School: H.J. Piekschool

‘Soms pikten we gevallen hagelslagjes van tafel’

De laatste vragen worden nog gauw opgeschreven als mevrouw Riet Kühn (1939) de H.J. Piekschool binnenkomt. Ze heeft haar zusje, die in de oorlog werd geboren, meegenomen. Ook heeft ze een map bij zich met herinneringen en die slaat ze open zodra de eerste vraag is gesteld. Daarna volgen nog vele vragen van Eva, Merel, Willem en Gijs.

Hoe was het om geëvacueerd te worden aan het begin van de oorlog?
‘Iedereen moest naar de haven lopen. Mijn moeder had me in de kinderwagen meegenomen, maar de wagen mocht niet mee het schip in. Ze heeft die toen in het water gerold. Misschien ligt het nog ergens in de haven. Ik moet nog maar eens gaan zoeken.
De boten waar we in moesten waren eerder gebruikt voor kolen en cement. De mensen kwamen er zwart of wit uit. Behalve de rijke bewoners van de Generaal Foulkesweg. Die mochten in een schoongemaakt schip. Wij kregen een emmer mee als wc. Als die vol was, werd die over de rand van de boot geleegd, zo het water in. Maar er ging wel eens wat overheen bij het omhoog tillen. En daar lagen mensen onder. Die kregen dan een klets urine over zich heen. Het was wel gevaarlijk in de boten; we zouden beschoten kunnen worden. Rotterdam stond al in brand en dus zijn we eerder uitgestapt.’

Kende u iemand in het verzet?
‘In Achterberg woonde een oom en tante op een boerderij. Die oom was een rauwdouwer, je moest geen ruzie met hem hebben. Hij ging ’s avonds, als het donker was, wel eens weg van huis. Dat mocht natuurlijk niet en op een keer is hij in zijn enkel geschoten door de Duitsers. Tegen het einde van de oorlog hielp hij Amerikanen om aan de andere kant van de Rijn te komen. Ongetwijfeld heeft hij eerder ook wat verzetswerk gedaan, maar daar had hij het nooit over.’

Had u genoeg eten in de oorlog?
‘Wij waren tijdens de Hongerwinter bij andere mensen in huis. Zij hadden genoeg eten voor zichzelf en wij kregen bonkaarten om eten te halen in de gaarkeuken. Dan zaten we met ons gezin aan het andere eind van de tafel ons eten op te eten, terwijl zij heerlijke dingen aten. Wij pikten soms gevallen hagelslagjes van tafel, en dan zei mijn moeder: “niet pikken!” Op een gegeven moment raakte mijn vader gewond tijdens het houthakken. Hij mocht een tijd niet lopen en kon nergens naartoe. Toen kwam mijn opa met een brood van acht ons en een leverworst. Dat was heerlijk.’

Heeft u ook mooie herinneringen aan de oorlog?
‘Mijn zusje werd in de oorlog geboren. Ze woog nog geen vier pond, ze was heel klein. Nu heb je prachtige couveuses in ziekenhuizen, maar dat was toen wel anders. Er was voor gewonde soldaten een noodziekenhuisje in een school gemaakt. Daar werd mijn zusje geboren, maar er was geen bedje voor haar. Gelukkig was er een eierhandel in de buurt en die hadden een houten eierkist voor ons, met een deksel erop. Daar lag ze in, met een blokje hout tussen de kist en de deksel, vier kruiken om haar heen en een natte spons. We mochten af en toe komen kijken hoe ze in dat kistje lag.’

Hoe was het om na vijf jaar weer in een bevrijd land te wonen?
‘Je denkt als er vrede is, dan is alles er weer, maar zo werkt het niet. Toen de oorlog was afgelopen, was er nog steeds niks in de winkels te krijgen. Mijn moeder maakte van haar oude jas een jas voor mij. Van een ruiten lapje maakte ze een capuchon. We kregen bonnen om spullen te kopen. Op elke bon stond wat je ervoor kon krijgen. Schoenen, kleding en zo. Je kon niks in de winkel halen, er was niks. Als je koekjes wilde, moest je zelf boter en suiker meenemen en daar bakte de bakker dan koekjes van. Die kon je later komen halen en dan moest je ook nog betalen. Mijn moeder was eens heel boos toen de bakker beweerde dat ze geen boter of suiker had gebracht. Dat waren ze vergeten op te schrijven.’

 

School: H.J. Piekschool

‘Met heel veel mazzel sloegen ze onze boerderij over’

Tim, Sam, Luca en Thijs van de H.J. Piekschool in Wageningen zijn er helemaal klaar voor. Met een lijstje vragen voor hun neus staan ze te popelen om mevrouw Iet Schoorl te interviewen. Ze zien haar aankomen op het schoolplein en schieten naar buiten om haar naar binnen te begeleiden. ‘De oorlog was vreselijk.’ begint ze zodra ze allemaal zitten. De tijd vliegt tijdens het interview, zo nieuwsgierig is het viertal. Ze zijn zo diep in gesprek met mevrouw Schoorl (1934) dat ze hun lijstje met vragen helemaal vergeten.

Hadden jullie onderduikers in huis?
‘Ja, er zijn bij ons veel Joodse mensen geweest. Ik denk in totaal wel vijftig. Mijn ouders kenden voor de oorlog geen Joodse mensen. maar ze vonden het zo erg wat er gebeurde. Daar waren ze erg boos over. Ze wilden wat voor deze mensen doen. Mijn vader werkte bij een bedrijf in Amsterdam waar veel Joodse mensen werkten. Hij nam toen wel eens Joodse kinderen met de trein mee naar huis. Daar vond hij vervolgens met hulp van andere mensen onderduikadressen voor in Bennekom, zodat ze daar veilig konden wonen. Mijn ouders waren zo moedig. Ze hebben veel betekend voor anderen. Ik ben trots op wat ze gedaan hebben. Ik kan niet bedenken wat ze niet hadden moeten doen. Maar ik kan me wel voorstellen dat er mensen waren die dat niet hebben gedurfd; onderduikers in huis nemen of op een andere manier in het verzet gaan.’

Vond u het eng wat ze deden?
‘Het was ontzettend eng. Het is niet te beschrijven, zo bang ben ik geweest. Ik moest altijd op mijn hoede zijn en mijn mond houden. Zo’n geheim, daar leef je mee. In mijn klas zat een meisje dat dochter van een NSB’er was. Ze vroeg in de oorlog een keer of ik met haar mee wilde naar huis. Ik mocht niet weigeren om mee te gaan, want dat zou opvallen. Dan ben je daar, zit je bij NSB’ers thuis en weet je dat je je mond niet voorbij mag praten. Je speelt een spel en dat wisten we wel te spelen hoor. Je bent moedig. Ik had voortdurend angst voor de Duitsers in hun uniformen en met geweren. Ze schoten op onschuldige mensen. Na de oorlog wilde ik weg uit Nederland want ik was bang voor nog een oorlog. We zijn toen in Australië gaan wonen. Op vakantie kwamen we naar Nederland terug en dat vond ik zo fijn dat ik hier ben gebleven.’

Zijn er wel eens Duitsers bij jullie geweest?
‘Duitse soldaten zochten veel huizen af en wij hadden dus Joodse mensen op zolder zitten. Mijn ouders zagen de Duitsers langs huis lopen en op de hoek keken ze rond waar naar binnen te gaan. Met bonzend hart stonden ze naar buiten te kijken. Met heel veel mazzel sloegen ze onze boerderij over; dat was een reuze opluchting voor mijn ouders. Als ze wel waren gekomen, was het misschien heel anders met ons afgelopen. Toen ik geëvacueerd was aan het eind van de oorlog, was er wel een inval. We zaten aan tafel op het adres waar ik toen verbleef, bij de familie Duyves. Duitse soldaten liepen langs het raam. De onderduikjongens aan tafel kropen meteen weg in hun schuilplekken. De soldaten belden aan en de Duitse kokkin in huis deed open. Wij zaten nog aan tafel en werden in een kamer opgesloten. Die nacht hebben de Duitsers het hele huis doorzocht, maar ze vonden niemand. Wij wisten dat de jongens tussen de balken lagen, maar ze hebben ze dus niet gevonden.’

Wat trof u aan toen u weer thuis kwam na de Bevrijding?
‘Na de Bevrijding was alles kapot in huis; de ruiten en deuren waren weg. Maar verder was het heerlijk om terug te zijn. Ik had voor vertrek een grote koperen pan in de tuin begraven. Die hadden we eigenlijk in moeten leveren aan de Duitsers om er kogels van te laten maken. Die pan heb ik weer opgegraven en schoongemaakt. De pan staat nog altijd in mijn kamer.’

School: H.J. Piekschool

‘De buren schreeuwden dat we op de grond moesten liggen’

Dikkie Bos woont tegenwoordig vlak naast de H.J. Piekschool, in dezelfde straat als Luuk. Hij en zijn klasgenoten Noa, Jorinde en Hidde interviewen mevrouw Bos over de oorlog, die begon toen ze elf jaar was. Zij woonde toen op de Veerweg in Wageningen met haar zussen en ouders. ‘Zelfs de katten in de stal kregen beter te eten dan wij,’ vertelt ze over de evacuatieperiode.

Hoe was het in oorlog voor u?
‘Het was zeker niet leuk. Heel veel dingen mochten niet meer en je was bang. In mei 1940 moest heel Wageningen evacueren. Mijn vader moest de koeien uit de wei halen en ging daarom niet mee. Mijn moeder moest het allemaal alleen regelen. Ik was de oudste van drie meisjes. Mijn zusje van negen was al een jaar ziek. Het Rode Kruis zou haar ophalen en naar de haven brengen, maar ze werd vergeten. Mijn moeder weigerde toen te evacueren. Later werd ze gelukkig wel opgehaald. Op een rijnaken gingen we op weg. De boten waren heel erg vol. Op onze boot zat een NSB-vrouw. Ze stond op het dek naar de Duitse vliegtuigen te zwaaien. Nou, dat is niet goed voor haar afgelopen, ze werd door anderen geslagen. Beneden in de boot was het niet heel fris. Je behoefte deed je op een emmer, die boven werd geleegd. Dat ging een keer mis. De emmer viel bovenaan de trap. Dat was niet leuk voor de mensen die eronder zaten. Wij kwamen uiteindelijk in Groot Ammers terecht. Mijn zusje ging naar een ander dorp. Ik vond het heel leuk in Groot Ammers. We speelden verstoppertje in de grote rioleringsbuizen en ’s avonds sliepen we op stro.’

Kende u ook iemand die is opgepakt door de Duitsers?
‘Nee, gelukkig niet, maar het scheelde niet veel. Voordat we de tweede keer moesten evacueren had ik een vriendje. Later ben ik met hem getrouwd. Hij wilde altijd voetballen en dan gingen we naar de Wageningse berg. Op een dag kwamen we daar en toen waren de mensen in paniek. Ze zeiden dat we allemaal weg moesten wezen. Gelukkig waren we toen nog niet bij het stadion, want daar was net een razzia. Duitse soldaten pakten mannen op om hen te werk te stellen in Duitsland. Het voetbalveld is natuurlijk een goede plek, want daar zijn altijd heel veel mannen. Wij zijn heel snel de andere kant op gelopen en gelukkig is hij niet opgepakt.’

Hoe was de tweede evacuatie voor u?
‘In 1944 moesten we weer weg. Via mijn tante in Bennekom en Scherpenzeel kwamen we uiteindelijk in Bilthoven terecht bij een boer. Daar sliepen we ook boven in een stal. Naast de boerderij stonden allemaal mooie villa’s. Eentje daarvan was bezet door Duitse militairen. De boer bracht daar regelmatig eten langs en wij kregen niets, niet eens een sneetje brood. Zelfs de katten in de stal kregen beter te eten dan wij. Mijn zus en ik wachtten geregeld tot de boer weg was en aten dan het eten van de katten op. Dat was best lekker. Maar toen was alles lekker. In deze tijd heb ik ook de enige keer in mijn leven iets gejat. Een plakje spek. Ik lust eigenlijk helemaal geen spek, maar ja ik had zo’n erge honger.’

Heeft u ook iets grappigs meegemaakt in de oorlog?
‘Dan moet ik meteen denken aan onze tijd in Bennekom. We zaten daar met het hele gezin in een kelder bij mijn tante. Het was een fijne tijd; we hebben heel veel liedjes gezongen. Mijn vader wilde aan ons kinderen laten zien hoe we in een noodgeval zouden kunnen ontsnappen. In de kelder zat een klein raampje en daar ging hij doorheen. Maar toen zat hij klem. Hij kon niet meer naar voren of naar achteren. Dat was heel grappig. Daar hebben we het nog steeds over. In Bennekom zijn wel meerdere grappige dingen gebeurd. Mijn tante was wel een stoere dame. Ik ben een keer met haar op de fiets eten bij de boer gaan halen. Ik vond dat leuk, zij en ik samen op pad. We waren al bijna weer thuis toen er opeens allemaal vliegtuigen overvlogen. De buren klopten op de ramen en schreeuwden dat we op de grond moesten gaan liggen. Maar mijn tante trok zich daar helemaal niets van aan en zei dat die mensen gek waren geworden. Maar eigenlijk was het wel een gevaarlijke situatie.’

Hoe was het om na de Bevrijding weer terug te komen naar Wageningen?
‘Wel heel fijn, eindelijk weer thuis. Maar er was een granaat op ons huis gevallen. Mijn slaapkamer was er niet meer. Maar nog steeds we waren heel blij dat we weer thuis waren.’

School: H.J. Piekschool

‘Mijn oom had bijna niks en gaf een boterham weg’

Dick de Wit werd twee jaar voor de oorlog geboren. Hij groeide op aan de Brinkerweg in Wageningen, niet heel ver van de H.J. Piekschool, waar hij ook op heeft gezeten. Daar wordt hij geïnterviewd door Twan, Ilse, Iris en Tijn over zijn eerste schooldag, de evacuatie die snel daarop volgde en hoe hij de Hongerwinter en Bevrijding heeft ervaren.

Ging u tijdens de oorlog naar school?
‘Op 1 september 1944 ging ik naar de eerste klas. Ruim twee weken later, op 17 september, was de luchtlanding bij Renkum. Een dag later moesten we weer naar school, terwijl rondom Wageningen flink werd geschoten. Mijn moeder vertrouwde het niet helemaal en haalde me weer op. Twee weken later moesten we evacueren. Dus pas in september 1945 ging ik weer naar school. Meteen naar de tweede klas, terwijl ik maar twee weken in de eerste had gezeten. Daardoor miste ik een goede basis. De derde klas heb ik twee keer moeten doen en ik was niet de enige.’

Hoe was het om te moeten evacueren?
‘Deze keer was de evacuatie niet gepland. Ik ging met mijn ouders en zusje naar boer Breunissen aan de Rijnsteeg, die nog wat plek in de schuur had. Ik was zes en vond het prachtig; lekker slapen in het stro, spelen met de andere kinderen, het was een avontuur. Helaas moesten we na een paar dagen weer weg, omdat de Duitse soldaten ook dit stukje Wageningen tot Sperrgebiet hadden verklaard. We gingen naar een boer in Veenendaal, daarna naar een neef van mijn moeder daar. Ik had het overal naar mijn zin. Als je zo jong bent, heb je natuurlijk helemaal niet door hoe erg het allemaal is en heb je niet de zorgen die je ouders hebben.’

Ook niet tijdens de Hongerwinter?
‘We hebben in dit deel van Nederland niet echt honger geleden. Wel was er erg weinig. We zaten in Veenendaal met acht mensen. Van wat graan werd brood gebakken, waarvoor we zelf hout moesten zoeken om de oven op te stoken. Vers, warm brood, dat was echt feest. Soms werd er bij ons aangebeld door mensen uit het westen die op hongertocht waren. Ik herinner me dat een vrouw bij ons aan de deur kwam vragen of wij misschien een boterham voor haar kinderen hadden. “Een boterham kunnen we nog wel missen,” zei mijn oom en gaf in een papierenzak een boterham mee. Moet je je voorstellen, je hebt zelf te weinig, maar je geeft nog steeds iets aan iemand die het meer nodig heeft. We hebben haar helemaal nagekeken en zagen hoe ze verderop een hap nam en de rest weer in haar tas deed. Mijn nichtje was een beetje boos, want het was toch voor haar kinderen bedoeld. Mijn oom legde uit dat ze zelf ook erge honger had en de rest vast voor haar kinderen meenam.’

Hoe was het toen jullie bevrijd werden?
‘Vlakbij waar we woonden in Veenendaal was een grote wolfabriek. Op 5 mei 1945 werd daar een roodwitblauwe vlag gehesen. Iedereen dacht: “We zijn bevrijd!” Mijn moeder had van huis een vlag meegenomen en hing die meteen uit. Al vrij snel kwamen mensen ons waarschuwen dat ze die weg moest halen. “De moffen schieten ‘m eraf!” Dat hadden ze bij de wolfabriek ook al gedaan. Ze heeft de vlag meteen weggehaald. De Duitsers daar, en ook Nederlandse SS’ers, wilden zich niet overgeven. Die zaten met zo’n duizend man gelegerd in een oude sigarenfabriek. We moesten nog een poosje wachten op onze bevrijding, dat was pas op 9 mei. Mijn vader nam me die dag op de fiets mee richting station. Daar stonden rijen Engelse tanks, waar wij kinderen op mochten klimmen. Dat was prachtig. We waren vrij! Terug bij huis in Wageningen woonden er aardige Engelse soldaten bij ons in de buurt. Dat was leuk. We gingen bij ze langs om sigaretten voor je vader bietsen. Af en toe kregen we ook een reep chocola van ze.’

School: H.J. Piekschool

‘Na de oorlog spraken mijn zus en ik opeens plat’

Cors Janssen is van 1934 en was aan het eind van de oorlog ongeveer de leeftijd van Fin, Hugo, Daniek en Sara, leerlingen van de H.J. Piekschool die hem gaan interviewen over deze periode. Hij woonde in die tijd met zijn ouders en zus op de Dijkgraaf in Wageningen. Aan de kinderen vertelt hij onder andere over het kindertransport en hoe zijn moeder zijn vader bevrijdde.

Hoe wist u dat de oorlog was begonnen?
‘Je had toen geen televisie of internet, alleen de krant en de post. Het woord oorlog kende je, maar je had geen idee wat dat eigenlijk was. Nu weten we constant over alle ellende in de hele wereld. De dag dat de oorlog hier uitbrak werd ik ’s nachts om half vier wakker door een enorm gebrom. Ik ging naar mijn moeders slaapkamer, maar ze was er niet. Toen werd ik wel bang. Mijn moeder bleek in de tuin te staan. Ze huilde. Dan schrik je echt als kind. Als je moeder huilt dan is er iets ergs aan de hand. “Het is oorlog,” zei ze. “We moeten hier weg.” De volgende dag moesten we evacueren. Later in de oorlog kwam er nog een tweede evacuatie. Daar weet ik meer over te vertellen. We zaten toen in een schoolgebouw in Veenendaal. Daar waren ze heel streng. We moesten continu onze handen met Lysol wassen. Het hele gebouw stonk naar dat schoonmaakmiddel. Met zo’n lucht heb je niet echt trek in eten, kan ik jullie vertellen. Bij de boer in Leersum, waar we daarna woonden, hadden we het geweldig. Door een razzia moesten we daar weg en toen kwamen we in Zeist terecht. Meer naar het westen, waar hongersnood was. Dan moest je op pad om eten te zoeken. Net buiten Zeist waren velden waar spruitjes gekweekt waren. De overgebleven blaadjes na de oogst plukten we eraf. Dan at je zogenaamd spruitjes. Dat viel vies tegen. We hebben daar echt honger geleden. Ook werd mijn vader bij een razzia opgepakt en tewerkgesteld op het vliegveld Soesterberg. We hadden het geluk dat ie zo dichtbij bleef en elke dag naar huis kon. Ook bracht hij twee keer per week een paar plakjes zwart roggenbrood en een heel klein stukje boter mee. Alleen mijn moeder mocht de boter smeren. We zeiden altijd: “Moeder smeert het er op en ze smeert het er weer net zo af voor de volgende.” Ze was ontzettend zuinig. Het tafelkleed uitkloppen was bij ons niet nodig. Daar zat geen kruimel op.’

Hoe heeft u dat tot de Bevrijding overleefd?
‘Mijn zusje en ik konden mee op het kindertransport naar het oosten, waar genoeg te eten was. Mijn moeder was het er niet mee eens. Het was allemaal zo onzeker. Hoe lang we weg zouden blijven of we elkaar ooit weer zouden zien? Maar we gingen toch. Ik kwam op een kleine boerderij in Hengevelde, in Overijssel, terecht. Met drie volwassen dochters in huis ben ik daar vreselijk verwend. Ik ga er nog elk jaar op bezoek. Pas in juli 1945 ging ik weer naar huis. Mijn ouders kwamen al eerder thuis. Ik hoorde van hen later dat ons huis helemaal leeg was. Alle meubels waren weg; wel lagen er overal sierkussens. Geen idee waar die vandaan kwamen. Het terugkomen ging voor mij en mijn zus niet zo eenvoudig. De kinderuitzending was vanuit Zeist georganiseerd en daar werden we ook weer naartoe gebracht. Maar ja, we kwamen uit Wageningen. Ze wisten niet zo goed wat ze met ons moesten. Toen zijn wij naar ons oude evacuatieadres gelopen. Gelukkig mochten we daar een nachtje slapen en de volgende dag zijn we naar Wageningen gelopen. Mijn ouders waren natuurlijk heel blij ons weer te zien. Het was wel raar voor hen dat we na zes maanden in het oosten het plaatselijke accent hadden overgenomen. Moet je je voorstellen. Twee kinderen, geboren en getogen in Wageningen, die opeens plat praten. Nou dat paste niet.’

Heeft u veel mazzel in de oorlog gehad?
‘Nou, één keer zeker. Mijn vader had uit militaire dienst een vriend die in Amsterdam woonde. Mijn zus en ik mochten daar een keer een week logeren. Dat was in 1942. Het was een avontuur om met de trein naar Amsterdam te gaan. Die familie had ook een Joods jongetje in huis. Twee dagen nadat wij weer weg waren, vielen de Duitsers daar binnen, op zoek naar drie kinderen. Bleek dat iemand het adres had verraden en dacht dat er drie onderduikkinderen in huis waren. Het jongetje is meegenomen. Daar hebben ze nooit meer iets van gehoord.’

Bent u ooit wél in aanraking geweest met Duitse soldaten?
‘Ik gelukkig niet. Mijn vader wel. Die heeft in Assen een tijdje als krijgsgevangene gezeten. Alle Nederlandse soldaten moesten zich in die tijd melden. Mijn vader wilde natuurlijk niet, maar hij wilde ons ook niet in gevaar brengen, dus is hij gegaan. Mijn vader had eczeem. Dat is niet besmettelijk, maar ziet er wel naar uit. Mijn moeder heeft toen bij de huisarts een briefje gevraagd waarop stond dat zijn uitslag besmettelijk was. Ook is ze naar zijn werkgever gegaan om een brief te regelen waarop stond dat hij niet gemist kon worden op het werk. Met die brieven is mijn kleine moeder met het openbaar vervoer naar Assen gegaan. En waar kwam ze mee terug…  met mijn vader! Ze sprak geen woord Duits, maar heeft het toch voor elkaar gekregen. Je kunt zeggen dat mijn moeder mijn vader heeft bevrijd.’

School: H.J. Piekschool

‘Toen ik negen was, ging het vreselijk mis’

Co de Bruijn (Steenwijk, 1935) en zijn vrouw komen op een zonnige dag vanuit Velp naar Wageningen gereden. Roosje, Marjolein en Norah van de H.J. Piekschool wachten hen voor de school op. Als ze allemaal in het lokaal zitten, begint meneer de Bruijn meteen te vertellen over zijn spannende oorlogsherinneringen. De leerlingen hebben hem veel te vragen.

Ging u naar school tijdens de bezetting?
‘Ik zat op de Wilhelminaschool. Tijdens de oorlog was het in Wageningen relatief rustig wat betreft bombardementen of neerstortende vliegtuigen. Wel kregen we op school oefeningen. Dan hadden we de grootste lol. Ging er een sirene af en dan moest je onder de schoolbank kruipen. Voor de meester was het daarna wel lastig ons weer rustig te krijgen. Bij de oefening voor als er een bombardement verwacht werd, moesten alle klassen de gang in. Iedereen met de rug tegen de muur, zo ver mogelijk van de ramen af. Dat was ook leuk. Maar later werd het wel ernst.’

Hoe was het om in de Sahara te wonen?
‘Ik ben geboren in Steenwijk en verhuisde in 1942 naar Wageningen, omdat mijn vader hier een baan als kantoorrechter kreeg. Op de Sahara was het prachtig wonen. Maar toen ik negen was, ging het vreselijk mis. Het was een zondagmorgen in september. Normaal gingen we op zondag met het hele gezin naar de kerk. Maar mijn moeder zei tegen mijn vader: “Ga jij maar met de oudste, ik houd de drie jongens liever bij mij thuis.” Het was toen al heel onrustig in de lucht, overal waren vliegtuigen. Maar goed, we waren geen binnenzitters en het was buiten heel lekker weer. Mijn broer en ik wilden graag naar de Generaal Foulkesweg om kastanjes te plukken. Dat mocht, als we mijn jongste broer Dikkie van vier meenamen. Opeens vielen er bommen op onze wijk. “Dekken, dekken! Het zijn bommen!” riepen kinderen in de buurt. Wij zijn toen in de groot gaan liggen. Het was heel gevaarlijk, overal vlogen scherven en takken, maar we zijn niet geraakt. Daarna liepen we zo snel mogelijk naar huis. We werden meteen tegengehouden. Huizen stonden in brand, het was heel akelig. Ons huis stond niet in brand maar mijn moeder heeft het bombardement niet overleefd. We denken dat toen de bommen begonnen te vallen ze ging kijken of wij er al aankwamen. Ze is in de tuin geraakt. Vrienden van mijn vader hebben haar geborgen. Ze wilden niet dat wij en mijn vader haar zo zouden zien. Pas drie jaar geleden is bij de Sahara een monument gekomen. De huidige bewoners wilden in deze wijk, waar zo veel leed toen was, een monument. Tijdens de onthulling op het Ericaplein heb ik ook gesproken.’

Een paar dagen na het bombardement moest u evacueren. Waar kwam u terecht?
‘Ons eerste evacuatieadres was in Bennekom. Daar hebben we de hele nacht in de gang van een boerderij gestaan, met onze ruggen tegen de muur vanwege het zware artillerievuur. Dat was een hele angstige nacht. Op een gegeven moment waren we zo geoefend dat we aan het geluid wisten hoever of hoe dichtbij een granaat was. Uiteindelijk kwamen we terecht op een boerderij in Voorthuizen. Daar kregen we een heel warm ontvangst. We zijn er acht maanden gebleven.’

Heeft u ook een leuke herinnering aan de oorlog?
‘Op de boerderij probeerde mijn vader wel het beste ervan te maken. Wij vierden zelfs Sinterklaas, waar ik toen nog in geloofde. Ik had helemaal niet door dat de boer verkleed was als Sinterklaas. Wij kinderen moesten liedjes zingen en de Zwarte Piet speelde op het orgel. Toen hij ook begon te zingen, wisten we al heel snel dat het Ben was, de achttienjarige onderduiker. Hij zat in het verzet en stuurde als radiotelegrafist berichtjes naar Engeland. Binnengekomen berichtjes speelde hij door aan de ondergrondse. Het Sinterklaasfeest was heel leuk. Een paar dagen later vonden we de staf van Sinterklaas boven op zolder. Toen waren we echt van ons geloof af. Verder ben ik vooral heel blij dat we op deze boerderij zijn terechtgekomen. Dat waren echt hele goede mensen. De boerin kookte altijd voor hun en ons gezin, in een hele grote pan. Vaak was er zelfs nog eten over. Dan zette de boerin de pan buiten voor de mensen uit het westen, die op hongertocht waren. Na een uurtje was de pan altijd leeg. Die was zo schoon, daar zat geen korreltje meer in.’
  

School: H.J. Piekschool

‘De boterham was zo groot dat ik twee handen nodig had’

Druk van de spanning en van enthousiasme staan Tess, Deon, Tom en Lotta op de uitkijk. Ze wachten op Wout Hol (1940), die in de buurt van hun school, de H.J. Piekschool in Wageningen, woont. Het viertal valt plotseling stil als meneer Hol het lokaal binnen komt wandelen. ‘Zo’, zegt hij. ‘Jullie willen wat vragen?’ Ze antwoorden met vier knikkende hoofden en beginnen voorzichtig met de eerste vraag: ‘hoe gaat het me u?’ En dan volgen er meer.

Wat is het ergste dat u heeft meegemaakt in de oorlog?
‘Dat mijn vader heel bang was. Hij werd opgepakt om te werken voor de Duitsers. Ze stonden op een zondagmorgen bij de kerk en toen de mensen naar buiten liepen, pikten ze de sterke mannen eruit. Die werden naar Oosterbeek gebracht. Tijdens het marcheren naar het werk is mijn vader op een dag samen met een andere jongen uit de groep gesprongen. Zo het bos in. De hele nacht hebben ze gelopen, richting Lunteren, waar wij toen zaten. De volgende ochtend werden we wakker en was mijn vader ineens weer terug! Hij hield zich stil, maar diezelfde week werd een Duitse officier te paard vanuit de lucht beschoten door een Engelse jager. De officier stoof bij ons het erf op, zo door de achterdeuren van de boerderij naar binnen. Mijn vader vluchtte het voorhuis in om zich te verstoppen. Ik zag op dat moment hoe bang hij was. Ik was vier jaar en dat heeft enorm veel indruk op me gemaakt.’

Kent u mensen die zijn omgekomen tijdens de oorlog?
‘Toen we geëvacueerd waren, is onze buurman terug naar Wageningen gegaan. Dat mocht niet, het was Sperrgebiet, verboden terrein voor burgers. Hij had voer voor zijn koeien nodig en wilde het gras maaien en dat op een kar meenemen naar zijn evacuatieadres. De Duitsers betrapten hem en hebben hem aan de Mansholtlaan doodgeschoten en in de sloot gegooid. Pas na de Bevrijding is zijn lichaam gevonden toen ze de sloot gingen schoonmaken.’

Heeft u een goede herinneringen aan de Bevrijding?
‘Ik herinner me een lange colonne vrachtwagens, jeeps en kleine tanks over de grote weg tussen Lunteren en Ede. Wij renden ernaartoe. We holden als kwajongens tussen de voertuigen door naar de andere kant van de weg en weer terug. Een Canadese militair smeerde brood voor iedereen. Ik kreeg een plak met een dikke laag boter erop. De boterham was zo groot dat ik het met twee handen moest vasthouden. Ik liet het mijn moeder zien en ze vroeg of ze ook een hapje mocht. Samen hebben we die boterham toen opgegeten.’

Was het leven na de oorlog heel anders dan ervoor?
‘Na de oorlog moesten we alles weer opbouwen. De Duitsers hadden bijvoorbeeld het hout van onze schuur gebruikt in de stellingen, in de loopgraven. Ze hadden ook gebruik gemaakt van onze wc en zich afgeveegd met mijn moeders trui. Verder was het huis nog wel heel. Ze durfden niet bij ons naar binnen. Mijn broer had namelijk tekenen van kinderverlamming en lag geïsoleerd boven in zijn slaapkamer. Bij de voordeur hing een plakkaat dat we een besmet huis hadden.
Tijdens de oorlog leerde ik dat de Duitsers niet oké waren. Veel later na de oorlog ben ik met mijn kinderen in Duitsland op vakantie gegaan. Dan zag ik een Duitser lopen op krukken en zei ik: “Kijk, die hebben ze ook goed geraakt”. Mijn kinderen hebben me toen wel op m’n vingers getikt, want dat kan natuurlijk niet. Dat was niet netjes van me. En daar hadden ze groot gelijk in.’

School: H.J. Piekschool

‘Jochie, breng jij deze brief even weg?’

Als Gert Jansen het lokaal op de H.J.Piekschool binnenloopt, blijft het even onwennig stil. Maar leerlingen Edith, Mira, Simon en Maxim hebben zich goed voorbereid en kunnen al snel van start. Gert Jansen is geboren in 1930 en woonde toen aan de Van Uvenweg. Hij was dus maar net ietsje jonger dan de leerlingen nu toen de oorlog begon.

Hoe was het om te evacueren aan het eind van de oorlog?
‘Dat was een hele reis. Op zondag 17 september was de luchtlanding op de Ginkelse Hei. Weer moesten we evacueren, maar het was niet zo georganiseerd zoals tijdens de evacuatie aan het begin van de oorlog. We hadden gelukkig een kruiwagen. Daar hebben we wat spullen opgeladen en zijn we mee richting Veenendaal gaan lopen, waar we gehuisvest werden in een groot lokaal van de Klompse School. Eten kregen we via de gaarkeuken; suikerbieten, gestampt met rode bieten. Ik at het op omdat ik honger had, maar lekker was het niet. Na een tijd gingen we op een platte boerenwagen richting Leersum en kregen we onderdak in de stal van een boerderij. Aan de ene kant stonden de koeien, aan de andere kant sliepen wij. Vanaf daar gingen we naar Zeist en daarna naar Maarssen. Mijn oudste broer en ik kwamen daar bij een directeur van een schoenfabriek terecht. Mijn ouders en de jongsten kregen elders onderdak.’

Waar haalden jullie eten vandaan tijdens de Hongerwinter?
‘Om te eten moesten we naar het tijdelijke adres van mijn ouders. Ik ging dan in de buurt op zoek naar groente en bracht dat naar mijn moeder die het in een pan met een stukje liksteen – een brok zout waar koeien aan likken – kookte. Het was hele lichte soep. Na vijf borden had je nog honger.
Uit Wageningen hadden we een fiets meegenomen en daar zaten massieve banden op; oude versneden autobanden waren dat. Het hobbelde enorm. Met mijn vader ging ik zo naar Staphorst, op zoek naar eten. Hij ruilde zijn kaplaarzen voor een zak rogge. Onze tweede tocht was naar familie in Raalte. Daar kregen we een wagentje met eten mee. Onderweg brak er een wiel, maar gelukkig konden we toen een melkkarretje lenen van een neef. Daar konden we niet mee fietsen, dus we moesten teruglopen naar Maarssen. Dat duurde twee dagen en bij aankomst was mijn moeder met de drie jongsten verdwenen. De oude tuinman vertelde dat ze naar Friesland waren gegaan, met een eenmalig geregeld transport voor evacués. Mijn vader is toen naar Leeuwarden gefietst en na vijf dagen vond hij mijn moeder in Drachten. Ik ben weer naar mijn oom en tante in Raalte gegaan en heb daar tot aan de Bevrijding gezeten.’

Heeft u ooit iets gedaan wat niet mocht van de Duitsers?
‘Niet dat ik me er bewust van was. Maar één van de verzetshelden van Wageningen woonde in de Asterstraat bij ons in de buurt. Kees Mulder heette hij. Hij kwam wel eens langs en dan zei hij: “Jochie, wil je wat voor me doen? Wil je deze brief even wegbrengen?” Ik werd eropuit gestuurd om berichtjes weg te brengen, maar ik had geen idee waarvoor. Later bleek dus dat dat berichten van het verzet waren. Of ik bang was? Toen niet. Maar wel op andere momenten. Zoals die keer van de enorme explosie in de Beekstraat in het Rode Dorp, dat ik vanuit mijn raam kon zien. En die keer toen ik met mijn vader op de fiets naar Staphorst ging en er net met geschut langs de weg werd geschoten. “Eraf!” riep mijn vader. Er stak een granaatscherf in de band. We konden het er gewoon uittrekken, maar stel dat die scherf ons had geraakt en niet de band?’

Ging u gewoon naar school tijdens de bezetting?
‘Ja, maar in de hoogste klas ben ik van school afgestuurd. Ik had wat uitgehaald en moest nablijven. Terwijl ik na school wilde voetballen. De Buurtseschool grensde aan de achterkant aan de Gravinnenstraat. Vanuit het raam kon je ontsnappen, zo door een heg heen. Toen de meester de klas naar buiten bracht, klom ik door het raam. De volgende dag op school werd ik meteen naar huis gestuurd. De leraar had gezegd dat ik niet meer terug hoefde te komen als ik geen excuses aanbood. Toen zei ik: “Nou dan kom ik niet meer”. Ik ben gaan werken, bij mijn vader in de bouw. Er waren een hoop daken waar nieuwe pannen op moesten.’

School: H.J. Piekschool

‘Mijn leeftijdgenootjes waren helemaal niet onbezorgd aan het knippen en plakken’

Als Arthur, Yasper, Jonte en Luuk van de H.J. Piekschool aankomen, staat mevrouw van Veen al uitbundig zwaaiend op hen te wachten. Ze is erg nieuwsgierig naar de vragen van de kinderen, maar eerst koekjes en sap! Met oordelen over goed en fout in de oorlog is ze tijdens het vertellen voorzichtig. Het was in de oorlog vaak heel moeilijk om te weten wat goede keuzes waren, legt ze uit. “Met de kennis van nu is het makkelijk praten.”

Heeft u nog spullen uit de oorlog?
‘Daar moet ik wel even een doos voor openmaken. Ik heb namelijk nog de persoonsbewijzen van mijn ouders. Kinderen hoefden die niet te hebben, maar volwassenen moesten zich kunnen identificeren in die tijd. Er staan zelfs vingerafdrukken op en een pasfoto, want die dingen werden natuurlijk vervalst bij het leven. Weten jullie ook hoe het eruit zag als je Joods was? Dan stond er een hele grote J in. Als Joden dan nog met de tram gingen bijvoorbeeld, konden ze er onmiddellijk uitgehaald worden. Hier staan dus geen J’s in. Wij waren toevallig niet Joods en hebben allemaal de oorlog overleefd.
Ik heb ook nog een schriftje van de kleuterschool in de Herenstraat; die gebouwen staan er nu nog. Ik was toen vijf jaar. Kijk, jullie kunnen zien wat ik toen heb uitgespookt, knippen en plakken. M’n zus heeft geholpen, want ik was eigenlijk heel slordig. Ik was linkshandig, maar moest met rechts schrijven. Je kunt je voorstellen dat ik daarom geen mooi handschrift heb. Als je naar dat boekje kijkt, denk je, wat een zorgeloze tijd. Terwijl andere kinderen met hun ouders zijn weggevoerd in diezelfde tijd. Die leeftijdgenootjes waren helemaal niet onbezorgd aan het knippen, plakken en spelen. Met hen is het slecht afgelopen.’

Hoe heeft u het begin van de oorlog ervaren?
‘In 1940 werd Wageningen geëvacueerd. We zijn toen tien dagen weggeweest. Mijn jongste zusje lag in de wagen, mijn andere zusje van een jaar zat daar ook in. Ik was tweeënhalf en liep er met grote passen naast. Ik voelde me trots; de wagen was voor de kleintjes, ik was al ontzettend groot. Mijn herinneringen hiervan zijn maar flitsen, maar ik weet het nog hoor! Als het luchtalarm afging, gingen we met z’n allen naar de buren. Of zij kwamen bij ons in huis. Ik vond dat reuze gezellig! Ik herinner me ook dat we een keer vlak voor de tweede evacuatie hebben geschuild in een kelder op de hoek van de Lawickse Allee. De hele straat was daar, we lagen allemaal naast elkaar. Nou, wij vonden het leuk! Ik was natuurlijk nog klein. Voor kinderen die al ouder waren is het heel anders geweest.’

Hoe heeft u de tweede evacuatie beleefd?
‘Mijn ouders namen fietsen en nog wat andere spullen mee. We hadden geen idee hoelang het allemaal ging duren. In Veenendaal kregen we van het Rode Kruis allemaal een mok met pap, erg aardig maar wel vies. Bij de mensen die ons onderdak boden, hebben we mijn verjaardag gevierd. Mijn moeder had van die zakjes meegenomen om pudding van te maken. Fantastisch vond ik dat. We zijn verder gereisd naar Den Haag, naar mijn grootouders. Daar was de Hongerwinter al begonnen. Geen bakker had nog brood, er was nergens eten te krijgen. Het enige wat we konden doen was helemaal terug naar Veenendaal, te voet. Mijn vader duwde een handkar, waar ik met mijn zusjes onder een dikke deken zat. Mijn ouders hebben een topprestatie geleverd. Ze hadden beiden bevroren tenen, de nagels vielen eraf, maar we hebben het gehaald.’

School: H.J. Piekschool

‘Ik was vreselijk bang dat hij zou zien dat Kareltjes haar geverfd was’

Keano, Jorrit en Kris van de H.J. Piekschool kennen de weg in Wageningen goed en rijden zo naar het huis van Iet Schoorl. Het is een prachtig huis op de begane grond, met uitzicht op een magnolia en het Torckpark. “In mijn jeugd zouden we nu door een dik pak sneeuw lopen en schaatsen,” begint mevrouw Schoorl het gesprek.

Waar woonde u in de oorlog?
‘Ik ben geboren en opgegroeid in Wageningen. Ik heb hier altijd gewoond, maar niet tijdens de oorlog. Toen huurden mijn ouders een huis in Bennekom. Mijn vader had een laboratorium waar veel Joodse mensen ondergedoken hebben gezeten. Ik vond het erg gezellig dat er onderduikers waren. Na schooltijd ging ik altijd even langs. Ze stelden me dan vragen over school. Ze hadden natuurlijk veel tijd en vonden het ook leuk dat wij kinderen daar langskwamen. Ik kom uit een groot gezin en mijn ouders waren altijd erg druk; met het fruitbedrijf en met het verzamelen van voedsel voor zoveel mensen. Mijn ouders hebben in de oorlog vijftig mensen gered. Daar ben ik heel trots op, maar ik heb er ook trauma’s van. Het was allemaal zo verschrikkelijk. Niet iedereen overleefde het natuurlijk. Ik denk momenteel vaak aan twee Joodse jongens, Ben en Joost. Die zijn opgepakt en vermoord. Ik heb ze nooit meer gezien. Ook mijn vader is opgepakt en gevangengezet, omdat hij Joodse mensen verborgen hield. Een spannend moment was die keer dat we op de fiets onderweg waren naar een schuilplaats. Er was een Joods jongetje bij ons, Kareltje. Zijn haar was geblondeerd, zodat hij er niet Joods uitzag. Onderweg kwamen we een Duitser tegen die een arm om Kareltje sloeg. Hij was vriendelijk, maar ik was vreselijk bang dat hij zou zien dat Kareltjes haar geverfd was.’

Hadden jullie een auto in die tijd?
‘Mijn ouders hadden een auto voor de oorlog, een Oostenrijkse Steyr. Mijn grootvader had er zelfs twee! Dat was erg bijzonder in die tijd. Mijn grootvader is in de oorlog gestorven en na de oorlog mochten wij zijn auto hebben. Dat was een Ford V8. Ik herinner me nog dat we na de Bevrijding de verjaardagen van mij en mijn zusje hebben gevierd. We mochten toen met al onze vriendinnetjes in Wageningen naar de bioscoop. We reden er met de Ford V8 naartoe. We zaten met z’n tienen in en op de auto, dat was een feest!’

Ging u tijdens de oorlog naar school?
‘Ja. Ik heb vroeger ook op de Piekschool gezeten. Ik zat bij meneer Koenders in de klas en herinner me hoofdmeester Piek nog goed. Hij stond altijd zo rechtop. Mijn zoon heeft later ook op de Piekschool gezeten en ook ooit een werkstuk over de oorlog gemaakt. Hier is het, de voedselbonnen zitten erin. Afgelopen jaar heb ik op 17 september in Wageningen een toespraak gehouden. Er kwam een nieuw monument voor de slachtoffers van het bombardement op de wijk Sahara, op 17 september 1944. Het was een bom van de geallieerden die op een Duits doelwit gericht was, maar op de woonwijk terecht kwam. Dat was vorig jaar precies 75 jaar geleden. Op mijn toespraak ben ik wel trots, dat ik daar stond als een dame. Ik was geen verlegen meisje meer.’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892