwens ook heerlijk. Mijn favoriete eten? Hm misschien wel Grieks. Nu je het zegt, ik denk dat ik vanavond lekker Grieks ga eten!’

Wat voor werk doet u?
‘Eigenlijk ben ik een ondernemer. Dat zat er al jong in. Toen ik 9 jaar oud was, begon ik auto’s in de straat te wassen voor een knaak. Dat is een bijnaam voor 2 gulden 50. Toen ik 11 jaar was, nam ik een krantenwijk en op 13-jarige leeftijd blufte ik dat ik 15 was en kwam zo bij de Blokker te werken. Op die leeftijd leerde ik ook typen en steno en toen ik 18 was werkte ik als secretaresse bij de ABN. Je kunt natuurlijk wel bluffen over van alles om een baantje te krijgen, maar je moet het dan ook wel waarmaken. En dat lukte. Nu werk ik als coach en begeleid ik mensen en vertel over voeding en ontspanning. Ik houd me bezig met de Trans Atlantische Slavernij en maak kunst. Ik ben dus druk bezig!’

Is Ketikoti belangrijk voor u?
‘Men ziet het als een feestdag, maar ik zie dat niet helemaal zo. Natuurlijk is de slavernij op 1 juli 1863 afgeschaft. Het is een gedenkwaardige dag, maar de mensen waren eigenlijk nog steeds niet vrij. De eigenaren leden verlies en daarom moesten de voormalige tot slaaf gemaakten nog jaren werken om dat verlies goed te maken. Mijn betovergrootmoeder werd als slaaf geboren, mijn zoon is nu de vierde generatie na de afschaffing van de slavernij. Je moet niet vergeten dat je voorouders in je eigen DNA zitten. Het is daarom goed om iets van je eigen verleden te weten. Wat de toekomst zal brengen is een ontdekkingstocht.

Ik ga Ketikoti als feestdag zien waarop we ons allemaal bewust worden en kennis hebben van het gedeelde verleden.’

School: Lidwinaschool

‘Ik heb geen spijt dat ik ooit de stap in het vliegtuig heb gewaagd’

Met een kop thee maken Saar, Jack, Sam en Ali van de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost kennis met George Candelaria. Hij heeft foto’s, krantenknipsels en een boekje meegenomen. Meneer Candelaria (1947) is geboren op Curaçao.

Hoe was het leven op Curaçao?
‘We hadden een groot gezin: we waren met vijf jongens en negen meisjes. Het huis had een heel groot terrein, daar hielden we veel dieren. Ook een aantal honden. Die waren er niet voor de gezelligheid, maar zij moesten ervoor zorgen dat het terrein goed bewaakt werd. Ik speelde daar en verzorgde de dieren. Natuurlijk ging ik ook naar school. Het is er erg warm, dus we zaten daar van 7.30 uur tot ongeveer 12.00 uur. We hadden ook op zaterdag lessen. Ik leerde veel talen: Spaans, Frans, Nederlands en Engels. Papiaments werd eigenlijk niet op school geleerd, maar we spraken het wel. Mijn vader had een waterbedrijf. Hij had een tankwagen met schoon water en dat verkocht hij in wijken waar geen waterleiding was.’

Waarom ging u naar Nederland?
‘Ik was de eerste en uiteindelijk ook de enige van ons gezin die naar Nederland ging. Je moet weten dat in de jaren 60 het economisch niet erg goed ging op Curaçao. Er was veel werkloosheid. In Nederland was er juist veel werk en er waren bedrijven die adverteerden in een krant. Dat zag ik en ik heb bij Fokker gesolliciteerd. Na een medische en psychologische test en de handtekening van mijn ouders was ik aangenomen. Ik ging naar Nederland en niet alleen. We waren met een groep van zo’n dertig jongens die allemaal op het vliegtuig stapten en na een overstap in New York kwamen we in september 1966 op Schiphol aan. Het zag er wel een beetje anders uit dan nu.’

Hoe was het leven in Nederland?
‘Ik had eigenlijk geen last van heimwee. Natuurlijk miste ik mijn hele familie, maar de groep jongens was een soort familie voor mij. We kwamen in Zandvoort terecht en dat was vooral in de zomermaanden erg leuk. In de winter was er wel erg weinig te beleven, maar dan gingen we naar Amsterdam. Ik heb nog steeds contact met een aantal van hen. Ik heb zeven jaar bij Fokker gewerkt, daarna een jaar bij het UWV en uiteindelijk ruim dertig jaar bij de KLM. In 1969 ben ik getrouwd en ik heb een zoon en een dochter. Na mijn pensioen deed ik vrijwilligerswerk bij verschillende ziekenhuizen. Ik werk graag in de tuin, fietsen vind ik leuk en de BBQ super… Kippetjes klaarmaken voor de kleinkinderen. Helaas is mijn vrouw overleden, daardoor ben ik nu wat minder actief. Eigenlijk heb ik me vrij snel aangepast aan het nieuwe leven in Nederland.’

Wat zijn de grootste verschillen tussen Curaçao en Nederland?
‘Natuurlijk het weer. Op Curaçao hebben we eigenlijk maar twee seizoenen, droog of nat. Het is er lekker warm en er staat altijd een windje. Toen ik in Nederland aankwam had ik nog niet in de gaten dat het hier heel koud kon worden. We kwamen aan op een schitterend zonnige dag. Maar later ontdekte ik de sneeuw en het ijs. Sneeuw vond ik mooi, maar schaatsen heb ik nooit gedaan. Eén van mijn maten heeft het geprobeerd, maar toen hij de oefenstoel losliet is hij zo gevallen dat hij gehecht moest worden. Dus mij niet gezien!

Wat eten betreft, ook op Curaçao aten we best veel aardappelen, vlees en groentes. Maar dat werd wel op een hele andere manier gekruid. In Nederland gebruikte men alleen peper en zout en vrijwel niets anders. Wij aten ook best veel rijst.

Ik ben een aantal keer terug geweest en vond het fijn om mijn familie te zien, maar ik heb geen spijt dat ik ooit de stap in het vliegtuig heb gewaagd.’

School: Lidwinaschool

‘Familie stond al te zwaaien toen we bij IJmuiden aankwamen’

John Hoogwoud (1957) is geboren in Suriname. Over zijn jeugd en zijn komst naar Nederland vertelt hij aan Leah, Rafan, Mina, Mick en Naud van de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost.

Hoe het was om in Suriname te wonen?
‘Ik heb daar een hele prettige jeugd gehad. Het was lekker om naar school te gaan, en ook om thuis te komen, te spelen. School begon daar al om 7 uur ‘s morgens. Je moest er wel vroeg op staan. Maar de zon gaat ook op om zes uur, dag en nacht zijn daar altijd even lang. En het hele jaar door is het gemiddeld 27 graden Celsius.

‘s Middags kon het even heel hard regenen, een tropisch regenbui, en daarna was het weer een beetje afgekoeld. Om 1 uur in de middag kwam je thuis en dan aten we vaak warm. Daarna gingen we rusten want het was zo warm dat je weinig kon. Veel oude mensen gaan dan op een schommelstoel zitten, even rustig aan doen. En wij gingen vaak zwemmen, of naar buiten, vissen, andere dingen doen, spelen. Ik had een onbezorgde jeugd.

Ik zat op een school waar ook flink wat Nederlandse docenten waren. De hele cultuur was gericht op Nederland. Op school leerden we Nederlands en leerden we ook over de Nederlandse geschiedenis. Er was weinig aandacht voor de Surinaamse geschiedenis en aardrijkskunde.’

Waarom ging u naar Nederland?
‘We gingen in 1972 naar Nederland omdat mijn jongste broertje Wim geopereerd moest worden. Toen besloot mijn vader: dan gaan we met het hele gezin. Daar had hij heel lang voor gespaard. De bedoeling was om na een jaar weer terug te gaan, maar het is niet gebeurd. Drie jaar nadat we in Nederland kwamen, werd Suriname onafhankelijk.

De reis naar Nederland over water was leuk. Eerst wilde ik helemaal niet, ik ben zelfs nog weggelopen. Ik was 14 jaar en had vriendjes en vriendinnetjes en moest plotseling weg.

We gingen met de ‘Oranje Nassau’, en het was de laatste keer dat deze boot vanuit Suriname naar Nederland voer. Hij deed er heel lang over, wel een maand, omdat hij veel havens aandeed. Maar het was niet zo’n heel groot schip zoals je die tegenwoordig hebt, dus toen het drie dagen lang stormde, ging hij flink op en neer. We zagen haaien zwemmen, en die sterrennacht… Als je zo op de oceaan zit en je kijkt naar boven, dan zie je echt al die sterren.’

Hoe was uw aankomst in Nederland?
‘Best wel spannend… We kwamen binnen over het Noordhollandsch Kanaal bij IJmuiden, bij het strand. Daar stond familie al te zwaaien. En vanuit daar gingen we naar Amsterdam. Ik zat in de grote auto van mijn oom en we reden over het Leidseplein. Ik zag neon reclame, dat maakte allemaal heel veel indruk, al die grote gebouwen. Je mocht toen nog met de auto over het Leidseplein rijden. Het was in augustus, dus ik moest ook heel snel naar school. Niet lang daarna begon de eerste sneeuw te vallen, dat was wel eventjes zeer indrukwekkend.’

Moest u erg wennen op school?
‘Ik was zo nieuwsgierig en zo onder de indruk van alles, dat ik er gewoon in meeging. Wat me wel opviel was dat ik het enige zwarte jongetje was op de middelbare school. En dat ik al meteen een paar niveaus lager werd geplaatst. Dat kwam ook omdat ik bijvoorbeeld geen Duits had gehad in Suriname

Ik ging naar een Mavo en toen moest ik het nog allemaal afmaken. Ik kwam heel makkelijk mee, ook qua taal en kennis was dat totaal geen punt. Ik voelde me niet anders. En ik had ook heel snel vriendjes en vriendinnetjes.’

School: Lidwinaschool

‘Ik was pas geboren dus ik was bij mijn moeder in het vrouwenkamp’

Ab Alexandre werd geboren in 1942, tijdens de Tweede Wereldoorlog, in een krijgsgevangenkamp op Midden-Java. Inmiddels woont hij al ruim 70 jaar in Nederland. Vandaag komt hij speciaal voor Luke, Fae, Vera, Jacopo, Jay van de Lidwanaschool vanuit Purmerend naar Amsterdam-Oost. Hij heeft een stoffen tasje bij zich met zelfgemaakte tekeningen, van internet geprinte afbeeldingen en een heel bijzonder, oud pannetje van zijn vader.

Hoe was de oorlog voor uw ouders?
‘Mijn ouders spraken niet over wat ze hadden meegemaakt. Mijn moeder en zussen zaten in een vrouwenkamp, terwijl mijn vader in een mannenkamp zat. Ik was pas geboren dus ik was bij mijn moeder in het vrouwenkamp. Mijn vader wist helemaal niet dat hij een zoon gekregen had, want toen was de oorlog al uitgebroken en moest hij aan het werk voor het Japanse leger. Hij werd van kamp naar kamp gestuurd om daar heel zwaar werk te verrichten, zoals het aanleggen van een spoorlijn waar de Japanners olie over wilden vervoeren. Mijn vader wist niet of mijn moeder nog leefde en mijn moeder wist ook niets van hem. Toen ik drie jaar was, kwam er ineens een vreemde man aan de deur, een soldaat in mijn ogen, en dat bleek mijn vader te zijn, die ik toen voor het eerst ontmoette.’

Wat was het ergste aan de oorlog?
‘Zelf was ik nog te klein om me er echt iets van te herinneren, maar wat mijn zussen het ergst vonden was de honger. In het vrouwenkamp waar zij zaten was een beetje pap, en verder moest je zelf wat regelen, maar eigenlijk was er niks. Mensen bakten weleens ratten, die gevangen werden in de rijstvelden. Een vies idee misschien, maar deze ratten waren heel schoon omdat ze in de schone rijstvelden liepen. Ik heb later zelf ook wel eens rat gegeten en het is best lekker, smaakt een beetje naar kip!
Toen een oude vriend eens bij mijn vader op bezoek was en ze samen in de woonkamer zaten, heb ik mijn oor tegen de deur gelegd en toen hoorde ik me vader aan die vriend vragen: ‘Heb jij ook al die lichaamsdelen moeten begraven?’ Dat vond ik wel erg heftig. Mijn vader heeft erg geleden, dat weet ik wel. Maar zowel mijn vader als mijn moeder hebben nooit over de oorlog en wat er in die tijd gebeurd is, willen praten.’

Hoe was het op de boot naar Nederland?
‘De bootreis duurde een maand, dat is een lange tijd. Het was geen leuk snoepreisje. Het was een hele spannende onderneming. Terwijl we op de boot zaten, zagen we het land waar we geboren waren steeds verder verdwijnen. En ondertussen hadden we geen idee wat ons te wachten stond. Gelukkig deden we erg veel spelletjes op de boot. Mijn lievelingsspelletje was: samen met een vriendje onze benen aan elkaar knopen en dan samen hinkelen.’

Waarom was u bang voor de sneeuw in Nederland?
‘Ik had nog nooit sneeuw gezien. Het enige dat ik kende was ijs, want in ons thuisland gebruikten mensen enorme blokken ijs om hun voedsel goed te houden. Die blokken waren een soort koelkast. Toen er mensen over sneeuw in Nederland spraken en ik zei dat ik dat nog nooit had gezien, zei iemand dat sneeuw een beetje op ijs lijkt. Ik kende alleen die enorme blokken ijs, dus ik was bang dat die enorme blokken op m’n hoofd zouden vallen… Gelukkig zag ik al snel dat sneeuw best wel mee valt.’

School: Lidwinaschool

‘Snel, snel, de kelder in, riep mijn moeder’

Tine van Wijk vindt het heel leuk om weer terug te zijn op de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost. Vooral omdat de eerste vraag die aan haar wordt gesteld is: hoe gaat het met u? ‘Wat lief dat je dat vraagt’, zegt mevrouw Van Wijk met een grote glimlach. ‘Het gaat goed, ik voel me nu ik 86 ben beter dan toen ik 30 was.’ En dan beginnen Auke, Lenne, Delina, Twan en Thijs met het echte interview.

Wanneer merkte u iets van de oorlog?
‘Toen er twee Duitse soldaten voor de deur stonden, merkte ik het. Ik was met mijn moeder, oma vader en kleine zusje thuis. Er werd hard op de deur gebonkt en we schrokken heel erg. Want als er Duitse soldaten voor de deur staan dan weet je dat ze op zoek zijn naar mensen. En ze zoeken vooral mannen, want mannen moesten voor de Duitsers werken en dat wilde mijn vader natuurlijk niet. Mijn oma gilde: ‘Gijs, naar de kelder!’ Gauw vluchtte mijn vader naar de aardappelkelder om zich te verstoppen. Toen deed mijn moeder de deur open en liet de Duitse soldaten binnen. Ze kregen een kopje koffie aangeboden. Wij waren natuurlijk erg bang allemaal. Een van de Duitse soldaten liep op mijn kleine zusje af, zij zat in de box. Hij vond haar zo lief want hij had thuis ook een klein dochtertje. Nadat ze de koffie op hadden gingen ze weer weg. En toen kon mijn vader weer uit de kelder komen. Hij was nog maar net uit de kelder of er weer aangeklopt. ‘Snel, snel, de kelder in’, riep mijn moeder. Wat bleek, een van de Duitse soldaten had zijn geweer laten staan… Tegen de box van mijn kleine zusje stond zijn geweer. Hij pakte het en vertrok. Gelukkig hebben ze mijn vader niet ontdekt want hij was weer op tijd de kelder ingevlucht.’

Had u onderduikers?
‘Nee, wij hadden geen onderduikers, maar wij hadden wel ‘ondergedoken auto’s’. In de oorlog moest iedereen niet alleen zijn fiets inleveren, maar ook zijn auto. Mijn opa en vader hadden een auto, en ook een Joodse meneer die zij kennelijk kenden had een auto die hij natuurlijk niet af wilde geven aan de Duitsers. Mijn opa en vader hadden samen een aannemersbedrijf, en voor dat bedrijf hadden ze allerlei machines, ze hadden ook graafmachines. Toen hebben ze een groot gat gegraven en daar een soort van grote houten kist ingetimmerd. En in dat gat in die houten kist lieten ze de auto’s zakken. Ze hebben het gat weer dichtgemaakt en zo waren de auto’s ondergedoken. Toen de oorlog voorbij was, hebben ze de auto’s weer opgegraven en ze deden het gewoon weer! De Joodse meneer is ook gekomen om zijn auto op te halen. Mijn vader wilde nog van alles aan hem vragen. Want hoe was het met hem en zijn Joodse familie gegaan tijdens de oorlog? De man wilde niet praten; hij pakte zijn auto en ging weg. Ik vind het nog steeds erg dat we nooit te weten zijn gekomen hoe het met deze man is gegaan en met zijn familie.’

Wat vond u van de Bevrijding?
‘Het was best een beetje moeilijk want het was feest maar er waren natuurlijk heel veel mensen die niet terug zijn gekomen uit de oorlog. Op school mochten we ineens het Wilhelmus weer zingen. Dat was zo gek, want dat was de hele oorlog verboden. Dat dit nu weer mocht gaf een gevoel van bevrijding, en het voelde voor mij heel veilig. Wat erg was, is dat een dienstmeisje dat bij ons thuis werkte, door mensen werd opgehaald en mee moest lopen over straat. Ze werd met pek en veren ingesmeerd en uitgescholden voor moffenhoer. In de oorlog had ze een Duits vriendje gehad en daar werd ze voor gestraft. Dus ik heb een dubbel gevoel bij de Bevrijding.

Er liepen ook Wehrmacht-soldaten langs die weer teruggingen naar Duitsland. Een van die soldaten riep mij en wilde mij iets geven. Ga maar, zei mijn vader, ga maar naar hem toe. Mijn vader heeft mij toen uitgelegd: deze mannen moesten verplicht het leger in, en dat wilden zij heus niet, en zo leerde ik dat niet alle Duitsers slecht waren. Dat is een hele belangrijke les voor mij geweest. Niet alle Duitsers zijn slecht.’

Heeft u ook een goeie herinnering aan de oorlog?
‘Wat echt heel gezellig was – hoe gek dat ook klinkt want het was oorlog – was als mijn opa verhalen ging vertellen bij de kachel. We zaten dan ‘s avonds laat om de kachel met onze buren en buurkinderen. Wij hadden hout doordat mijn opa voor zijn aannemersbedrijf hout nodig had. En er was tekort aan hout dus daarom kwamen de buren bij ons om de kachel zitten. Mijn moeder deelde koffie of thee uit en mijn opa ging dan verhalen vertellen. Over Tijl Uilenspiegel bijvoorbeeld en dan zaten we gezellig bij elkaar; dat was heel fijn. Maar soms ging het luchtalarm af en moesten we heel snel naar de schuilplek. De schuilplek was in de Cinetone studio’s. Dat was echt heel angstig. Als ik nu een hard geluid buiten hoor dan voelt dat nog steeds als angstig, ik denk dat dat nooit weggaat.’

Kon u wel spelen tijdens de oorlog?
‘Toen ik 7 was had ik een vriendje. En daar speelde ik heel vaak mee. Maar zijn vader was een NSB’er dus die was fout in de oorlog. Mijn familie heeft het mij nooit verboden om met hem te spelen, terwijl dat best gevaarlijk was. Want je moest opletten dat je geen dingen ging zeggen waardoor mijn familie in gevaar zou kunnen komen. Stel je voor dat ik bijvoorbeeld ging zeggen dat mijn vader zich moest verstoppen of dat we ondergedoken auto’s hadden. Ik had wel geluk dat wij veel ruimte hadden om ons huis om buiten te kunnen spelen. Maar tijdens de Hongerwinter was het zo ijs- en ijskoud dat je echt niet lang buiten wilde spelen…’

School: Lidwinaschool

‘Ik had het idee dat iedereen me vanachter de gordijntjes aanstaarde’

Celis, Max, Nina en Boris van de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost mogen in kamer van de directeur zitten om Tonny Biesterveld te interviewen. De vragen zijn ze kwijtgeraakt, maar dat geeft niet want het zijn zo ook fantastische journalisten.

Waar woonde u in Amsterdam?
Ik woonde in de Danie Theronstraat op 2 hoog hier in de buurt. Dit was een echte Joodse buurt, hoewel er ook niet-Joodse mensen woonden zoals wij. Boven en onder ons woonden Joden. Eind 1943 waren de meesten weggehaald uit onze buurt, ook onze buren op een en drie hoog. Het was dus best leeg in ons trappenhuis.

Anderhalf jaar later, in de Hongerwinter, kon je geen boodschappen meer doen. We aten daarom suikerbieten of tulpenbollen. Mijn moeder ging op een fiets zonder banden Noord-Holland in om eten te proberen te halen. Mijn vader hoorde op een avond geluiden in het trappenhuis. Het bleek dat er mensen de trap aan het wegzagen waren. Ze hadden hout nodig om kachels te kunnen stoken en dachten dat er niemand meer woonde in dit trappenhuis.

Wij kregen een ander huis toegewezen, aan de overkant, dat leeg stond. Pas veel later heb ik me afgevraagd wie er in dat huis had gewoond. Een paar jaar geleden ben ik erachter gekomen dat op ons adres een Joodse mevrouw had gewoond die na de oorlog niet was teruggekeerd. Dat heeft me wel aangegrepen.’

Wat is het ergste dat u heeft meegemaakt?
‘Dat vriendinnetjes uit mijn eigen straat zijn verdwenen en nooit meer zijn teruggekomen. Dat is vreselijk. Het is voor mij moeilijk te bedenken dat ik in de oorlog de stad uitgeholpen ben om gered te worden, terwijl mijn vriendinnetjes de stad werden uitgehaald om vermoord te worden. Het klopt niet. Het erge is dat zulke dingen nog steeds gebeuren in de wereld.’

U bent later in de oorlog naar Drenthe gegaan. Werd u warm ontvangen op de boerderij in Peizermade?
‘We gingen op een boot vanuit Amsterdam met driehonderd ernstig ondervoede kinderen naar het platteland waar we bij gezinnen werden ondergebracht. Onderweg overleden er ook wel kinderen. Ik kwam eerst terecht bij jonge mensen in Peizermade, die wilden helpen om me bij te voeden. Als je heel weinig te eten hebt gehad dan mag je eerst maar een heel klein beetje eten, dat werd langzaam opgebouwd. Wat ik me herinner was dat de vader van de man die me opving, een grote boerderij had met veel koeien en ook dat ik dwars door het land liep waar gewassen groeiden, dat hoorde natuurlijk niet. Ik ging er ook naar school, inmiddels was ik 9 jaar, ik had er geen vriendjes. Ik had geen heimwee, het overkwam je. Ik wist dat mijn vader en moeder me hadden weggestuurd om me te redden, we waren ernstig ondervoed.

Het waren gelovige mensen. De eerste keer dat ik daar warm eten at, likte ik mijn bord af. Ik was natuurlijk een kind dat lang niet te eten had gehad. Toen zij een keer gingen bidden en hun ogen dicht hadden, dacht ik er niet eens over na en likte opnieuw mijn bord af. Naderhand zei die mevrouw: ‘Dat hoort niet hoor, je bord aflikken’. Ik dacht: hoe kan ze dat nou gezien hebben, ze had haar ogen toch dicht?’

Hoe was de Bevrijding voor u?
‘In Peizermade heb ik de Bevrijding meegemaakt. We zagen de tanks het dorp binnenrijden, in een lange rij. De soldaten gooiden chocolade en ik heb een paar repen te pakken gekregen. Ik heb ze mee naar huis genomen.

Op een ochtend toen ik van school naar huis liep, had ik het idee dat iedereen vanachter de gordijntjes naar me staarde. Ik liep achterom de keuken binnen en zag dat mijn pleegmoeder, die iets stond te bakken, me ook al zo merkwaardig aankeek. Ik liep door naar de huiskamer en wie zat daar? Mijn moeder! Toen Amsterdam bevrijd was, is ze meteen op een gammel fietsje zonder banden gestapt en van Amsterdam naar Drenthe gefietst. Ik was wel blij om haar te zien, maar gek genoeg niet uitbundig. Na onze ontmoeting is ze 58 km verder gefietst om mijn broertjes in Groningen op te gaan halen. De dag erop kwam ze met hen weer naar Drenthe, en nog diezelfde dag hebben we een heel stuk teruggelopen, en een deel met de tram gereisd, en vervolgens ergens overnacht in een loods met stro op de grond. De volgende ochtend voeren we op de boot vanuit Lemmer naar Amsterdam. Het was een mooie dag, we hebben in mijn beleving de hele dag op de boot heen en weer gerend.’

Hoe was het om weer in de stad te zijn?
‘Toen we weer in Amsterdam aankwamen, kocht mijn moeder bij een stalletje een stuk fruit voor ons. Ik zeg altijd dat mijn eerste stukje fruit na de oorlog een perzik was, maar ik heb me laten vertellen dat dit helemaal niet kon in die tijd van het jaar. Mijn vader was ook ernstig ondervoed geweest en had hongeroedeem, maar het is gelukkig wel goed met hem gekomen. Toen ik de straat weer inkwam, was een groot deel van de omgeving rood-wit-blauw geverfd. De verf heeft er jaren op gezeten. Ik woonde dus een poosje in een rood-wit-blauwe straat.’

School: Lidwinaschool

‘Een vreselijk verhaal voor iemand die zo veel goeds heeft gedaan’

Frank Meelker arriveert bij de Lidwinaschool waar Zeno, Dean, Puck, Ischa en Charley hem alles gaan vragen over zijn grootvader. Die zat in het verzet en hielp zo mensen. Hij was leraar op de Kraaipanschool in Amsterdam-Oost en heeft onder andere Joodse kinderen laten onderduiken op de school. Op een dag is hij verraden door iemand die hij had geholpen en naar kamp Westerbork gedeporteerd en daarna naar Auschwitz. Ook zijn oma heeft wat dappers gedaan en het leven van een tweejarig meisje gered. Meneer Meelker wist niet dat zijn grootouders zoveel goede dingen hebben gedaan in de oorlog en heeft later geld ingezameld voor een monument voor hen, en voor de andere mensen uit de oorlog. Hij vindt dat we niet moeten vergeten wat deze mensen deden.

Hoe oud was uw grootvader toen de oorlog begon?
‘Mijn grootvader is geboren op 5 januari 1902. Toen de oorlog begon was hij 38 jaar oud.’

Op welke manier hielp uw grootvader de mensen?
‘Al voordat de oorlog begon, in 1933, kwam Hitler aan de macht, werden er mensen onderdrukt en wilden ze vluchten uit Duitsland. Mijn grootvader hielp samen met een groep goede vrienden deze mensen de grens over naar Nederland. Een van de mensen die ze geholpen hebben is Willy Brandt, de oud-minister-president van Duitsland.

Toen de oorlog begon in Nederland ging hij daarmee door. Als je over straat wilde lopen had je een persoonsbewijs nodig. Die hadden de vluchtelingen niet. Mijn overgrootvader stal persoonsbewijzen uit zwembaden of openbare plekken en vervalste ze. Er moest een nieuwe foto en naam op en dit was een heel precies werkje. De Duitsers mochten het verschil natuurlijk niet zien. Later in de oorlog kreeg je ook voedselbonnen, ook deze werden nagemaakt door de groep verzetsstrijders van mijn grootvader.

Mijn grootvader was hoofd van de Kraaipanschool in Amsterdam-Zuid en gaf les aan de zesde klas, wat we nu groep acht noemen. Op deze school waren in de avond en nacht Joodse kinderen en mensen ondergedoken. Overdag moesten ze helaas naar buiten, omdat er lesgegeven moest worden.’

Wat voor dappers heeft uw oma gedaan?
‘Mijn oma wist niet precies wat mijn opa deed, in de oorlog wist je niet wie je kon vertrouwen. Stel je voor: iemand wordt gearresteerd en gemarteld, dan konden ze je misschien verraden. Ze wist wel dat hij mensen hielp, maar wat hij precies deed en dat hij in een illegale drukkerij werkte, wist ze waarschijnlijk niet.

Maar mijn oma had wel dezelfde ideeën als mijn grootvader. Mijn grootouders hadden zes kinderen. In de loop van de oorlog werden er razzia’s gehouden, mensen werden daarbij uit hun huizen gehaald en meegenomen. Ook twee mensen met een klein meisje van twee werden op die manier opgehaald. Dat meisje sliep in een kast. Haar ouders hebben haar laten liggen in de hoop dat iemand haar zou vinden en voor haar zou zorgen. De volgende ochtend werd ze wakker en begon ze te huilen. De buren van het meisje vonden haar en brachten haar naar de Joodse Schouwburg, tegenover Artis. Mijn oma hoorde dit verhaal en is toen met een smoes naar de Joodse Schouwburg gegaan. Blijkbaar was ze zo overtuigend dat ze het meisje mee kon nemen. Ze heeft haar mee naar huis genomen en opgevoed alsof het haar eigen dochter was. De buren wisten natuurlijk wel dat er iets niet helemaal klopte. Ineens hadden mijn grootouders een dochter van twee jaar oud erbij, maar ze hebben haar niet verraden.

Het meisje is tegenwoordig een oude vrouw, en woont in Australië. Ze heeft mijn oma altijd als haar moeder gezien. Als ze in de Joodse schouwburg was gebleven had ze het niet overleefd. Het was natuurlijk wel een risico dat mijn oma heeft genomen. Ze had zelf al zes kinderen thuis en als de Duitse bewakers haar smoes niet hadden geloofd, was ze opgepakt.’

Wat gebeurde er toen uw overgrootvader aankwam in Westerbork?
‘Mijn grootvader is verraden door een van de mensen die hij had geholpen en werd afgevoerd naar Westerbork. Hij zat op het allerlaatste transport vanuit Westerbork naar Duitsland. In het najaar van 1944. Hetzelfde transport als waar Anne Frank op zat onderweg naar Auschwitz.

Toen hij daar aankwam, zat Auschwitz al erg vol. Mijn grootvader wist dat hij Auschwitz niet ging overleven. Ze vroegen vrijwilligers die naar een ander kamp wilden en mijn grootvader ging mee. Helaas zat dat kamp ook vol en werd er opnieuw gevraagd of er handige mensen waren die mee wilden naar een ander kamp. Mijn grootvader was onderwijzer, maar hij dacht: als ik hier blijf gaat het mis.

In december 1944 was het ijskoud, zeker in Polen. De mensen werden vervoerd in open goederenwagons met weinig kleding en geen voedsel. Uiteindelijk kwam hij aan bij een kamp in de buurt van Frankfurt, na een vreselijke reis vol kou en honger. Waarschijnlijk is hij overleden toen hij nog in de trein zat of zodra hij aankwam, maar hij is op 11 januari 1945 doodgegaan of vermoord en in het kamp in een massagraf begraven. Een vreselijk verhaal voor iemand die zo veel goeds heeft gedaan, om zo aan je einde te komen.’

School: Lidwinaschool

‘Ze knalde bijna uit elkaar van verliefdheid, maar mocht niks vertellen’

De opa van Jet Lakmaker (1959) wilde graag dat zijn zoon, de vader van Jet, dokter werd. Dus ging die medicijnen studeren, al had hij liever geschiedenis gestudeerd. In de oorlog is hij net aan ontsnapt aan deportatie, toen de Sicherheitsdienst zijn ouders en broer Bert weghaalden uit hun onderduikadres in Den Haag. Zij zijn in 1942 via Westerbork naar Auschwitz gebracht en daar meteen vergast. Terwijl de vader van Jet ging onderduiken bij een dominee. Jet Lakmaker vertelt haar verhaal aan Aly, Chris, Emily, Nadine en Cato van de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost.

Bent u Joods?
‘Ik ben Joods, want mijn vader was Joods. Er zijn mensen die zeggen dat je niet Joods bent tenzij je moeder ook Joods is, maar dat is een beetje ouderwets. Dus noem ik mijzelf Joods’.

Wat heeft uw vader allemaal verteld over de oorlog?
‘Mijn vader heeft nooit veel verteld over deze tijd. Hij was heel verdrietig en hij kon er niet goed over praten. Zijn ouders en broer zijn naar Auschwitz gebracht en hebben dat niet overleefd. Nog veel meer familieleden zijn vermoord door de Duitsers. Hij vond het heel moeilijk om daarover te praten, omdat het ook moeilijk is uit te leggen. Later heeft mijn zus uitgezocht wat er allemaal is gebeurd met mijn vader en zijn familie.’

Is er nog veel familie die het heeft overleefd?
‘Ja, gelukkig wel. De broer van mijn vader is opgepakt en kwam niet meer terug, maar zijn vrouw heeft het wel overleefd en zat in het verzet. Zij heeft hele goede dingen gedaan, onderduikers bij haar thuis gehad en bonnen vervalst. Je had bonnen voor eten en het verzet vervalste die bonnen zodat mensen extra eten konden halen. Mijn tante heeft die meegenomen in de luiers van haar baby. In de kinderwagen lag de baby en in de luier lagen die bonnenboekjes. Die heeft ze van haar eigen huis naar andere huizen gebracht. Dat was natuurlijk heel erg gevaarlijk, maar het is altijd goed gegaan.’

Hoe ging het onderduiken?
‘Mijn vader heeft nog even in een studentenhuis in Delft gezeten, waar hij al woonde. Later woonde hij op verschillende onderduikadressen, onder andere in Amersfoort. Daarna werd hij door een verzetsgroep in de pastorie van een dominee in Giethoorn ondergebracht, waar hij bleef tot de bevrijding. De dominee had iets van vier of vijf mensen in huis. Mijn vader was zelf nog student, ergens in de twintig, en woonde daar met wat jongere jongens. Ze zaten er in de kelder. Met die jongens is hij bevriend gebleven; na de oorlog zagen ze elkaar nog steeds.

Elke dag kwam er een schoonmaker naar het huis van de dominee. Een meisje van een jaar of 14. Zij wist van de onderduikers, maar dat was natuurlijk een heel groot geheim en dat mocht ze aan niemand vertellen. Mijn zus en ik hebben haar later gesproken. Ze vertelde dat ze de jongens elke dag zag en dat ze een beetje verliefd op ze werd. Op mijn vader en ook een beetje op die andere jongens. Elke dag ging ze terug naar haar ouders, maar ze mocht ze niks vertellen. De dominee had haar dat gezegd. Haar ouders hadden het misschien niet doorverteld, maar iemand anders wel. Dat heeft ze volgehouden, maar later vertelde ze dat ze bijna uit elkaar knalde van verliefdheid. Mijn vader heeft zo wel de oorlog overleefd. De dominee heeft later een prijs gewonnen voor zijn dapperheid tijdens de oorlog.’ 

Is het je vader nog gelukt om geschiedenis te studeren?
‘Mijn overgrootvader wilde heel graag dat mijn vader dokter werd, en mijn vader is inderdaad dokter geworden. Hij was heel lang huisarts in de Nieuwmarktbuurt. Zijn hele leven is hij huisarts geweest, maar eigenlijk wilde hij geschiedenis studeren. Toen hij met pensioen ging is hij dat alsnog gaan doen.

Mijn overgrootvader kwam uit een arm gezin en heeft zichzelf opgewerkt, hij heeft veel gelezen en gedaan om meer te verdienen. Hij wilde heel graag dat zijn kinderen ook een goede baan kregen. Vroeger mocht je niet zelf kiezen wat je wou worden, maar lag de keuze bij je ouders.’

School: Lidwinaschool

‘Als ik buiten ging spelen nam ik altijd een lepel mee’

Nayjah, Simon, Timo en Wisse halen nog even een ‘goeie’ stoel voor Ruurd Kooiman want als je zo oud bent mag je op een lekkere stoel zitten. De stoel is binnen, meneer Kooiman zit en de leerlingen van de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost stellen hem meteen de eerste vraag.

Hoe merkte u dat het oorlog was?
‘Er kwamen heel veel vliegtuigen over en daaraan zag ik dat het oorlog was. Mijn vader had bij de Grebbelinie gezeten en was daar weggelopen. Hij is toen gaan onderduiken op een boerderij in de Wieringermeer. Hij wilde niet dat de Duitsers hem zouden oppakken en dat hij dan misschien wel in Duitsland moest gaan werken. Soms kwam hij ‘s avonds naar ons toe, helemaal lopend vanuit de Wieringermeer. Omdat er te weinig te eten was en hij op een boerderij zat waar ze varkens hadden, smeerde hij zich in met reuzel. Hij smeerde dat op zijn armen en deed daaroverheen weer een trui aan. Als hij dan bij ons thuis aankwam haalden wij de reuzel van zijn armen af. Als ik buiten ging spelen met mijn broertje dan namen we altijd een lepel mee in onze broekzak. Want soms kwam je dan grote gamellen tegen – van die hoge bakken waren dat, daaruit werd eten opgeschept voor de mensen. Wij schraapten dan de laatste restjes met een lepel uit die bakken en zo hadden we dan toch nog iets te eten.’

Was het niet gevaarlijk om buiten te spelen?
‘Ja, het kon wel gevaarlijk zijn. Ik ben een keertje met mijn broer aangehouden door de politie. We hadden een grote boomstronk gevonden en wilden die mee naar huis nemen. Er was bijna geen hout in de oorlog om mee te kunnen stoken. We moesten toen met de politieagent mee naar het bureau en de boomstronk ging ook mee. Mijn broer holde op een gegeven moment weg en toen ben ik hem achternagegaan. Een andere keer waren we aan het spelen bij het spoor. Ineens stopte er een vrachtwagen van de Duitsers. Uit de vrachtwagen werden jonge mannen gehaald die op een rij moesten staan. Wij moesten ook blijven staan van de soldaten. Toen zijn die mannen neergeschoten en wij moesten blijven kijken van de Duitsers. Een van de mannen bleek aan de overkant te wonen. Zijn moeder kwam uit het huis gehold en gilde heel hard. Ze heeft toen een laken over haar zoon gelegd. Dat was heel erg. Op die plek is nu een monument voor die mannen die zijn doodgeschoten, hier in Oost, bij het spoor.’

Hoe was de Bevrijding?
‘In de speeltuin werd er feest gevierd toen we bevrijd waren. Er stonden kratjes cola, dat kenden wij helemaal niet. Het was zo lekker zoet… in de oorlog was er echt geen snoep of suiker. Ook kregen we van de Canadezen chocoladerepen, die gooiden ze naar ons toe toen ze over de Berlagebrug Amsterdam inkwamen. En kauwgom, chewing gum, dat was ook nieuw voor ons. In de speeltuin waar het feest was, hadden we in de oorlog nog cokes opgegraven – een soort kolen zijn dat. Daar konden we dan de kachel mee aansteken. We gingen zaklopen en andere spelletjes doen. Dat was zo bijzonder want tijdens de oorlog was er natuurlijk niets te doen en zeker niet dat je allemaal mensen weer buiten op straat zag.’

School: Lidwinaschool

‘Mijn ouders hadden me gezegd: val niet op want je bent Joods’

Het is extra spannend om Myriam Mater te gaan interviewen want vandaag is er ook nog een televisieploeg die opnames maakt van het gesprek. Rem, Kaj, Hedi en Lucy van de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost willen nog wat zeggen tegen haar voordat het gaat beginnen. ‘U hoeft echt niet iets te vertellen wat u niet wilt hoor.’ Mevrouw Mater zegt dat ze dat heel lief vindt maar dat echt alles mag worden gevraagd. ‘Ik heb geen moeite met zielige dingen ofzo.’ En actie!

Was het gevaarlijk voor uw vader om in het verzet te zitten?
‘Ja. De Duitsers hadden door dat mijn vader dingen deed die niet mochten. Op een dag zijn er Duitse soldaten en NSB’ers bij ons binnengevallen om ons huis te doorzoeken. Mijn zusje en ik waren alleen thuis met de onderduikers die bij ons woonden. De soldaten hadden een lijst bij zich van alle ziekenhuizen in Amsterdam, want ze wisten dat mijn moeder in het ziekenhuis lag. Ze dachten dat mijn vader haar zou opzoeken, dus wilden ze weten in welk ziekenhuis zij lag. Ik moest toen al die nummers bellen en vragen of mijn vader er was. Aan de ene kant had ik de hoorn van de telefoon, en aan de andere kant hield er iemand een pistool tegen mijn oor. Uiteindelijk kwam ik bij het ziekenhuis van mijn moeder. Toen heeft een verpleegster mijn vader geroepen, want die was daar op bezoek. Hij had aan de telefoon in de gaten dat er iets aan de hand was en is onmiddellijk ondergedoken. De Duitsers hebben uiteindelijk niks kunnen vinden. Een paar mensen uit het verzet hebben de onderduikers in ons huis toen naar een ander adres gebracht.’

Wat gebeurde er tijdens de inval met uw schildpadden?
‘Wij hadden twee moerasschildpadden, en toen de Duitsers ons huis doorzochten vonden ze in de kelder het kistje met onze twee schildpadden. Ze gooiden ze in een pan met kokend water om er zogenaamd schildpaddensoep van de maken. Mijn zusje en ik moesten kijken en zouden de soep moeten opeten. Het werd natuurlijk helemaal geen soep, dat deden ze uit kwaadheid om ons te pesten. Wij waren heel erg verdrietig. Er zijn in de oorlog natuurlijk wel ergere dingen gebeurd, maar het waren wel ónze schildpadden.’

Wat is het verhaal van het horloge?
‘Voor mijn tiende verjaardag had ik van mijn ouders een horloge gekregen, waar ik verschrikkelijk trots op was. Op een dag zat ik in de tram. Verderop zaten Duitse soldaten. Een van hen zag mijn horloge en zei dat hij het wilde zodat hij het aan zijn dochter kon geven. Ik was heel erg bang. Mijn ouders hadden me aan het begin van de oorlog gezegd: val niet op want je bent Joods, en als een Duitser iets aan je vraagt dan moet je daar niet tegenin gaan. Ik durfde daarom geen nee te zeggen en gaf het hem. Een week later zijn mijn Joodse grootvader en grootmoeder opgepakt en naar de Hollandsche Schouwburg gebracht. Daar werd mijn grootvader zo ziek dat hij doodging.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892