School: De Talisman

‘Iedereen vluchtte de schuilkelder uit, behalve ik’

Zinzi, Linne en Flip van basisschool De Talisman in Eindhoven gaan op bezoek bij Ad van Thoor (1936). Zij hebben hun vragen over de Tweede Wereldoorlog goed voorbereid en worden hartelijk ontvangen door meneer Van Thoor en zijn vrouw Paula. Onder het genot van een glaasje fris en iets te snoepen gaat het interview van start.

Hoe was het dat uw tante een vriend had bij de NSB?
‘Die tante was de zus van mijn moeder, en zij was getrouwd met meneer Segers. Hij was het hoofd van vliegveld Welschap. Omdat hij bij de NSB zat had hij zo’n hoge positie. Die oom, meneer Segers, kwam regelmatig bij mijn ouders in de winkel om te vragen of zij geen lid wilden worden. Want als je bij de NSB ging, kon je veel geld verdienen. Maar mijn ouders hielden voet bij stuk en zijn nooit lid geworden.

Na de oorlog gingen mensen wraaknemen op NSB’ers. De eigenaar van een café bij ons in de straat, een NSB’er, had twee dochters die van huis werden opgehaald. Midden op straat, zodat iedereen het kon zien, werden hun haren met botte scharen afgeknipt. Er bleven alleen wat plukjes over. Ze werden uitgejoeld. Misschien hadden ze wel een Duits vriendje gehad…’

Hoe was het om in een schuilkelder te zitten?
‘Ik ben geboren en opgegroeid aan de Aalsterweg. Mijn moeder had een winkel in rookwaren en mijn vader had een schildersbedrijf. Tegenover ons huis was een rijwielhandel, waar nu de Coolblue zit, en daaronder was de schuilkelder. Die schuilkelder is er nog steeds, maar wordt nu gebruikt als voorraadruimte.

Ik was 4 jaar toen de Duitsers Nederland binnenvielen. De eerste twee jaren merkten we nog weinig van de oorlog. Het bestuur van Nederland werd overgenomen door sympathisanten van de Duitsers, de NSB. Pas op het einde van de oorlog kwam ik in de schuilkelder terecht. Daar voelden wij ons veilig. Als kinderen voelden wij niet zo’n groot gevaar.

Ik was pas 8 jaar toen het bombardement van 18 op 19 september plaatsvond. Er kwamen allemaal vliegtuigen over. Wij zaten met meer mensen in de schuilkelder, buren en zo. Er stonden gaslampjes , die een blauw licht verspreidden zodat het niet helemaal donker was. Vlak naast de schuilkelder viel een bom en alle lichtjes doofden toen. Iedereen vluchtte de schuilkelder uit, behalve ik. Uiteindelijk ging ik er ook uit en ik werd opgevangen door een klant van onze winkel die mij herkende. Onze schuilkelder was van beton, dus heel veilig. In tegenstelling tot de schuilkelder aan de Biesterweg, die gemaakt was van houten palen en graszoden. Daar is een gezin van zeven personen omgekomen.’

Wat dacht u toen u de Duitsers zag die aan het einde van de oorlog moesten vluchten?
‘Ik weet nog dat ze er moe en verfomfaaid uitzagen. Dag in dag uit liepen die verslagen Duitsers over de Aalsterweg. En ze namen van alles mee, van koeien tot kippen tot militaire voertuigen, enzovoorts. Daarna kwamen de Engelsen en de Canadezen. Er waren er één op één gevechten in het Stadswandelpark, met Duitsers die ingegraven waren in schuttersputjes. Dat waren de allerlaatste fanatieke soldaten. Die hebben – man tegen man – met bajonetten gevochten. Ik heb het zelf niet gezien, maar ik heb wel schimmen gezien.

Wij hadden een Canadese soldaat in huis. Die was bij ons ‘ingekwartierd’, zoals dat heette. Deze soldaat was een sluipschutter en ik heb gezien dat hij probeerde de laatste vluchtende Duitsers te beschieten. Dat beeld zie ik nog steeds voor me.’

School: De Talisman

‘Ik was niet bang en gooide het blikje naar de Duitse soldaten’

Na even zoeken naar het juiste adres komen Juul, Aidan en Lotte aan bij het huis van Gerard Bechtold. Zijn vrouw staat al op ze te wachten. De leerlingen van De Talisman in Eindhoven gaan met meneer Bechtold aan de grote tafel bij het raam zitten. Ze kijken uit op een mooie tuin. Nadat de kinderen limonade en koekjes gekregen hebben, begint het interview.

Wat zijn u eerste herinneringen aan Duitse soldaten?
‘Ik herinner me nog dat er een Duitser met een motor met zijspan de Floralaan inreed. Ik had een blikje in mijn hand en mijn vriendjes stookten me op om het blikje naar de Duitse soldaten te gooien. We waren echte kwajongens. Ik was niet bang en gooide het blikje naar hen. Het kwam recht in het gezicht van de Duitse soldaat in het zijspan. Ze keerden direct om met de motor en kwamen achter me aan. Ik had klompen aan en rende, zo hard als je kan rennen op klompen, naar de Edelweissstraat. Snel de klompen uitgedaan… Ik rende voor mijn leven, door een hele rij achtertuinen. Tenslotte klom ik over de schutting naar onze tuin. Daar stond mijn vader me al op te wachten. Hij haalde me meteen naar binnen.’

Kende u ook Joodse mensen in de oorlog?
‘Mijn vader was politieagent. Dat was best moeilijk in de oorlog want veel mensen bij de politie waren bij de NSB. Naast ons woonde ook NSB’ers. Die waren heel bang voor mijn vader. Mijn vader luisterde stiekem naar de radio. Die zat in een luik in de grond. Elke avond ging dat luik open en luisterde mijn vader naar de Engelse zender. De buurman wist dat maar durfde niets te zeggen.

We hadden ook Joodse onderduikers in huis. Die sliepen bij ons boven. Op een gegeven moment kregen onze onderduikers in de gaten dat naast ons NSB’ers woonden en dat mijn vader politieagent was en toen zijn ze gevlucht. Ze waren bang dat mijn vader hen zou verraden. Na de oorlog zijn hun kinderen ons nog komen bezoeken.’

Wat herinnert u zich nog van het Sinterklaasboombardement op 6 december 1942?
‘Eindhoven werd die dag gebombardeerd door de Engelsen. We hoorden heel veel vliegtuigen overvliegen. Er kwamen drie bombardementen vlak achterelkaar. Na het eerste bombardement liep ik met mijn vader en moeder naar de stad om te kijken wat er gebeurd was. Heel veel mensen liepen naar de stad. De hele Demer was platgebombardeerd. We zagen een hele hoop mensen dood op de weg liggen. Dat was verschrikkelijk. Op dat moment kwam er weer een bombardement, waarop we terug naar huis zijn gevlucht.’

Zijn er ook mensen omgekomen in de oorlog die u kende?
‘Ja, twee kinderen uit de straat. Tegenover de Floralaan was een schietberg. Onderaan die berg was een hele diepe betonnen kuil. De Duitsers doken in de kuil als er gevaar was. Een jongetje uit de Distelstraat was van de berg naar beneden gevallen, in de put. Hij was dood. En een ander jongetje uit mijn buurt is door een tank overreden. Ik zag het gebeuren, het was verschrikkelijk. Ik denk er nog steeds vaak aan.’

Wat is u het meest bijgebleven aan de oorlog?
‘Ze hebben mijn vader opgepakt en naar Duitsland gebracht. Daar heeft hij een half jaar gezeten. In de Floralaan woonde een Duitse commissaris. Die heeft bij ons aangebeld en gezegd dat mijn vader dood was. We waren heel verdrietig. Maar na een half jaar kwam hij weer aanzetten. Levend! Mijn moeder heeft hard gehuild, ze was zo blij. Hij heeft niets over die periode verteld.’

School: De Talisman

‘Alles om ons heen stond in brand. Het was een vuurzee’

Vol verwachting stappen Bastiaan, Magali, Linde en Daniël op de fiets naar Harriët van den Boomen. Het is vlakbij hun school, De Talisman in Eindhoven, en het is altijd leuk om even weg te mogen. Maar het is ook een beetje spannend, want wat gaat mevrouw Van den Boomen allemaal vertellen en weet ze het nog wel? Ze was namelijk pas 8 jaar toen ze aan tafel zat met haar familie en de sirenes het begin van een vreselijke tijd aankondigden…

Hoe merkte u dat de oorlog begon?
‘Er waren sirenes te horen. We woonden in het centrum van Eindhoven, aan de Demer. Ons huis lag tegen de Philipsfabriek aan. We hadden een tabakswinkel. Ik was de jongste van zes kinderen, maar ik liet me niet op mijn kop zitten door mijn broers en zussen, ik was zelf ook een baasje. Als de sirenes afgingen, moesten we vluchten naar het toilet. Daar waren de muren dicht bij elkaar en daar was het veilig, zei mijn vader. Ik deed dan niks anders dan bibberen.

Op de dag van het Sinterklaasbombardement, op 6 december 1942, zaten we aan tafel toen de eerste bommen vielen. Het gaf een flinke explosie met een luchtdrukverschuiving. Vader vloekte en vloekte. Alle bonnen vlogen over de tafel. Ik vond dat wel leuk om te zien, maar vader niet, die bleef maar vloeken. We gingen allemaal op de grond liggen, maar er kwamen meer bommen dus we zijn weggevlucht.

Vader laadde snel met mijn broers allemaal spullen op een kar. Door het poortje achter in de tuin probeerden we te vluchten. Maar er kwamen bruinhemden aan (een soort handhavers, red.) die vader verboden om op straat te gaan. Vader werd heel boos en drong er toch doorheen. Alles om ons heen stond in brand. Het was een vuurzee. We renden over de Demer, ik met de pantoffeltjes aan die ik die ochtend van Sinterklaas gekregen had. Met mijn nieuwe pantoffeltjes over de scherven die bezaaid lagen op de grond… Bij de volgende bom vlogen we door de luchtdruk over de straat, ik was doodsbang.’

Hoe bent u gevlucht na het bombardement?
‘Ik kwam terecht bij tante Jo, geen echte tante maar een vriendin van mijn moeder. Zij woonde ook in Eindhoven. Ik kon niet terug naar huis, want het was in brand gevlogen. Dat was heel erg om te zien. We hadden geen geld meer, alles was weg. Zelfs mijn sprookjesboeken waar ik zo blij mee was.

Een oom van mij uit Blericum is me toen op een fiets met houten banden komen halen. Ik had geen schoenen meer, want ik was gevlucht op mijn pantoffeltjes, maar die waren helemaal kapot. Van een tante kreeg ik schoenen maar die waren veel te groot. Ik moest met die grote schoenen achterop de fiets bij ome Kris naar Berlicum. Elke keer verloor ik mijn schoenen. Ik hoor het me nog roepen: ‘Ome Kris, ik ben mijn schoenen verloren!’ En dan moest ome Kris weer afstappen om in het donker mijn schoenen te zoeken. Ik heb het nog nooit zo koud gehad als achterop die fiets. Ik hield me heel stevig vast aan die grote brede rug van mijn oom. Waar mijn ouders waren of mijn broers of zussen wist ik niet. Ik was heel bang dat mijn broertjes dood waren. Wij hadden toen natuurlijk nog geen telefoons. Pas na veertien dagen wist ik dat iedereen veilig was. Ik heb nog jaren gehuild om mijn twee sprookjesboeken die ik van Sinterklaas had gekregen.

Ik bleef in Blericum tot in februari en toen hadden vader en moeder een nieuwe woonplek geregeld. Bij een meubelzaak die ook het huis ernaast hadden, mochten we in dat huis wonen. Vader kon daar ook weer zijn sigarenwinkel beginnen. We kregen steun van de regering omdat ons huis afgebrand was.’

Hoe ging het einde van de oorlog?
‘Ik herinner me de bevrijding nog goed. De Amerikaanse soldaten slopen door de stad. Een beetje in elkaar gedoken zodat niemand ze kon zien. Ze hadden sokken over hun schoenen gedaan zodat de Duitsers ze niet konden horen aankomen. Het raam stond bij ons thuis open en ik zag ineens een hoofd met helm van een Duitse soldaat langs het raam komen. Hij deed met zijn vinger ‘sttt…’ omdat ik heel erg schrok. De Duitsers kwamen over het Stratumseind terug. Het was één gekerm, geschreeuw en gehuil.

Na de bevrijding hosten we door de straten, iedereen was blij en aan het dansen. Er waren geen slingers of ballonnen, dat hadden we allemaal niet meer, maar dat maakte helemaal niet uit. Jonge mensen, oude mensen, soldaten, iedereen was blij. Ik weet nog dat een Engelse soldaat me op zijn schoot nam en knuffelde. Hij was zelf ook vader van een dochter van mijn leeftijd.

Ineens waren er toch weer sirenes, grote paniek. Mijn moeder duwde me een meubelwinkel in en we schuilden onder een tafel. Mijn moeder begon te bidden. Naast me zat een Engelse soldaat; hij huilde en bad mee met mijn moeder in het Engels. Het regende door het plafond allemaal stenen op de tafel. Alles was weer in puin. Dat maakte heel veel indruk op me, om te zien dat deze soldaat ook zo bang was en huilde. Heel aangrijpend. Als ik eraan terugdenk moet ik ervan huilen, ik neem maar vlug een bakkie troost. Gelukkig hoeven jullie dat niet mee te maken.’

School: De Talisman

‘Mijn ouders zeiden tegen ons: We krijgen een logee, tante Mientje’

Tibor, Zinat en Tengis van basisschool De Talisman gaan op bezoek bij Cor Sprengers en zijn vrouw Marianne in hun gezellige appartement. Meneer Sprengers was 5 jaar toen de oorlog begon en hij kan er veel over vertellen. Onder het genot van een glaasje fris en wat lekkers stellen de leerlingen hun vragen aan hem.

Had u onderduikers in huis of was u zelf een onderduiker?
‘Ja, in het laatste jaar van de oorlog hadden wij zelfs twee onderduikers in huis. De ene was een neef uit Rotterdam, die eigenlijk in Duitsland moest werken. Die ging wel gewoon werken bij Philips. Maar de andere onderduiker was een Joodse vrouw, tante Mientje. Zij mocht absoluut niet buiten komen. Toen zij voor de eerste keer bij ons kwam, zeiden mijn ouders: ‘We krijgen een logee, tante Mientje en zij is familie van mama’. Eerst kwam ze op proef om te kijken hoe wij, de kinderen, zouden reageren. Daarna kwam ze terug en vertelden onze ouders wat er echt aan de hand was. Wij mochten natuurlijk niets tegen anderen verklappen. Mijn moeder legde haar wijsvinger op haar lippen en zei: ‘Sstt, mondje dicht’. Mijn ouders hielden de vitrages voortaan gesloten, zodat mensen niet bij ons naar binnen konden kijken. En wij hadden schuifdeuren, die we natuurlijk ook dicht hielden. Tante Mientje zat altijd in hetzelfde hoekje in de kamer. Als de bel ging, verdween zij snel via de trap naar boven. Die trap zat in de woonkamer. Soms zat ze heel lang op de trap omdat ze bang was dat de treden zouden kraken. Het hebben van onderduikers was niet zonder risico. Vlakbij ons huis woonde een NSB-gezin en hun dochter zat bij mij in de klas. Maar mijn broer en ik hebben nooit onze mond voorbij gepraat en tante Mientje heeft de oorlog overleefd.’

Heel veel later zijn de ouders van meneer Sprengers postuum geëerd voor hun dappere daad met een Yad Vashem onderscheiding. Hij laat de medaille met oorkonde zien aan de kinderen, en zegt dat hij en zijn broer heel trots zijn op deze onderscheiding voor hun ouders.

Wat at u tijdens de oorlog?
‘Wat de pot schaft! Wij waren blij als er eten op tafel stond, want dat was helemaal niet vanzelfsprekend in die tijd. Wij hebben nooit honger geleden. Mijn vader en mijn neef gingen op de fiets naar de boer in Nijnsel, om daar aardappelen, groente en vlees te kopen. Verder was al het eten en ook kleding op de bon. Die voedsel- en kledingbonnen kregen we via de gemeente. Kijk, hier heb ik nog een paar van die bonnenkaarten.’

Hoe was het in de schuilkelder?
‘Wij gingen nooit naar de schuilkelder bij een bombardement, want dan hadden we tante Mientje alleen in huis moeten achterlaten. En als we haar hadden meegenomen naar de schuilkelder, zou iedereen weten dat wij een Joodse onderduiker hadden. Dus de buren dachten dat wij heel stoer waren door tijdens een bombardement niet naar de schuilkelder te gaan. Onze tuin grensde aan de achterkant aan de tuin van het huis waar het NSB-gezin woonde. Dus wij moesten wel heel voorzichtig zijn. Die vader van het gezin was een zeer gezagsgetrouwe NSB’er, dus hij moest ook meedoen. Hij liep soms met een lang geweer. Na de oorlog is hij gevangengenomen en veroordeeld. Toen Juliana koningin werd in 1948, kregen veel gevangen amnestie, strafvermindering. Dat heeft hij geweigerd, omdat hij zelf vond dat hij fout was geweest en hij wilde zijn straf helemaal uitzitten. Dat is toch wel karakter tonen, vind ik.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892