School: IJdoornschool

‘Bij de Duitse bewakers bedelde ik om suikerklontjes’

Maria, Altay en Nordin van de IJdoornschool in Amsterdam-Noord hebben net een schooladvies voor de middelbare school op zak, en stappen nu energiek in de auto naar Buitenveldert. Maar als ze bij het huis van Deborah Maarsen aankomen, zijn ze weer rustig en vol concentratie. De keukentafel staat uitgestald met enorm veel lekkers. Na afloop van het interview zijn de kinderen onder de indruk van het verhaal van mevrouw Maarsen.

Hoe was het in kamp Westerbork?
‘Mijn verhaal is ongelofelijk en ik heb ontzettend veel geluk gehad, keer op keer. Ik was nog erg klein toen ik in het kamp terechtkwam, slechts 2 jaar oud. Omdat ik zulke honger had, zoog ik continu op mijn vingers. Bij de Duitse bewakers bedelde ik om suikerklontjes; dat was voor mij een spelletje. Ik had geen speelgoed en zwierf rond in het kamp. Ook had ik geen vaste slaapplaats en ging mijn moeder mij elke morgen zoeken. Meerdere malen vond ze mij slapend naast iemand die net overleden was. Kan je je dat voorstellen? Omdat wij de jongste waren, gaven wij als jonge, blije kinderen de andere gevangenen hoop.’

Was uw vader een held?
‘Mijn vader was enorm dapper. Zo kreeg hij het voor elkaar om zijn vrouw en dochters uit het kamp te krijgen. Hij ging naar het SS-gebouw en zei: ik ben een Jood, maar ook Hongaars, en Hongarije is niet in oorlog met Duitsland, dus ik eis dat mijn vrouw en kinderen terug worden gebracht. En dus mochten we naar huis, vanuit Westerbork. Maar mijn moeder kon niet meer aarden in Nederland. Ze wilde nog liever terug naar het kamp, waar alle Joodse familie en vrienden zaten.’

Heeft uw vader ook een oproep gehad om naar Westerbork te gaan?
‘Nee, mijn vader was van geboorte een Hongaar. Maar in de oorlog kwam mijn vader als Jood toch in gevaar. Toen liet hij zich opnemen in het ziekenhuis, door ossenbloed te drinken. Een dokter hielp hem en zei: daar word je ongelofelijk ziek van, dan denken ze dat je een maagzweer hebt en word je opgenomen. Ze dachten dat hij een maagpatiënt was. Zo heeft hij drie maanden lang zogenaamd ziek ondergedoken, samen met mij. Mijn moeder had mij namelijk, gewikkeld in een dekentje, aan de buren gegeven en gesmeekt: zorg dat deze baby in het ziekenhuis terechtkomt, bij haar vader. Op verzoek van mijn ouders heeft mijn buurvrouw mij in de nacht, met gevaar voor eigen leven, afgegeven in het ziekenhuis, met het verhaal dat ik een besmettelijke ziekte zou hebben. Dat was een heldendaad.’

Hoe heeft u het kamp overleefd?
‘Ik zal je zeggen, ik was omringd door dappere mensen. Niet alleen mijn vader, maar ook mijn moeder had lef. Zo moesten wij met Kerst in het kamp zingen voor de Duitsers. Maar mijn moeder zei: ‘Daar komt niks van in, wij zijn Joods en gaan geen christelijke liederen zingen’. Ze heeft ons verstopt in een luik, in een van de barakken. Het is vast niet te bevatten voor jullie, maar toen hebben de Duitsers, na hun kerstmaal, de barak waar de kinderen in zaten in de brand gestoken. Alle kinderen werden levend verbrand, behalve wij. We zijn gered uit het vuur.’

Waarom doet u mee aan Oorlog in mijn Buurt?
‘Kijk, er zijn in Europa zes miljoen Joden vermoord. Het is een groot wonder dat ik hier nu zit; dat ik al die verschrikkelijke dingen heb overleefd. Daarom zie ik het als mijn taak om mijn verhaal door te vertellen, ook aan jullie. Het mag niet vergeten worden, we moeten erover blijven praten. Met daarin de boodschap: we moeten goed voor elkaar zorgen. We zijn allemaal schepselen van één god en we moeten respect hebben voor elkaar. Ook al is de ander moslim of Joods, komt hij uit Marokko of Turkije, of van waar dan ook. We zijn allemaal mensen en we moeten elkaar respecteren en verdragen. We mogen elkaar niet haten. Uit dankbaarheid dat ik dit heb mogen overleven heb ik een stichting opgericht: stichting Zichron Menachem. Het is een organisatie die kankerpatiëntjes en hun familieleden in de ruimste zin van het woord ondersteunt, ongeacht religie en afkomst en de patiëntjes een onvergetelijke vakantie in Nederland bezorgt.’

School: IJdoornschool

‘Ik was zo bang dat ons huis weg zou zijn’

Amira, Jazaira en Yorandy van de IJdoornschool in Noord worden op de Nieuwendammerdijk al opgewacht door Annie Onderwater. Zij was 5 jaar toen de oorlog uitbrak en heeft altijd in Noord gewoond. Eerst in de Vogelbuurt, nu heeft ze een heel fijn huis op de dijk. Ze laat meteen alles binnen zien.

Heeft u nog spullen bewaard uit de oorlog?
‘Ik heb nog de persoonsbewijzen van mijn ouders. Mijn vader zat in die tijd in ‘de gevaarlijke leeftijd’. Als je tussen de 18 en 50 jaar oud was, kon je worden opgepakt. In Duitsland moesten de Nederlandse mannen in fabrieken werken. Mijn vader werkte in de Storkfabriek hier in Noord. Hij was van 1903. Mijn oom was iets jonger en moest drie jaar in Duitsland werken. Later werden oudere mannen ook opgepakt en daarom werd het ook gevaarlijk voor mijn vader. Op de persoonsbewijzen kon je zien hoe oud je was. Wij hadden thuis in een kamer een hokje gebouwd omdat ze huiszoekingen deden. Daar kon mijn vader schuilen. We wilden niet dat hij zou worden opgepakt.’

Wat weet u nog van het bombardement op de Ritakerk?
‘Op zaterdag 17 juli 1943 hadden we een feest in de kerk op het Hagedoornplein. Ik was een jaar of 8 oud en zat in de vierde klas. In de kerk waren veel kinderen in mooie kleren aanwezig. Ik had een prachtige witte jurk aan. Op een gegeven moment werd het helemaal donker. Iedereen begon te gillen en te schreeuwen en toen riep een zuster dat we onder de bank moesten gaan zitten. Ik zat vlakbij een deur en dacht alleen maar: ‘Ik moet eruit!’. Ik ben naar huis gerend. Gek genoeg heb ik geen klap gehoord… maar er was wel een bom gevallen midden op de kerk. Ik woonde in de Kwartelstraat en toen ik naar huis rende, zag ik een laars in de dakgoot hangen. Dat huis was ook gebombardeerd. Ik kreeg de zenuwen want ik was zo bang dat ons huis weg zou zijn. Gelukkig stond het er nog en kwam mijn vader net aanlopen. Links van ons huis was een bom gevallen, rechts van ons en aan de overkant waren ook huizen geraakt. Ons huis was wel helemaal kapot, de ramen eruit, de deur stond half open. Er was niemand binnen terwijl ik wist dat mijn moeder samen met mijn zusje thuis zouden moeten zijn. Een buurvrouw vertelde dat iedereen naar het park was gerend, sommigen met een kussen op hun hoofd. Later hoorde ik dat bij ons aan de overkant niets meer teruggevonden is, alleen een pluk haar met een haarkammetje erin. Verder helemaal niets meer. Mijn moeder vertelde me dat toen het luchtalarm afging, zij op de wc zat en mijn zusje van 4 aan tafel een boterham zat te eten. Dat luchtalarm ging wel vaker af, maar toch voelde mijn moeder blijkbaar dat er iets ergs ging gebeuren. Ze riep mijn zusje bij zich terwijl ze nog op de wc zat. Gelukkig maar, anders had mijn zusje helemaal onder de glasscherven gezeten.’

School: IJdoornschool

‘We gingen stiekem naar de buren’

Aart Bax was de op een na oudste in een gezin van 10 kinderen. Hij groeide op in Amsterdam-Noord en was 11 jaar toen de oorlog begon. In de oorlog maakte hij de lagere school af en ging in het laatste jaar naar de Ambachtsschool aan de nieuwe Herengracht, aan de overkant van het IJ. Zijn herinneringen aan de oorlog zijn helder, hoewel hij sommige dingen ook liever ‘wegknipt’, net als in een film, vertelt hij als Chaima, Badr, Anass en Lindy van de IJdoornschool hem komen interviewen.

Wat is het ergste dat u heeft meegemaakt in de oorlog?
‘Die herinneringen druk je allemaal weg. Ik kan natuurlijk een heleboel dingen vertellen, bijvoorbeeld over de razzia’s. Een deel van Amsterdam was afgezet en iedereen van een bepaalde leeftijd werd tijdens een razzia door de Duitsers meegenomen. En dan ging je. Niemand die het wist, tenzij iemand je net had gezien terwijl je werd opgepakt. Ook kinderen zijn bij die razzia’s meegenomen.’

Heeft u ook leuke herinneringen?
‘Op een gegeven moment mocht je na acht uur niet meer op straat, dat heette spertijd. Dus vanaf dan zat je eigenlijk thuis opgesloten. We gingen stiekem naar de buren want daar kon je spelletjes doen. Wij waren allemaal spelletjesmensen. Sjoelen of Mens erger je niet, schaken en dammen deden we ook veel. Je moest wel zorgen dat als je naar buiten liep, de buren hun deur open hadden staan zodat je meteen kon doorlopen. Als de wijkagent je tegenkwam, kon hij je een bekeuring geven of zat je de rest van de nacht op het politiebureau. We hadden nog geen telefoon om even met elkaar te bellen, dat is allemaal pas later gekomen. Na de oorlog hadden we ook geen spullen meer, geen schoenen of fietsen, die waren allemaal in beslag genomen.
Kreeg u na de oorlog wel een fiets? ‘Alles, eten en spullen, was op de bon. Ook na de oorlog moest je voor een gewone fiets een bon hebben. En als je een fiets kocht, had die geen banden want die waren ook op de bon. Ik had een fiets gekocht voor 250 gulden, maar mijn weekverdiensten leverden een rijksdaalder op. Dus die fiets was een juweeltje voor mij. Ik parkeerde hem niet op straat en ook niet beneden op de trap. Die fiets nam ik mee op de gang en zette hem in een kamertje.’

Heeft u die fiets nog?
‘Nee, die is 71 jaar oud, ik denk niet dat daar veel van over is.’

 

School: IJdoornschool

‘Als kind wist ze niet wat oorlog was’

Ooit was Hans Notmeijer schooldirecteur, maar geschiedenis bleef altijd zijn lievelingsvak. Tegenwoordig vertelt hij verhalen op het Muiderslot, over ridders, de Middeleeuwen, maar hij weet ook veel over dinosaurussen. Hij kan prachtig vertellen. Vandaag heeft hij een kist bij zich met foto’s, kranten en spulletjes die hij ooit van zijn oma kreeg. Hij neemt Omaima, Manar, Azra, Zara van de IJdoornschool mee terug in de tijd. Precies wat zijn oma wilde toen Hans ‘meester’ was geworden. ‘Als je met kinderen gaat werken’, had ze gezegd, ‘kun je deze kist laten zien en vertellen hoe het was in de oorlog’.


Hebben uw ouders de Hongerwinter meegemaakt?

‘Ze waren allebei nog kind in de oorlog, maar hebben beiden de Hongerwinter meegemaakt. Mijn moeder werd toen ze ouder was, heel vergeetachtig, Alzheimer heet dat. De laatste paar jaar sprak ze vooral over de oorlog omdat dat héél veel indruk op haar had gemaakt. Als kind wist ze niet wat oorlog was, maar ze voelde wel dat er veel spanning was, ook in het buurtje waar ze woonde. Mijn vader was een jongetje van tien en hij vond het heel indrukwekkend als de Duitse vliegtuigen overvlogen. Ook hebben ze parachutisten gezien.’

Hebben uw ouders elkaar ontmoet in de oorlog?
‘Nee, ze hebben elkaar ontmoet tien jaar na de oorlog, in 1955 ongeveer. Toen was het leven weer een beetje normaal. Ik heb ook mensen gesproken voor wie de armoede het ergste was. In de laatste weken van de oorlog namen de Duitsers heel veel spullen mee zodat er bijna niets meer te eten en te drinken was. Pas in 1955 gingen mensen weer leuke dingen doen, zoals feestjes en dansen. Zo hebben mijn ouders elkaar ontmoet.’

Hebben uw ouders gehoord over de concentratiekampen?
‘Later wel. Maar als er over concentratiekampen gesproken werd, dan dachten ze: dat is zo gruwelijk, dat hebben mensen elkaar niet aangedaan. Ze geloofden het dus eigenlijk niet en dachten dat het overdreven was. Mijn moeder had wel Joodse vriendinnetjes op school en ja.. die waren opeens weg. Toen is ze gaan navragen en bleek dat ze naar Westerbork waren gebracht, naar het concentratiekamp. Ik heb wel krantjes waarin af en toe iets stond over concentratiekampen, maar in het nieuws werd er niet over gesproken omdat het werd geregisseerd door de Duitsers. Ze schreven alleen dat wat zíj wilden dat mensen te horen kregen. Ook radio’s hadden mensen niet, die moesten worden ingeleverd.’

Moesten uw ouders Duits leren om alles te kunnen lezen toen de bezetting er was?
‘Dat is een hele goeie vraag. Mijn moeder was te jong en mijn vader wilde geen Duits praten, maar mijn opa moest helpen opruimen toen de Ritakerk gebombardeerd was. Hij had zoveel met Duitse soldaten te maken dat hij vanzelf wat Duits moest gaan praten. Uiteindelijk was dat ook wel handig want zo kon hij ook duidelijk maken: ‘Help ons een beetje… er is geen eten en ik wil niet dat mijn kinderen dood gaan’. Na de oorlog bleek hij zo getraumatiseerd dat hij niets meer met Duitsers of Duitsland te maken wilde hebben, zoals op vakantie gaan daar naartoe.’

School: IJdoornschool

‘Mijn vader en ik gingen naar Uitdam voor een flesje melk’

Op de IJdoornschool in Amsterdam-Noord kregen Jealic, Sara, Chellise en Tracy bezoek van Dolf van der Veen. Meneer Van der Veen is al bijna 90 jaar, maar kan zich nog veel herinneren over de oorlog. Het is een mooi en indrukwekkend gesprek waarin de vrijheid centraal staat.

Waar woonde u tijdens de oorlog?
‘Ik woonde net als jullie in Nieuwendam, in Amsterdam. Maar ik heb niet de hele oorlog hier gewoond. Met mijn nicht ben ik in Friesland gaan wonen want daar was nog te eten. Ik ben er opgevangen door een onderwijzer en zijn gezin. Na de bevrijding duurde het nog een tijdje voordat ik weer terugging naar Amsterdam. Uiteindelijk zijn we met een broer van ‘mem’, die melkboer was, over de Afsluitdijk naar Amsterdam teruggegaan. En met de familie uit Friesland heb ik nog steeds contact. Erg leuk.’

Wat kunt u zich nog het beste herinneren van de oorlog?
‘Tijdens de oorlog ben ik veel op pad geweest om eten te zoeken en halen. Ik had twee jongere broertjes (zij waren in de oorlog geboren) thuis dus zorgde ik, samen met mijn vader, voor het eten. Dat deed ik vaak op de fiets. Mijn fiets had geen echt banden meer maar mijn vader had touw om de velgen gespannen zodat ik er toch nog op kon fietsen. Ik heb veel tochten gemaakt. Zo gingen mijn vader en ik naar Uitdam om een flesje melk te halen bij de boer. Als we deden alsof we buren waren, kregen we twee flesjes melk. Ook ben ik op de fiets naar Friesland geweest. Via de Afsluitdijk, die wel 30 kilometer lang is, ben ik langs boeren gegaan om voedsel te vragen. Dat ging soms goed en soms niet. Omdat ik vriendelijk en beleefd was tegen de boeren, kreeg ik wel wat te eten mee. Ook mocht ik vaak in de stal blijven slapen omdat ik lange tochten maakte. Dan mocht ik achter de koeien slapen. Als ik dan wakker werd, zat ik onder het bruin. Haha, dat krijg je als je achter koeien slaapt, dan zit je wel eens onder de koeienvlaai. Maar er is ook wel eens een boer geweest waar ik mocht blijven slapen, die niet zo aardig was. Ik werd opgesloten in de stal waar het erg koud was. Het was moeilijk om ’s nachts warm te blijven. Toen ik in de ochtend uit de stal werd gelaten, hoopte ik op iets te eten. Maar ik kreeg niks. De boer zei: ‘Ga maar fietsen jong, dan word je lekker warm’.’

Vindt u het moeilijk om over de oorlog te praten?
‘Nee, het is nu eenmaal gebeurd en ik ben er nog. Ik kan het nog navertellen. Dat kunnen veel andere mensen niet. Wel vind ik vrijheid erg belangrijk. Zeker nu met al die rumoerige tijden op de wereld. Daarom vertel ik ook graag mijn verhaal.’

School: IJdoornschool

‘De dag dat de oorlog uitbrak is mij goed bijgebleven’

Mina, Melda en Oumaima van de IJdoornschool in Amsterdam-Noord interviewen Hans van ’t Veer, die tijdens de oorlog opgroeide in de Van der Pekbuurt. De oorlog vond hij soms best spannend, zegt hij tegen de kinderen. ‘Als er een luchtgevecht was en ze gingen op elkaar schieten, de duikvluchten die de vliegtuigen maakten… Ja, dat vond je als kind geweldig!’

Wat deed u toen het oorlog werd?
‘Ik was ruim 4 jaar oud en had geen broertjes of zusjes. In de oorlog zijn niet zoveel kinderen geboren. Ik kende het woord oorlog nog niet eens, maar het was wel meteen duidelijk wat het was. Waar nu Shell is, dat heette toen nog de BPM, daar had je olietanks die in brand werden gestoken. Waarom? Om de benzine en olie voor de Duitsers weg te halen zodat ze daar niet mee konden werken. Je zag enorme rookwolken op vijfhonderd meter van waar wij woonden. Dus de dag dat de oorlog uitbrak, is mij goed bijgebleven.’


Kon u in de oorlog naar school?

‘De eerste twee jaren van de oorlog waren niet zo erg. De Duitsers waren nog niet zo streng en wilden niet te veel ‘rotzooi en rommel’ in Nederland. Maar toen de Joden werden weggevoerd, werden de Nederlanders ook brutaler en kwamen er her en der opstanden. Er kwamen Duitsers naar Nederland die de scholen gingen gebruiken als kazernes. Ook mijn school werd ingenomen, ik had dus geen les meer. Mijn vader heeft toen een goeie vriend van hem gevraagd mij bijles te geven. Ik vond dat best vervelend want ik wilde graag buitenspelen. Maar dan kwam de leraar de ene keer om 10 uur en dan weer om 11 uur langs om te kijken of ik wel mijn huiswerk had gedaan. Het resultaat was wel dat ik na de oorlog gewoon weer naar school kon en geen jaar had overgeslagen.’


U heeft tijdens de oorlog ook doden gezien, hoe was dat?

‘Dat was aan het einde van de oorlog, ik was ongeveer 9 jaar en we hadden net de Hongerwinter gehad. De Noorderbegraafplaats was gesloten omdat de vorst wel een meter in de grond zat en scheppen daarom niet ging. De lijken bleven liggen tot men weer kon scheppen. Ik heb toen dode mensen vervoerd zien worden op handkarren en op bakfietsen, onder een doek. Het waren de eerste doden die ik in mijn leven zag.’


Had u voldoende te eten?

‘De laatste twee oorlogsjaren kregen mensen extra bonkaarten voor de zieken. Met de extra punten konden mensen vlees kopen. De slagers hadden om de vier weken ‘zieken-vlees’ voor hen. Er was altijd wel wat vlees over, dat mijn vader dan inpikte. Zo hadden wij genoeg te eten. Als ik thuiskwam, zaten soms vijf mensen aan tafel mee te eten. Mijn ouders deelden dat eten dus ook met anderen. Al het voedsel was op de bon en er was ruilhandel. Sommigen ruilden zelfs hun trouwringen voor eten.’

Oorlog in mijn buurt – Hans van het Veer. Foto en © Yvonne Witte
Oorlog in mijn buurt – Hans van het Veer. Foto en © Yvonne Witte

School: IJdoornschool

‘Als je nu niet gauw gaat, word je ook opgepakt’

Na een kwartiertje lopen vanaf de IJdoornschool arriveren Sheila, Su’aad en Abena bij het huis van Anneke Koehof. Het is erg gezellig in huis en er staan koekjes en chocolade paaseitjes klaar. Anneke vertelt het verhaal van haar tante Roos, maar ook haar eigen verhaal over de Tweede Wereldoorlog komt ter sprake. Ze laat veel foto’s zien van haar tante Roos, van de textielfabriek waar zij werkte en van haar collega’s.

Hoe vindt u het om het verhaal van uw tante Roos te vertellen?
‘Het is belangrijk omdat er nog maar weinig mensen zijn die dit verhaal kunnen vertellen. Het is een mooi, maar triest verhaal. Na ongeveer tien keer bij tante Roos op bezoek te zijn geweest in Vlaardingen heb ik het verhaal opgeschreven. Tante Roos Koehof was 20 jaar oud toen de oorlog begon. Ze werkte bij de textielfabriek Hollandia Kattenburg in Amsterdam-Noord, waar ze regenjassen maakten. Roos werkte op de afdeling gummi, ze moest zorgen dat er rubber tussen de naden kwam zodat de jas waterdicht was. In de oorlog werd Hollandia Kattenburg bezet door de Duitsers. De werknemers, die bijna allemaal Joods waren, moesten nu Duitse soldatenuniformen naaien. Als ze allemaal meewerkten, dan zouden zij en hun familie worden ‘gesperrt’ (niet gedeporteerd). De medewerkers in de fabriek voelden zich redelijk veilig door deze afspraak. Op 11 november 1942 viel de Grüne Polizei de fabriek binnen. Ze kwamen als eerste op de gummi-afdeling van tante Roos. Iedereen werd verzameld en de Joden werden van de niet-Joden gescheiden. Om de beurt werden mensen afgeroepen. De Duitsers hadden een lijst van alle Joden. Zo wist Roos dat iemand hen had verraden. Hoe wisten ze anders wie er Joods was? Uren moesten de medewerkers van de fabriek daar staan. Uiteindelijk werden ze allemaal weggevoerd. Nadat de overgebleven mensen weg mochten, is Roos snel naar de Transvaalbuurt gegaan om de familie van haar collega’s te waarschuwen. Maar helaas was ze te laat. Toen ze in hun huis stond, kwamen de Nederlandse politieambtenaren al binnen. Roos moest haar papieren laten zien en werd weggestuurd. ‘Als je nu niet gauw gaat, word je ook opgepakt’, riepen ze en Roos werd zo de trap af geduwd. Daarna was het moeilijk om weer aan het werk te moeten in de fabriek, zonder al haar vrienden en collega’s.’

Kende tante Roos ook Joodse mensen?
‘Roos had zelfs een Joodse liefde. Hij heette Meier Papegaai en ze waren stapelverliefd op elkaar. Helaas is het niet goed afgelopen. Op de eerste dag dat de Joden een ster moesten dragen, 1 mei 1942, is hij opgepakt door de Duitsers. Zijn broer werkte als kelner in de Hollandsche Schouwburg, maar vergat zijn witte kelnersjasje. Dat zag Meier en hij rende de straat op met het witte jasje van zijn broer, maar zonder zijn overjas waar zijn ster op was genaaid. Hij werd meteen gearresteerd en is via de gevangenis in Amstelveen naar Amersfoort vervoerd. De rest laat zich raden. Roos heeft hem nooit meer gezien.’

Waar woonde u tijdens de oorlog?
‘Ik ben tijdens de oorlog geboren, in 1943. Helaas is mijn moeder na mijn geboorte overleden, dus ben ik niet opgegroeid bij mijn ouders. Uiteindelijk ben ik bij de melkboer bij ons in de straat gaan wonen. Mijn vader kon niet voor mij zorgen. Hij was ondergedoken omdat hij niet naar een werkkamp wilde. Maar hij werd verraden, opgepakt, mishandeld en moest toch naar een werkkamp. Daar is hij later met een vriend uit weggevlucht.’

 
 

School: IJdoornschool

‘Oorlog doet rare dingen met mensen’

Wow, wat veel boeken staan hier… Het huis van John Geelof staat vol boeken en aan de muur hangen oude foto’s. Op een tafeltje liggen oude kranten, oude munten, een granaatscherf, bonnenboekjes en zelfgemaakt speelgoed. John Geelof was al vroeg wakker want het is weer een belangrijke dag. Vandaag komen Berkay, Khadija, Dina, Sara en Wesleyn van de IJdoornschool luisteren naar wat hij heeft meegemaakt in de oorlog. En vertellen doet hij graag.

Hoe was het voor u in de Hongerwinter?
‘Het was een vreselijk strenge winter. Het was soms -20. Het vroor zo hard dat het water in het IJ bevroren was. We konden dus gewoon naar de overkant lopen. De sneeuw werd niet weggehaald en overal stonden dijken van bevroren sneeuw. We gingen naar bed als het donker was en stonden pas weer op als het weer licht werd. Dat was overleven. Alles was op, de winkels hadden niks meer. De bomen werden gekapt, dus we konden niks meer. Het was ijskoud binnen. Eten konden we ook niet bereiden want we hadden niks om te stoken. Ook het licht deed het niet meer. Wat ik ook wel heel tragisch vond was dat de woningen van de Joden, die weggehaald waren, werden leeggeroofd. De spullen waren vaak al weg, maar alles wat van hout was werd er ook uitgehaald. We werden wel heel creatief. De blaadjes van paardebloemen kun je eten en soep van koken, net als de blaadjes van brandnetels. Bloembollen werden gegeten en suikerbiet. Het was niet heel lekker, maar je moest wat.’


Wat is u het meest bijgebleven uit die tijd?

‘De angst voor wat er verder nog zou gebeuren. Er was altijd iets engs, iets wat je niet begreep. Oorlog is niet altijd alleen maar vechten. De bombardementen op de fabrieken in Noord waren ook heel angstaanjagend. Soms barstten de granaten in de lucht al uit elkaar of de ramen sprongen kapot. Ik begreep vaak niet wat er gebeurde. Je kon ook niemand vertrouwen. De Duitsers gaven de mensen soms extra te eten als ze hielpen. Soms ging het om iets klein maar het ging ook om bijvoorbeeld Joden verraden. Oorlog doet rare dingen met mensen.’


Kende u NSB’ers?

‘Ja, mijn oom. Maar deze man was al voor de oorlog lid van de NSB. Dat vond hij geweldig. Dat was een soort PvdA, maar dan helemaal op Nederland gericht. Tijdens de oorlog waren de NSB’ers voor de Duitsers en dus gevaarlijk. Maar mijn oom heeft er wel voor gezorgd dat wij de Hongerwinter doorkwamen. Hij kwam op zijn fiets helemaal vanuit een dorpje bij Haarlem om ons wat brood te brengen. Dus soms waren de NSB’ers onze vijanden maar soms ook onze vrienden. Dat was het gekke in die oorlog: wie was je vriend en wie was je vijand?’

OLYMPUS DIGITAL CAMERA
OLYMPUS DIGITAL CAMERA

School: IJdoornschool

‘De knecht had echt medelijden met ons’

Zulal, Simrah, Alperen en Qrenzo van de IJdoornschool in Noord zijn bekaf van het kwartiertje fietsen naar het huis van Riet de Groot. ‘Als ze maar geen hond heeft’, zeggen Zulal en Simrah nog. Maar al bij aankomst rent een vriendelijke hond van de buurman de kinderen tegemoet. Voor de kinderen bijna reden om weer naar huis te gaan. Snel wordt de hond binnen gezet, het doodsbange hondje van Riet gaat even naar boven. En zelfs de kat moet de woonkamer uit. Als de rust eindelijk is teruggekeerd, kan het interview beginnen.

Had u familie of vrienden die in een concentratiekamp zaten?
‘Mijn vader was Joods, maar hij is nooit opgepakt omdat hij was getrouwd met mijn moeder, een christen. Maar de oom van mijn vader wel, en die is nooit teruggekomen. Mijn zus had een Joods vriendje. Op een zomerse dag, toen alle deuren en ramen open stonden, zagen we de Duitsers in overvalwagens de straat in komen rijden. Haar Joodse vriendje woonde aan de overkant en stond op het balkon. Toen de Duitsers kwamen om hem mee te nemen, sprong hij van het balkon af. Hij schreeuwde het uit van de pijn. Ik weet niet of hij zijn been gebroken had, maar ze sleepten hem gewoon mee. Hij is nooit meer teruggekomen. Ook zijn vader en zijn moeder niet, en zijn broer ook niet.’

Wat weet u nog van de Hongerwinter?
‘We hadden enorme honger. Iets verderop hier bij het bruggetje was een boerderij, die bestaat nu niet meer, daar ben ik in de Hongerwinter met mijn oudere zus naar de boer gegaan om eten te vragen. Er lag metershoge sneeuw. Maar de boer zei dat hij geen eten had en dat we weg moesten gaan. Naast de boerderij stond een klein huisje waar de knecht woonde. Mijn zus ging het daar ook vragen. De knecht had echt medelijden met ons. We zagen er natuurlijk ook niet uit, we droegen hele dunne kleren en waren erg mager. Hij zei dat hij nog wel een kliekje voor ons had, maar hij had geen schaaltje om het in mee te geven. Het eten kregen we daarom mee in een krantje. Daar zaten we, in de sneeuw, de koude zuurkool uit de krant op te eten. We hebben ook wat bewaard voor ons broertje Hans want die was niet mee.’

Had u ook onderduikers thuis?
‘We hebben één onderduiker gehad, maar die is verraden door de buurman op nummer 8. Voor de oorlog gingen we nog gewoon met deze buurman om en was hij ook bevriend met mijn vader. Maar ineens ging hij bij de NSB. Toen wilde mijn vader niks meer met hem te maken hebben. De Duitsers kwamen midden in de nacht met een schijnwerper onder ons bed zoeken. Doodeng vonden we het. Mijn vader werd meegenomen. Voor de onderduiker hadden we een vluchtroute bedacht. Als de Duitsers kwamen, moest hij via de dakgoot en het platje aan de achterkant vluchten naar het schoolplein achter ons huis. Mijn zus moest dan snel in zijn bed gaan liggen. Als de Duitsers boven kwamen en een leeg warm bed ontdekten, zou dat opvallen. Ze hebben hem toen niet gevonden want hij was hem gesmeerd, maar we hebben hem ook nooit meer kunnen terugnemen in huis.’

Heeft u gezien dat Nederland werd bevrijd?
‘Ik was 12 jaar oud en ik ging samen met mijn vriendinnetje, die op Duindoornplein nummer 12 woonde, naar de stad om een rood-wit-blauw vlaggetje te kopen. We liepen in de Kalverstraat en opeens hoorden we schieten. Veel mensen renden de Kalverstraat in. We werden bijna onder de voet gelopen. Toen was ik in de paniek de weg kwijt. Ook mijn vriendinnetje was weg. Ik moest hard huilen. Gelukkig was er een aardige meneer die me hielp en me weer terug naar de pont gebracht. Dat schieten vond ik heel eng.’

School: IJdoornschool

‘Mijn moeder was dapper’

Op de IJdoornschool bereiden Hosher, Chivaro en Ilias het interview voor dat ze straks hebben met Toon Dudok. De jongens weten al precies wat ze willen vragen en kunnen eigenlijk niet meer wachten om te vertrekken. Ze komen iets eerder aan dan afgesproken, maar meneer Dudock zit er al helemaal klaar voor. In een nieuw appartement in Amsterdam-Noord, want mevrouw Dudok kan geen trappen meer lopen. Ze woonden voorheen meer dan 50 jaar op de Nieuwendammerstraat, hier is het nog even wennen, vindt meneer Dudok.

 

Kende u Joodse mensen tijdens de oorlog?
‘Mijn ouders kenden wel Joden, maar dat hoorde ik pas veel later. Mijn moeder had ze graag bij ons in huis genomen om ze te laten onderduiken. Mijn vader was ertegen omdat mijn 5-jarige zusje zou gaan babbelen. En dan hang je! We hadden niet veel ruimte. Ik sliep samen met mijn broer in bed op de overloop. Ik vond het allemaal spannend en heb vaak in mijn bed geplast. Dan gaf ik mijn broer de schuld… Mijn moeder was dapper. Ze ging op de fiets helemaal naar Apeldoorn. Dat vond ik moeilijk, mijn moeder zo lang te moeten missen. Ze heeft een keer meegemaakt dat ze bijna thuis was met wat eten, maar dat het werd het afgepakt door de moffen. Vaak ging ze op de fiets via Zunderdorp richting Purmerend om voedsel te halen. Ik ben ook nog op pad gegaan met schillen op een kar om die in te ruilen tegen een fles melk, ook in Zunderdorp.’

Wat deed u in de oorlog als 10-jarig jongetje?
‘Ik was te jong om de oorlog bewust mee te maken. Ik woonde vlakbij barakken waar de Duitsers bivakkeerden. Daar stond ook een afweergeschut. Soms was er een gevecht met vliegtuigen en dan stonden mijn vader, mijn broer en ik buiten te kijken. Mijn moeder en mijn twee zusjes zaten in de kast want die waren bang. Ik vond het wel spannend allemaal.’

Was uw vader een soldaat?
‘Nee, mijn vader heeft nooit in het leger gezeten. Hij moest voor de Duitsers werken in een fabriek hier in Noord. Dus we hebben geluk gehad. De Duitsers die ik heb leren kennen, waren niet zo slecht. Zij werden ook maar gestuurd, vaak konden ze er niks aan doen. Mijn moeder liep op een dag met mijn kleine zusje langs wat Duitsers. Er kwam een soldaat naar haar toe om mijn zusje een hand te geven. Hij vertelde dat hij zijn kind nooit had gezien omdat hij naar Nederland moest toen zijn vrouw zwanger was.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892