School: de Meidoorn

Ik kon gelukkig gewoon buitenspelen

Na eerst nog even langs het huis te hebben gelopen waar Lenie Ekelschot woonde tijdens de oorlog, komen Amina, Basma en Hafsa van basisschool de Meidoorn aan bij Lenie’s huis in Osdorp. Het ijs wordt gebroken met alles wat er te zien is daar; schilderijen, familiefoto’s en vooral veel ingelijst borduurwerk. De start van een gezellige ochtend die verder vooral gaat over de oorlog.

Heeft u in een kamp gezeten?
‘Nee, ik heb niet in een kamp gezeten en ben niet Joods. Maar in de laatste maanden van de oorlog, toen ik een jaar of negen was, moest ik wel alleen bij vreemde mensen wonen, in Coevorden, omdat er in Amsterdam niet genoeg te eten was. Om er te komen, vanaf het Centraal Station, zat ik een week op een schuit. Onderweg maakte ik ook nog een bombardement mee en werd ik met de andere kinderen verder gebracht door een Duitse vrachtauto. In Friesland kregen we goed te eten. De man van het gezin werkte bij de melkfabriek.’

Wat vond u de ergste dag uit de oorlog?
‘Dat weet ik niet meer. Als je praat over de oorlog komt er veel weer boven, maar je vergeet gelukkig ook een heleboel. Mijn man, die ik heb leren kennen op de dansschool, woonde in Amsterdam-Oost en hij heeft veel ergere dingen meegemaakt dan ik. Hij heeft veel Joden opgepakt zien worden. Op de Ringdijk sprong iemand in het water om te ontsnappen. Mijn man deed als 10-jarige al verzetswerk. Veel mensen van het verzet werden doodgeschoten. Zo ook zijn neef, die werd gefusilleerd in de duinen in Bloemendaal.’

Kon u tijdens de oorlog buiten spelen?
‘Ja hoor! Er waren geen auto’s! Wel trams, bijna net zoveel zelfs als nu, maar ze hadden geen deuren zoals nu, dus je kon er gewoon op springen. En de tram kostte maar 5 cent, net als het zwembad. Na 1945 was dat ineens 10 cent, maar dat hadden wij niet meegekregen van onze ouders, dus hebben we geprobeerd de rest van het geld bij elkaar te bedelen, maar dat was heel moeilijk, want 5 cent was toen best veel geld. Verder speelden we ook oorlogje. Met een houten pinkje, dat is een blokje, dat door onze vaders werd gemaakt. Daar moest je dan tegenaan slaan richting een put en elke put was een ander land. Zo ging je dan landje veroveren.’

Wat herinnert u zich van de bevrijding?
‘Dat was leuk! We kregen chocola en ik kreeg ook een sigaretje van een Canadese soldaat. Daar ben ik zo ziek van geworden dat ik daarna nooit meer gerookt heb! Snoep houd ik sinds de oorlog ook niet meer zo van. Dat kregen we in de oorlog heel weinig. Alleen bij hele bijzondere gebeurtenissen, zoals de geboorte van Prinses Irene.’

 

 

School: de Meidoorn

‘Dat ze werd meegenomen terwijl ze niets had gedaan…’

De 87-jarige Jenny de Jong vindt het erg leuk én heel belangrijk om haar verhaal te vertellen. Junie, Ana, Sara, Pim en Sem van de Meidoorn hangen aan haar lippen als zij  haar indrukwekkende verhalen vertelt. En van ‘u’ zeggen wil ze niet weten. “Jullie zeggen gewoon Jenny, want als we het over de oorlog hebben dan ben ik even oud als jullie.”

Wat herinnert u van de oorlog?
‘Ik was 9 jaar toen de oorlog uitbrak. Ik weet nog dat er op een gegeven moment allemaal schuilkelders gebouwd werden en toen hoorde ik op 10 mei dat mijn moeder tegen mijn vader zei: “Oooh, nou is het oorlog, nou is het oorlog!” Tegen mij zei ze: “Je mag wel buiten spelen maar als het luchtalarm af gaat moet je meteen naar binnen komen.” Op een dag moest ik van mijn moeder een boodschapje doen. Toen ik de winkel uitliep, ging opeens het luchtalarm. Ik liet mijn tas van schrik vallen en rende zo hard als ik kon naar huis. Dat was de eerste dag van de oorlog en ik was heel erg bang.’

Hoe was het op school?
‘Het tweede oorlogsjaar mochten er geen Nederlandse liedjes meer gezongen worden in de klas. Bij ons was er één meisje dat een ster droeg: Truusje. Ik weet nog dat het dat jaar een hele warme zomer was. Onze juf zei: “Zullen we nou eens lekker stout zijn en die ramen open gooien en dan lekker al die liedjes zingen?” We waren bijna 11 jaar dus dat vonden we hartstikke spannend. Dus wij allemaal heel hard die liedjes zingen. Opeens werd er heel hard op de deur gebonkt en kwamen er drie hoge Duitse officieren binnen. “Mitkommen!” schreeuwden ze tegen de juf. Maar ook Truusje moest mee. Wij bleven als versteend achter. De directrice zei dat ze vast snel terug zouden komen. Pas 14 dagen later kwam de juf weer in de klas. Ze wist niet wat er met Truusje gebeurd was. Ze is echter nooit meer teruggekomen en haar vader en moeder ook niet. Dat vergeet ik nooit meer. Dat ze werd meegenomen terwijl ze niets had gedaan.’

Hoe was de oorlog voor uw gezin?
‘In het derde oorlogsjaar was er minder te eten, maar wij –  mijn ouders, broertje en ik –  konden nog gewoon op vakantie naar mijn opa en oma in Gelderland. En daar hadden we heel veel plezier. Opeens kwam er voor mijn vader een telegram waarin stond dat we direct terug moesten naar Amsterdam. Wat bleek, er was een hele grote granaat op het dak van ons gekomen. Door het plafond, door mijn bed, waarna de granaat was blijven hangen op één hoog, in een kast, niet ontploft.  Daar sliepen een oudere meneer en  mevrouw en die waren hartstikke doof. Die bom was in hun kast terechtgekomen en ze hadden niks gehoord! Ze sliepen gewoon door! Later hebben we er nog vreselijk om gelachen.’

Hoe was de Bevrijding?
‘Die kan ik me ook nog heel goed herinneren. Mijn vriendinnetje en ik mochten onze nieuwe rokjes aan, die waren van lakens gemaakt. Zo gingen we helemaal blij naar de Dam want daar zouden Canadese soldaten komen. Opeens zag ik op een balkon van een hotel de deuren opengaan en drie soldaten naar buiten komen. Die begonnen met machinegeweren op alle mensen te schieten die daar stonden en voor ons viel een moeder met een kinderwagen dood neer en het kindje viel zo uit de kinderwagen op de grond. Zo verschrikkelijk. Iedereen begon te hollen. Eenmaal thuis dacht ik: aan het begin van de oorlog heb ik gehold om veilig thuis te komen en nu aan het einde heb ik weer gehold om veilig thuis te komen! Ik wil jullie graag nog wat meegeven: dwing nooit een ander als hij ergens anders in gelooft, dring nooit je ideeën aan iemand op!’

 

School: de Meidoorn

‘Als mensen mij vragen of iets in de familie zit, dan weet ik dat niet’

Moosje, Felix en Meike van basisschool de Meidoorn ontmoeten Simon Italiaander op school zelf.  Handig, want dan kunnen ze samen met hem ook langs zijn ouderlijk huis waar Stolpersteinen, struikelsteentjes, liggen. Onderweg gaat het interview gewoon door. Bij het huis aangekomen, doet Simon zijn verhaal bij de enige nagedachtenis die hij, samen met slechts één foto, aan zijn ouders heeft.

Hoe heeft u de oorlog overleefd?
‘Het was in 1943, ik was nog geen drie jaar. Mijn ouders vonden het voor mij te gevaarlijk worden. Ik ben ondergedoken in Haarlem en heb ze nooit meer gezien. Die mensen in Haarlem kregen zelf een kindje en dat werd wel erg veel. Toen ben ik naar Alkmaar gegaan. Ik heb het gelukkig mogen overleven, maar dat er als klein kindje zo met mij gezeuld werd… Ik heb in Alkmaar een  keer een paniekaanval gehad. Die mensen gingen op visite en ik kon natuurlijk niet mee. Ik wist niet of ze nog terug zouden komen. Daar raakte ik van in paniek. Ik vergelijk het altijd met een hondje dat voor de supermarkt moet wachten.
Die mensen in Alkmaar hadden een zoon en een dochter. Met die dochter was ik zogenaamd een tweeling. Wij haalden oude kleren uit elkaar en maakten er nieuwe van. Met de zoon ben ik nog steeds beste vrienden; zonder die rotzooi, zoals ik de oorlog noem, hadden wij elkaar nooit leren kennen. Ik ben later nog eens teruggegaan. Het was een heel smal straatje, iedereen moet geweten hebben dat daar een Joods jongetje zat. Hoe minder mensen het wisten, hoe beter natuurlijk. Gelukkig ben ik nooit ontdekt, anders had ik hier nu niet gezeten.’

Waarom heeft u deze struikelsteentjes neer laten leggen?
‘Ik ben geboren in 1940, mijn ouders hadden blijkbaar nog geen idee dat de oorlog eraan kwam. Ze verkochten groente en dus hadden zij een ‘sperre’, een speciale ontheffing. Zij dachten dat ze veilig waren en hebben alleen mij laten onderduiken. Toen zij ook zouden onderduiken, zijn ze verraden en opgepakt. Mijn moeder is meteen na aankomst in het kamp vermoord, mijn vader op een later moment. Voor hen heb ik Stolpersteine, struikelsteentjes, neer laten leggen voor ons huis. Ik vind dat een mooie afsluiting. Het voelt als een vervangende begrafenis, want dat is ons nooit gegund. Stel je voor dat er voor iedereen zo’n steentje ligt. Wie gaat daar dan voor zorgen? Deze twee waren de eerste steentjes in Amsterdam; een Duitse kunstenaar regelt dat. Van de meeste families zijn geen nabestaanden meer, dus die hebben geen steentjes. Ik heb alleen nog een foto van mijzelf met mijn moeder op balkon, maar ik kan me niets meer herinneren.’

Hoe ging het verder na de oorlog?
‘Aan het eind van de oorlog bleek ik dus wees te zijn, maar dat was niet meteen duidelijk. Na de oorlog ben ik bij mijn oom en tante gaan wonen. Zij waren mijn nieuwe papa en mama, ik heb dat altijd lastig gevonden. We woonden in de Witte de Withstraat, dus eigenlijk waren wij buurtgenoten met jaren ertussen. In de Chasséstraat kwam ik eigenlijk nooit, want dat was vooral katholiek. Wat ik moeilijk vond, was dat mensen niet meer wisten wat goed en kwaad was. Zo lagen er spullen van mijn ouders bij andere familieleden en die heb ik nooit teruggekregen. Daar kan ik nu nog kwaad om worden. Ook zijn er veel onbeantwoorde vragen. Als mensen mij vragen of iets in de familie zit, dan weet ik dat niet. Alles wat er toen gebeurde, vond ik eigenlijk normaal. Ik was niets anders gewend. Ik ging mij dat pas realiseren toen het over was.’
   

 

 

School: de Meidoorn

‘Op een platte schuit ging ik naar Coevorden, helemaal alleen en ik mocht niets meenemen’

Het is nog best een stukje met de tram helemaal naar Osdorp. Bij het Osdorpplein stappen Kyomi, Tirza, Siem, Raaf en Lotus van basisschool de Meidoorn uit. Als ze aangebeld hebben, staat Lenie Ekelschot hen al aan het eind van de lange galerij op te wachten. De kinderen worden onthaald met thee, limonade en koekjes. Ze schuiven bij elkaar op de bank en Lenie neemt plaats in de gemakkelijke stoel bij net raam.

Wat is er met uw familie gebeurd tijdens de oorlog?
‘Ik was negen jaar toen de oorlog afgelopen was dus ik weet nog het meeste van het laatste jaar. De kerk tegenover jullie school, daar ben ik gedoopt, ging ik naar de kleuterschool en ben ik getrouwd. Wij zaten met zeven broers en zussen in een kleine woning, maar verhuizen was er niet bij. Dat is nu voor jullie gelukkig wel anders. Mijn moeder maakte al onze kleding zelf op de naaimachine. Mijn vader was betrokken bij de spoorwegstaking en zat ondergedoken. ’s Avonds om elf uur kwam hij dan stiekem even thuis. Maar we moesten wel voorzichtig zijn, want er woonden NSB’ers in de buurt en je was zo verraden. Dat is trouwens gauw bekend, wie die NSB ‘ers zijn, want die bemoeiden zich met alles. Naast ons woonden ook Joodse mensen, maar die hebben de oorlog overleefd. We hebben ook het bombardement op Noord gezien, toen kwam er een parachutist naar beneden. En de neef van mijn latere man, Jan Verleun, is doodgeschoten nadat hij had geprobeerd het bevolkingsregister op te blazen.’

Hoe was de Hongerwinter?
‘Honger hadden we, maar kolen voor de kachel hadden we niet. Als je het koud heb, is dat heel erg. We hadden een tweepersoonsbed in de kamer gezet, zodat we warm bij elkaar konden zitten. De bielzen van het spoor brandden er heerlijk, of de tramblokjes uit de Kinkerstraat. Al het eten was op de bon en dan moest je naar de gaarkeuken voor een pannetje eten. Mijn zus ging helemaal naar de stad, want daar werkte de buurvrouw. Dan had je een mazzeltje en kreeg je wat extra’s. Mijn tante kreeg een baby, die is doodgegaan door de honger. We zaten op een fiets in de kamer, want dan hadden we licht en kregen we nog beweging ook.
Omdat er in Coevorden nog wel eten was, ben ik daar naartoe gestuurd. Ik ging op een platte schuit waar stro op de grond lag en een emmer in de hoek stond. Ik mocht niets meenemen en moest mijn moeder gedag zeggen. Ik was dus helemaal alleen en ik heb heel veel gehuild. Onderweg zijn we zelfs nog gebombardeerd. Ik liep met een kindje van een jaar of twee in de kinderwagen, ik kan zijn gezichtje nog herinneren. In augustus 1945 reden de treinen weer en kon ik daar pas weg. Ik zat op een vrachtwagen en op de Admiralengracht was het feest. Mijn broer zag mij zitten en riep mijn moeder. “Mama, Lenie is er weer!” Vijf jaar geleden hadden wen een reünie met die kinderen uit Coevorden. Toen kon ik het afsluiten.’

Wat voelt u zich als u aan de oorlog denkt?
‘Er gaat gelukkig een hoop langs je heen als kind. Dat vergaat dan gewoon. Ik zit er niet mee, maar kan het me wel herinneren. Ik ben er toch soms mee bezig, dan ga ik op zoek naar foto’s. Nu ik zo zit te praten, komt er ook veel meer naar boven. Er is altijd een voor en na de oorlog, maar je moet wel meegaan met de moderne tijd. Zo zit ik bijvoorbeeld op Facebook. We geloven allemaal in hetzelfde. Ook niet alle Duitsers zijn slecht hoor. Ik was eens na de oorlog bij een Duitse boer om hout te halen, hij bleef maar excuses maken voor het bombardement op Rotterdam. Oorlog is echt niet in een paar woorden te beschrijven.’

School: de Meidoorn

‘Ik kan nog geen boterham weggooien!’

Fay, Alice en Romaisae van de Meidoorn stappen vrolijk binnen bij Huub Liebrand. Er worden heerlijke taartjes uitgedeeld en… bierglazen! “Niet vertellen aan jullie ouders hoor!” grapt de gastheer. Erin zit gelukkig chocolademelk met slagroom. Smullend stellen ze hun eerste vragen aan Huub Liebrand die zes jaar was toen de oorlog begon.

Was u tijdens de oorlog bang om opgepakt te worden?
Nee, eigenlijk niet. Wij waren een Katholiek gezin, ik ging als kind naar de Chassé-kerk. En voor niet-joodse gezinnen zoals wij was de kans om opgepakt te worden erg klein. We hoefden dus niet bang te zijn. Volwassen mensen moesten wel oppassen om niet opgepakt te worden, maar ik was jong.

Zijn er familieleden van u omgekomen in de oorlog?
Van mijn kant niet. Wel familieleden van mijn eerste vrouw, die Joods is, maar die kende ik toen nog niet. Haar tantes, ooms, nichtjes en neefjes zijn allemaal vergast. En waarom? Omdat ze alleen maar joods waren.

Wat was het minst lekkere eten in de oorlog?
Nou, dat zal ik je vertellen. In de oorlog moesten wij naar de gaarkeuken. Dan nam je je eigen pannetje mee en kreeg je een schepje van het eten dat daar gemaakt was. En toen was daar een keer suikerbieten met zuurkool gemaakt. Nou, dat was niet om te eten!

Dacht u dan, ik ga het echt niet eten?
Op een gegeven moment heb je zo’n honger, dan moet je wel. Zo herinner ik me nog een moment waarop wij thuis zaten, zonder verwarming en elektriciteit. Het weinige licht dat we hadden kwam van een olielampje, uit een jampotje. Wat we toen in huis hadden, was pudding. Nou ja, nep-pudding. Dat had mijn moeder aangemaakt met water. Dat was echt niet lekker! Dus gingen wij zonder eten naar bed, om drie uur later weer wakker te worden met een enorme honger. Toen hebben we het wel opgegeten. Zo’n honger hadden we! Daarom kan ik vandaag de dag nog geen boterham weggooien en word ik boos als ik mensen dat wel zie doen.

 

 

 

 

 

School: de Meidoorn

‘Ik kreeg een sigaretje van een Canadese soldaat’

Na eerst nog even langs het huis te hebben gelopen waar Lenie Ekelschot (1935) woonde tijdens de oorlog, komen Amina, Basma en Hafsa van basisschool de Meidoorn aan bij Lenie’s huis in Osdorp. Het ijs wordt gebroken met alles wat er te zien is daar; schilderijen, familiefoto’s en vooral veel ingelijst borduurwerk. De start van een gezellige ochtend die verder vooral gaat over de oorlog.

Heeft u in een kamp gezeten?
‘Nee, ik heb niet in een kamp gezeten en ben niet joods. Maar in de laatste maanden van de oorlog, toen ik een jaar of negen was, moest ik wel alleen bij vreemde mensen wonen, in Coevorden, omdat er in Amsterdam niet genoeg te eten was. Om er te komen, vanaf het Centraal Station, zat ik een week op een schuit. Onderweg maakte ik ook nog een bombardement mee en werd ik met de andere kinderen verder gebracht door een Duitse vrachtauto. In Friesland kregen we goed te eten. De man van het gezin werkte bij de melkfabriek.’

Wat vond u de ergste dag uit de oorlog?
‘Dat weet ik niet meer. Als je praat over de oorlog komt er veel weer boven, maar je vergeet gelukkig ook een heleboel.
Mijn man, die ik heb leren kennen op de dansschool, woonde in Amsterdam-Oost en hij heeft veel ergere dingen meegemaakt dan ik. Hij heeft veel joden opgepakt zien worden. Op de Ringdijk sprong iemand in het water om te ontsnappen. Haar man deed als tienjarige al verzetswerk. Veel mensen van het verzet werden doodgeschoten. Zo ook zijn neef, die werd gefusilleerd in de duinen in Bloemendaal.’

Kon u tijdens de oorlog buiten spelen?
‘Ja hoor! Er waren geen auto’s. Wel trams, bijna net zoveel zelfs als nu, maar ze hadden geen deuren zoals nu, dus je kon er gewoon op springen. En de tram kostte maar 5 cent, net als het zwembad. Na 1945 was dat ineens 10 cent, maar dat hadden wij niet meegekregen van onze ouders, dus hebben we geprobeerd de rest van het geld bij elkaar te bedelen, maar dat was heel moeilijk, want 5 cent was toen best veel geld. Verder speelden we ook oorlogje. Met een houten pinkje, dat is een blokje, dat door onze vaders werd gemaakt. Daar moest je dan tegenaan slaan richting een put en elke put was een ander land. Zo ging je dan landje veroveren.’

Wat herinnert u zich van de Bevrijding?
‘Dat was leuk! We kregen chocola en ik kreeg ook een sigaretje van een Canadese soldaat. Daar ben ik zo ziek van geworden dat ik daarna nooit meer gerookt heb! Snoep houd ik sinds de oorlog ook niet meer zo van. Dat kregen we in de oorlog heel weinig. Alleen bij hele bijzondere gebeurtenissen, zoals de geboorte van Prinses Irene.’

  

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892