School: Admiraal de Ruyterschool

‘Nu mis ik niet meer zoveel dingen’

Mevrouw Namiye Senol is naar de Admiraal de Ruijterschool in Amsterdam West gekomen om zich te laten interviewen door Semih, Mayan, Roudaina en Mare uit groep 7. Mevrouw Senol was 28 jaar toen zij naar Nederland kwam voor de liefde. Samen met haar man woont zij hier nu twintig jaar. Zij heeft altijd gedacht dat zij weer terug naar Turkije zou gaan, maar nu is Nederland haar tweede thuis geworden.

Waarom bent u naar Nederland gekomen?
‘Ik ben ongeveer twintig jaar geleden getrouwd en van Turkije naar Nederland gekomen. Mijn man woonde hier. Daarom ben ik hierheen gekomen. Turkije is mijn moederland. Mijn vriendinnen, familie en kennissen wonen daar. Ik ben daar opgegroeid, ik heb daar gestudeerd en gewerkt. Een helft van mijn leven heb ik daar gewoond. Vroeger dacht ik dat ik terug zou gaan naar Turkije. Maar langzamerhand is alles veranderd. De kinderen zijn hier geboren, ik heb hier mijn studie, mijn werk. Ik heb een breder leven. Nieuwe relaties, nieuwe vriendinnen. Mijn wortel is belangrijk, maar een goede omgeving maakt je leven mooi. Die heb ik nu hier. Dat vind ik heel leuk. Iedere dinsdagochtend hebben wij ontbijtgroep bijvoorbeeld. Dan komen dertig vrouwen bij elkaar en delen wij onze ervaringen en eten samen. Dat soort dingen, dat soort routines, vind ik heel leuk. Daarvoor heb ik heel hard gewerkt.’

Weet u nog de dag van aankomst in Nederland?
‘Mijn eerste indruk was eigenlijk een beetje teleurstelling. Ik kom uit een grote stad, Istanbul. Hier vond ik het klein en alles ging om zes uur al dicht. Ik dacht: ‘Wat een ander leven hier.’ Ik had weinig contacten. Ik kende niemand. Dat was vreselijk. Ik had alleen mijn man. Buiten Amsterdam had hij wat kennissen, maar in mijn directe omgeving had ik niemand. De eerste jaren vond ik dat helemaal niks. Langzamerhand werd het leuker, vooral als de kinderen naar school gaan. Dan maak je contact met andere mensen. Een taalcursus helpt daar ook bij. Dan wordt het stap voor stap beter. Ik ging studeren en werken hier. En op een gegeven moment had ik een groter sociaal leven. Nu is het helemaal goed hier. Maar ik moest wel heel erg wennen.’

Wat mist u nog uit Turkije?
‘In het begin miste ik mijn familie en vriendinnen, mijn sociale leven. Ik heb heel lang niks hier gehad. Nu heb ik hier een heel ander leven. Ik ben heel sociaal en actief buiten de deur. Nu mis ik niet zoveel dingen meer. Maar daar heb ik heel hard voor gewerkt, voor mijn ontwikkeling en voor mijn kinderen. Ik had een doel en dat heb ik bereikt. Mijn doel was om hier een opleiding te volgen en meer te leren over de cultuur en de samenleving. Onderwijs voor mijn kinderen vond ik ook belangrijk. Nu heb ik een groot netwerk. Ik heb veel contact met Nederlandse en Turkse families, maar ook met families van andere nationaliteiten. Ik doe veel activiteiten in de buurt. Daarom mis ik bijna niets meer aan Turkije.’

Eet u nog steeds Turks eten?
‘Ik eet zeker Turks eten, maar ook ander soort eten. Bijvoorbeeld Marokkaans, Surinaams en Spaans. Ik heb veel Turkse recepten die ik maak. Turkse pizza bijvoorbeeld en Turkse dolmades, die wijnbladeren. Dat vind ik heel lekker. Mijn moeder maakte vroeger altijd brood, dus ik heb ook veel broodrecepten. Ik geef kookworkshops aan kinderen voor mijn werk, dat is mijn grote passie. Wij maken dan met de kinderen gezonde hapjes van groente en fruit. Toen ik net in Nederland kwam, moest ik zelf heel erg wennen aan het eten. Ik kon niks vinden van wat ik gewend was van uit Turkije. Maar nu is alles ook hier! Vroeger nam ik mijn favoriete eten en drinken mee uit Turkije, maar dat hoeft nu niet meer. Dat is een groot verschil tussen toen en nu.’

 

School: Admiraal de Ruyterschool

In de beginjaren miste ik Turkije, nu mis ik Amsterdam.’

Op de Admiraal de Ruijterschool in Amsterdam West interviewen Jahmillyano, Emma, Kayley en Rowen uit groep 7 meneer Mustafa Ayranci. Hij is geboren in het Koerdisch dorp Celep in Turkije en kwam op zijn 18e naar Nederland om te studeren.

Waarom bent u naar Nederland gekomen?
‘Ik kon in mijn dorp niet verder studeren. Eigenlijk kon ik nergens in Turkije verder studeren.  Er was geen visum verplicht voor de Turken om naar Nederland te komen. Ik heb een paspoort gehaald en ben in de trein gestapt. Ik hoorde toen vaak over Nederland, maar ik wist er helemaal niets van. Ik heb geluk gehad toen ik naar Nederland ben gekomen. Mijn vrienden hadden voor mij een kamer gehuurd op de Albert Cuypstraat 12. Op mijn tweede of derde dag was ik met mijn vrienden bij de kroeg. Vanaf de Vijzelgracht ben ik richting de Albert Cuypstraat gelopen over de Heinekenbrug. ’s Nachts om 02:00 uur kom ik een vrouw tegen fluitend aan het fietsen was. Door de wind waaide haar jurk alle kanten op. Zij voelde veilig. Toen dacht ik: ‘Dat is het land waar ik wil wonen. Waar een vrouw zonder angst ’s nachts fluitend op de fiets kan zitten. Zij voelt zich vrij.’ Sinds die tijd ben ik trots op Amsterdam, op het multiculturele Amsterdam. Daardoor voel ik mij altijd thuis.’

Hoe voelde het toen je je naam moest veranderen?
‘Mijn ouders waren allebei Koerdisch. Door mijn grootmoeder ben ik Masto genoemd, dat is de naam van de broer van mijn oma. Toen ik zeven jaar oud was, ging ik naar school. Maar in Turkije zijn de Koerdische namen op school verboden. Binnen één dag werd mijn naam veranderd naar Mustafa. Ik was een kind en ineens werd Mustafa naar mij geroepen. Daar luisterde ik natuurlijk helemaal niet naar, want ik heette Masto. Daardoor werd ik veel gewaarschuwd door mijn juffen en meesters en kreeg ik soms zelfs een klap. Dat was heel moeilijk. Ik moest heel erg wennen. Maar het moest, anders mocht ik niet meer naar school. Volgens de wet mag ik mijn naam niet terug veranderen, ook niet in Nederland. De Koerdische namen waren verboden in Turkije en volgens de Turkse wet heet ik nu Mustafa.’

Hoe heeft u uw leven hier opgebouwd?
‘Ik ben als jongen van 18 jaar hier alleen gekomen. Ik moest werk hebben om geld te verdienen. Mijn vrienden hebben mij hierbij geholpen. Het geld dat ik verdiende, spaarde ik en stuurde ik naar mijn ouders en broers in Turkije. Ik heb nog acht broers en zussen. Er was daar veel armoede, maar ik moest zelf ook leven hier. Ik had een huis nodig, werk, een netwerk. Ik moest in contact komen met Amsterdammers. Daardoor ben ik terecht gekomen bij de groep van mensen met de Turkse afkomst. Ik ben hier ook in contact gekomen met mensen van Armeense gemeenschap, met Christen-Turken, met Koerden en met Turken. Daardoor zagen wij ongelijkheid, ook binnen verschillende gemeenschappen. Toen hebben wij gezamenlijk een verenging opgericht die strijdt tegen ongelijkheid en alle vormen van onderdrukking, discriminatie en racisme. Ik werkte toen bij een fabriek en ik kreeg elke week mijn salaris in een envelop. Mijn vriend en collega Henk vroeg aan mij hoe veel ik verdiende. Ik verdiende toen honderdachtenzestig gulden, maar Henk verdiende tweehonderdtachtig gulden. De volgende dag ging Henk naar de personeelschef, Dries. Vanaf die week kreeg ik net zoveel geld als Henk. Daarna gingen wij strijd voeren tegen ongelijkheid tussen werknemers en heb ik mijn leven verder opgebouwd.’

 

School: Admiraal de Ruyterschool

‘Ik was gewend dat je op straat iedereen begroet’

Yassin, Jay, Lola en Yassin uit groep 7 van de Admiraal de Ruijterschool in Amsterdam West ontvangen meneer Julio Rafael op hun school om hem te interviewen voor Aankomst in mijn Buurt. Meneer Rafael, die meestal Quito wordt genoemd, werd in 1955 op Aruba geboren.

 Hoe woonde u op Aruba?
Ik woonde samen met mijn vader, moeder, twee zussen en vijf broers in een riante woning. Ik kom niet uit een rijk milieu, maar we hadden het goed thuis. Het stadsdeel waar we woonden, behoorde tot de minst ontwikkelde gebieden op het eiland Aruba. Toch heb ik laten zien, dat zoiets niet van invloed hoeft te zijn.’
‘Toen ik een jaar of 11, 12 was begon ik na te denken over wat ik later wilde worden. Wat wil ik zou willen zijn in de maatschappij. Ik droomde ervan arts te worden of advocaat en uiteindelijk is het dat niet geworden. Wat ik nog het belangrijkste vond was om te gaan schrijven.’

Hoe was het vroeger bij u thuis?
Thuis moesten we hard werken. De kinderen werden aan elkaar gekoppeld. De oudste zus en ik moesten de woonkamer en tweede woonkamer schoonmaken.  De tweede zus en een andere broer hadden de dagelijkse afwas en afwisselend had ieder van de kinderen de taak om boodschappen te halen. Ik had daarnaast de taak om ’s middags de herdershonden uit te laten. Van deze periode heb ik heel wat opgestoken.’
‘Thuis was het soms een wedstrijd, wie had het beste rapport en wie niet, dat ervaarde ik als een extra steun om mijn best te doen.’
‘Mijn vader had in de tuin een volière met zo’n twintig kanaries, die ik op de zaterdag moest schoonmaken. Soms nam ik plaats in de schommelstoel van mijn vader en ging nadenken over de toekomst en de wisselwerking tussen verleden en toekomst. Ik leerde veel van de dieren, maar ook van de mens. Ik denk dat wij een moeten zijn met de dierenwereld. Als je goed luistert weet je wat ze willen zeggen.’

Hoe heeft u de naam Quito gekregen?
Mijn roepnaam Quito heb ik te danken aan een leerlinge op de kleuterschool. Ik zat op de kleuterschool en daar was een meisje. Zij kon mijn naam niet uitspreken en kwam ze op de naam Quito. Toen ik naar de eerste klas moest, ik was een jaar of 6, vroeg een van de nonnen waar ik les van kreeg: ‘Hoe wil je genoemd worden?’ Uiteraard zei ik toen Quito. Mijn officieel naam is Julio Rafael en dat betekent ‘God geneest, heeft genezen’. Ik vind het zelf ook een beetje raar en gebruik mijn naam niet.’

Wanneer bent u naar Nederland gekomen?
In de jaren ’70 vertrok ik naar Nederland. Mijn ouders stuurde al hun kinderen naar Nederland om verder te studeren. Op deze dag was ik triest en tegelijkertijd blij. In Nederland vond ik alles anders. Ik was bijvoorbeeld gewend dat je op straat iedereen begroet. In Nederland was dat anders.’
‘Toen ik hier aankwam, vond ik alles netjes en goed geregeld. Ik besefte me op een gegeven moment dat dat een kwestie is van regels. Je hebt hier in Nederland allerlei wetgevingen die toezien op dat regels gehandhaafd worden. Binnen deze regels heb je de vrijheid om je eigen weg te vinden.’
‘Mijn ouders hebben de reis betaald, ze betaalden de studie en mijn verblijf. Ik had het gevoel, ik mag nu niet achterover gaan zitten en niets doen. Ik wilde ook dat mijn ouders zich trots zou voelen. Ook als ik moe ben, dan wil ik het afmaken. Schrijven vereist veel discipline. Dat doe ik nu al 30 jaar.

 

 

 

 

 

 

School: Admiraal de Ruyterschool

‘Je moet weten dat ik alleen Fries sprak’

Djess en Soukaina, leerlingen van groep 7 van de Admiraal de Ruijterschool in Amsterdam West interviewen meneer Jitze Johannes Staphorsius. Dat is zijn hele naam, maar iedereen noemt hem Hans. Ze praten met hem op hun eigen school. Hij is als kind vanuit Friesland naar Amsterdam verhuisd en sprak toen nog geen Nederlands

Hoe was uw kindertijd?
Ik ben geboren in een klein Fries dorpje Gorredijk. Daar woonde ik met mijn ouders en twee broers. Mijn vader had een winkel. Hij verkocht naaimachines en was fotograaf. Na de oorlog werden er weinig naaimachines verkocht. Er was grote armoede. Mijn vader verdiende eigenlijk te weinig om van te leven. Wij woonden aan de doorgaande weg in Gorredijk. Dat was best een drukke weg. In ieder geval drukker dan waar we gingen wonen. Mijn ouders zijn, toen ik ongeveer 6 jaar was naar Amsterdam ‘geëmigreerd’. Mijn vader werd conducteur en wij gingen in Geuzenveld wonen.’

Hoe was het wonen daar?
Het was een hele overgang. Je moet weten dat ik alleen Fries sprak. Dat spraken ze niet in Amsterdam. Je begrijpt elkaar dan niet, samen dingen doen is dan lastig, ze vonden mij maar raar. Ook had ik mijn vriendinnetje achtergelaten in Friesland, ik moest echt enorm wennen.’
Ik was onvoordelig jarig, dus het duurde bijna een jaar voordat ik naar school kon. In de tussentijd zwierf ik op straat. Het grappige is dat onze nieuwe straat eigenlijk rustiger was dan Gorredijk. Ons huis was een stuk luxer. Het was een eengezinswoning. We hadden nu koud en warm stromend water en in plaats van in de teil, konden we nu douchen. Er waren drie slaapkamers. Wat ik wel gek vond, is dat je in Amsterdam alles achter slot en grendel moest stoppen, anders was het verdwenen.’

Wat voor werk hebt u gedaan?
Doordat ik achterstanden had opgelopen kwam ik op de lomschool terecht. Daarna ben ik naar de L.T.S. gegaan. Ik leerde voor automonteur. Maar ik moest alleen ijzer vijlen en dat vond ik saai. Toen spijbelde ik vaak. Ik kreeg de keuze: loodgieter of schilder? Het werd loodgieter. Ik kwam bij de G.E.B. (Gemeentelijk Energiebedrijf) terecht als gasmonteur. Later werd ik begeleider in een welzijnsvereniging en kinderopvang.’

Bent u getrouwd?
Ja, maar dat ging niet gemakkelijk. Dat kwam door het geloof. Ik was Hervormd (Protestants) en mijn vrouw Rooms- Katholiek. In die tijd trouwde je meestal met iemand uit je eigen geloofsgemeenschap. Maar wij zijn nu bijna vijftig jaar getrouwd. Mijn vrouw verstaat Fries, maar kan het niet spreken. Ook mijn vier kinderen spreken het niet.’

Wilt u wat zeggen in het Fries?
Ik hald fan dyn mem. Ik hou van je moeder.’
Hoe giet it. Hoe gaat het met je?

 

School: Admiraal de Ruyterschool

‘Ik voel me vrij hier’

Kayser, Ridouan, Natalie en Helena uit groep 7 van de Admiraal de Ruijterschool in Amsterdam West interviewen op hun eigen school mevrouw Anita Kluge. Ze is geboren in India. Ze heeft in Duitsland gewoond, maar woont inmiddels al jaren in Amsterdam

In welk gebied van India woonde u?
‘Ik groeide samen met mijn oudere broer en jongere broertje en zusje op in de provincie Madhya Pradesh. Bhopal is daar de hoofdstad van. Ook mijn opa en oma woonden bij ons in huis.”

Bent u hier alleen naartoe gekomen?
‘Tijdens mijn werk in India ontmoette ik een leuke Duitse man. Ik was verliefd en ik ging met mijn man naar Frankfurt in Duitsland. Ik was nog jong, 28 jaar. Het was toen 1988. Mijn man wilde meer verdienen en besloot een baan aan te nemen in Amsterdam. Toen verhuisde we naar Amsterdam.’
‘Ik vind het fijn om hier in Nederland te zijn. Ik voel me vrij hier. Ik voel me hier thuis. Mijn vader en moeder, mijn broers en mijn zus en hun familie wonen nog steeds in India.’

Wat vond u echt superleuk om in India te doen?
‘Iedere lente repareerde we mijn vaders huis. Het huis was gemaakt van steen, klei en stro. Ik vond het heerlijk met mijn voeten in het water en de klei modder te maken. Ik nam dan een hand modder en gooide het op de muur. Met mijn handen maakte ik het daarna glad. Daarna versierde we het met tekeningen. Dat vond ik altijd leuk om te doen. Dat was echt speciaal voor me. En eten koken samen met mijn oma vond ik leuk. En we moesten altijd ver in de jungle water gaan halen. We hadden geen water in ons dorp. In de zomer waren we hele dagen aan de oever van de rivier, lekker dicht bij het water. Dat was ook leuk. Er waren veel families, dat was een leuke tijd. We hoorden veel vogels.’

Werkten uw ouders en wat doet u voor werk?
‘Ouderen mensen bleven thuis en de papa’s en mama’s, ooms en tantes gingen naar het akkerland om te werken. De kinderen bleven samen met de ouderen thuis. We verzamelde ook honing. Eenmaal in Nederland ben ik gaan werken toen mijn kinderen naar de middelbare school gingen. Ik heb mijn master sociologie en filosofie, maar wilde niet in die richting werken. Ik kook heel goed en ik werk op een buitenschoolse opvang. Ik heb ook een opleiding van drie jaar gedaan in keramiek, dus dat doe ik ook.’

‘Ik wilde ook graag ook iets doen voor mijn dorp en de dorpelingen. Ik heb daarom geld ingezameld met het koken van eten, want dat kan ik heel goed. Dit deed ik om een put te laten bouwen in mijn dorp. Daar moesten de kinderen nog steeds van heel ver water halen. Als er gasten waren in het dorp moesten ze de hele dag heen en weer lopen en mochten ze niet naar school. Nu is er een put in het dorp en hoeven de mensen niet meer ver te lopen voor water.’

 

 

School: Admiraal de Ruyterschool

‘Als je je huiswerk niet had gedaan, kreeg je slaag’

Admiraal de Ruyterschoolleerlingen Pepijn, Donovan en Amin interviewen Roy Carter (1958) bij hem thuis. Meteen bij binnenkomst is het al gezellig. Roy heeft speciaal voor het bezoek de Surinaamse vlag aan de kast gehangen en de koektrommel geopend op tafel gezet. ‘Je mag meer dan één koekje, hoor,’ zegt hij nadrukkelijk. Daar wordt dankbaar gebruik van gemaakt. Roy wacht niet de eerste vraag af en begint meteen te vertellen.

Het verhaal van mijn familie begint vanaf het moment dat de slavernij in Suriname werd afgeschaft. Er waren nog steeds mensen nodig om te werken, maar die mochten ze niet meer uit Afrika halen. Toen gingen ze naar India, daar wonen Hindoestanen, mijn familie. Nederlandse handelaren gingen de dorpen in en als ze een sterke jonge man of vrouw zagen dan namen ze die gewoon mee. Ze zeiden: “Wil jij naar een land waar heel veel goud is?” en dan zetten ze je op de boot. Het was drie, vier maanden varen naar Suriname. Met diezelfde methode hebben ze ook mensen uit Indonesië meegenomen om te gaan werken op de plantages waar eerste de mensen uit Afrika werkten.’

Is er nu nog steeds slavernij?
‘Ja, in landen als Qatar en Dubai wel. Daar halen ze mensen uit arme landen om er te werken, bijvoorbeeld bij het voetbalstadion van het WK nu. Die mensen zijn eigenlijk ook slaven. Ze krijgen misschien maar 1 euro voor een dag werken. Slapen, wakker worden, werken en weer slapen. Dat is alles dat ze doen.’

Hoe was het vroeger bij u op school?
‘Ik kreeg veel straf, hoor. Ik gooide propjes, ik luisterde niet. Ik ben een keer door de juf in het bezemhok gestopt. En als ik m’n lesje niet had gemaakt, dan gaf de meester me een pakslaag, dan zei hij, zoals ik nu tegen jou zeg: “Donovan, kom maar hier!” En dan kwam het pak slaag, met een liniaal van hard hout. Als ik mijn huiswerk niet had gemaakt, trok ik twee of drie broeken over elkaar aan. Maar als ik het wel had gedaan, ging ik vooraan zitten en hielp ik de meester met het pak slaag; dan hield ik de leerling voor hem vast. In Suriname waren ze heel streng, je kreeg snel strafwerk. Dat systeem van heel streng zijn, is echt iets van vroeger.’

Wat was u favoriete eten in Suriname?
‘Bami, nasi, saté en saoto, dat is soep. Ik at elke dag na school bami. Dat kocht ik bij een Javaanse mevrouw. Soms kocht ik voor 25 cent snoep. Dan had ik mijn zakken vol en vroegen de kinderen of ik snoep had. “Nee, hoor,” zei ik dan. Ja, ik was wel een gierig kindje, dat was niet goed van mij want je moet alles delen. Dat heb ik later wel geleerd.’

Hoe vond u het in Nederland?
‘In Nederland vond ik het ongelooflijk! Iedereen mocht hier doen wat hij wilde, terwijl ik was opgegroeid met dat van alles niet mocht. Ik mocht bijvoorbeeld geen Surinaams praten, alleen Nederlands. En je moest altijd luisteren naar oudere mensen. Ik was bang voor hen. Hier waren ze veel minder streng. Kinderen noemden de meester gewoon bij de voornaam. In Suriname kende ik de voornaam van de meesters niet eens. In Suriname dacht ik ook dat alle Nederlandse mannen een colbertje droegen; ik wist niet dat er ook Nederlandse mannen waren die vuilnisman waren of zelfs zwerver. Alle Hollandse mensen die wij kenden in Suriname waren dominee of leraar. Veel mensen die uit Suriname wilden naar Nederland, want dat was het land waar de dominees en de leraren vandaan kwamen. In Nederland ben ik het leger ingegaan. Zo leerde ik met allerlei soorten mensen omgaan. Met jongens uit Friesland, uit Groningen, Den Helder, Rotterdam. We leerden er discipline. Op tijd opstaan, je kamer schoonmaken. Dat heeft mij erg geholpen in het leven.’

School: Admiraal de Ruyterschool

‘Het lied gaat over stenen waarmee slaven mishandeld werden’

Ruth Christien Lo Asioe is 85 jaar en woont in een bejaardenhuis voor Surinamers, tegenover het multiculturele ouderencentrum De Hudsonhof. Faraz, Laura, Elian, Douae en Alex, leerlingen van de nabijgelegen Admiraal de Ruyterschool, gaan haar daar interviewen, in een een gezellige ruimte waar meerdere culturen samenkomen.

Hoe woonde u in Suriname en heeft u een leuke herinnering aan uw kindertijd?
‘Ik woonde in een houten huis in een tijd dat vrijwel alle huizen in Suriname alleen koud water hadden. Warm water was alleen voor de rijken. Het douchewater was trouwens niet echt koud, want de buizen lagen boven de grond en werden door de zon verwarmd. In de regen baden vond ik het lekkerste dat er was. Gewoon met je kleren aan in die warme regen. We haalden de dakgoten uit elkaar om een dikke straal te krijgen. Ook zwom ik in de rivier of in de colakreek. Ze noemen die kreek zo, omdat het – schone – water wel cola leek. Dorre bladeren die erin veroorzaken een theewaterkleur. Mijn vader was burgemeester van beroep en mijn moeder was onderwijzeres, net als ik later ben geworden. Ik was hun enige kind. We hadden het goed.’

Hoe was het op school?
‘Op school hadden we dezelfde lesboeken als in Nederland. Toen ik een toets moest doen om na de basisschool toegelaten te worden op de mavo kon ik alle kreekjes en bruggen over de rivieren opnoemen, nu nog. Tegenwoordig zijn er Surinaamse schoolboeken met heel andere onderwerpen. Ik wist altijd al dat ik onderwijzeres wilde worden. De poppen thuis waren mijn schoolklasje. Mijn motto is dat als je je inzet je alles kunt bereiken en je je eigen weg kunt creëren. Zo ben ik na de mavo door gaan leren. In mijn veertig jaar als onderwijzeres heb ik op diverse scholen lesgegeven, in verschillende vakken. Als ik in Suriname op vakantie ben, ga ik nog altijd even langs bij ‘mijn’ schooltje.’

Is er een verschil tussen Suriname en Nederland?
‘Het grootste verschil is natuurlijk de temperatuur. Het is daar vaak meer dan 34 graden. In Nederland werken we van negen tot vijf, in Suriname van acht tot één, want daarna is het er veel te heet. Ik mis de warmte van daar niet, ik hou van koelte. Ook het eten is anders. Ik eet bijvoorbeeld minder aardappelen en meer bananen, cassaven en patatten. Suriname, Nederland en alle andere landen hebben hun eigen identiteit, maar we moeten het wel samen doen.’

Bent u wel eens gediscrimineerd?
Vroeger werd ik wel eens gediscrimineerd in de bus of de tram, maar daar maakte ik mij niet zo druk om. Ik laat zelf mensen in hun waarde. Belangrijk is hoe je je opstelt ten opzichte van de ander. Als jij stug en onaardig bent naar de ander toe dan lok je datzelfde gedrag uit. Maar als je aangenaam doet, is er geen vijandschap. Of je nu zwart, bruin, blauw of wit bent, we zijn allemaal mensen, vind ik.’

Heeft u voorouders die te maken hebben gehad met slavernij?
‘In de slaventijd vonden de Europeanen, de Nederlanders ook, dat zwarte mensen geen mensen zijn. Volgens hen hadden ze geen hersens, geen hart. Ze kwamen alleen om alles te halen. Goud, hout en bauxiet, de grondstof voor aluminium. Alle rijkdommen van Suriname zijn naar Nederland en naar Amerika gegaan. Dat is treurig. De regeringen in Europa hebben besloten dat de slavernij moest worden afgeschaft, dat gebeurde in 1863. Nederland was het laatste land in Europa dat het afschafte. Mijn vaders grootmoeder was nog een slavin. Zij woonde op een plantage met haar Joodse meester, de eigenaar van de plantage. Met hem heeft ze haar eerste kinderen gekregen. Ze was gewoon bezit van die man en was aangewezen om kinderen van hem te krijgen. Later trouwde ze met een Chinese man van de plantage en kreeg kinderen met hem. Vandaar mijn Chinese achternaam Lo Asioe. Mijn overgrootvader was een Chinees en mijn overgrootmoeder een Afrikaanse.’

En dan zingt mevrouw Lo Asioe met de kinderen een liedje uit de slavernijperiode:

Faya siton no bron miso no bron miso
Faya siton no bron miso no bron miso
Adygen masra Yanki kiri suma pikin
Adygen masra Yanki kiri suma pikin

‘Faya betekent vuur en siton is steen. De tekst luidt dus: Hete steen brandt me niet zo, meester Jan heeft alweer iemands kind vermoord. Slaven moesten voor straf – als ze volgens de meester niet hard genoeg werkten of bijvoorbeeld een banaan hadden weggenomen – op hete stenen staan en ze in hun handen houden. Tijdens het vasthouden zongen ze dit lied.’

Bent u trots dat Suriname nu onafhankelijk is en waarom woont u nu in Nederland?
‘Ja, ik ben trots op die onafhankelijkheid. Je moet groot worden en op je eigen benen gaan staan. Elk kind moet leren lopen. Het is vallen en opstaan. Maar het is niet gegaan zoals ik het zou willen. Nu is alles een beetje minder in Suriname dan toen we nog een kolonie waren. Bij de onafhankelijkheidsverklaring was ik in Nederland bij mijn moeder, die toen op sterven lag. Toen ik weer terug was in Suriname heb ik gevraagd of ik mijn Nederlandse paspoort mocht inruilen voor een Surinaams paspoort. Alleen met een Surinaams paspoort mocht ik als schoolleiding blijven en dat wilde ik graag. Pas toen ik met pensioen ging en bij mijn kinderen en kleinkinderen ging wonen in Nederland, heb ik mijn paspoort weer ingeruild voor een Nederlands paspoort. Dat kon omdat ik in de kolonie Suriname als Nederlandse was geboren. Ik wilde weer hier wonen, omdat ik mijn kleinkinderen vreselijk miste. Ik ging oppassen, zodat mijn dochter kon werken. Dat is nu tweeëndertig jaar geleden, zo oud als mijn oudste kleinkind nu is.’

School: Admiraal de Ruyterschool

‘Kunstenaars kunnen de vergeten verhalen vertellen’

Anya, Fenne, Mehmet Ali, Ryan en Sam interviewen Nelson Carrilho in zijn atelier in de binnenstad van Amsterdam. Het is een beetje donker, dus er worden een paar lichten ontstoken en er gaat zelfs een kaars aan. De kinderen kijken hun ogen uit bij de kunstwerken en vuren allerlei vragen af op Nelson, die nog snel wat paperassen van tafel schuift zodat ze kunnen plaatsnemen. Hij kwam halverwege de jaren zestig als elfjarige naar Nederland vanwege het werk van zijn vader. Verschillende generaties aan voorouders aanschouwen het gezelschap dat zich aan tafel nestelt. De eerste vraag wordt al gesteld, nog voor de heer Carrilho goed en wel is gaan zitten.

Waarom doet u mee aan dit project?
‘Jullie zijn blij, jullie brengen leven in het atelier. We zitten hier nu zo met elkaar bij kaarslicht. Ik vind het altijd leuk als kinderen komen. Jullie zijn geïnteresseerd in mijn werk en kijken rond, vol vragen. Dat vind ik leuk. Ik ben in 1980 dit atelier begonnen. In die tijd konden kunstenaars nog niet veel geld verdienen. Maar iets in mij zei dat ik moest gaan voor wat ik wilde. Tegenwoordig zijn er voor kunstenaars meer mogelijkheden. Via sociale media en internet kun je de hele wereld over. Als het voor je is weggelegd, dan zou ik ervoor gaan.’

Wat is uw familieachtergrond?
’Europa had verschillende koloniën in het Caribisch gebied. Mijn moeder kwam van Antigua, een kolonie van Engeland. Op dat eiland was een Nelson Dock, de Nelsonhaven. Nelson was in de Engelse geschiedenis een generaal. Volgens mij had hij in de verhalen een houten been. Mijn moeder heeft mij vernoemd naar de haven waar zij geboren is. De naam Carrilho is een Joodse Portugese naam. Als je onze familiegeschiedenis volgt aan vaders kant zit daar een Joodse lijn.’

Hoe was het om op jonge leeftijd te verhuizen?
‘Het onderwijs op Curaçao was altijd al gericht op Nederland. We kregen te leren hoe de trein van Groningen naar Amsterdam ging en welke steden je dan tegenkwam. Terwijl wij nog nooit een trein hadden gezien in ons leven. Eigenlijk hoorden wij te leren over ons eigen land en cultuur. En de eigen taal, Papiaments.
Naar Amsterdam komen was een groot avontuur. In 1964 had je hier jongeren met lang haar, op hun Puchs en Zündapps, luisterend naar The Beatles. Al die vrijheidsbewegingen van jongeren, daar kwamen we middenin te zitten. Een spannende en leuke tijd was het, waarin alles kon. Je mocht zelf bepalen wat je deed, wat je droeg.’

We hoorden dat u een aanklacht maakt met betrekking tot racisme.
‘Ik ben inderdaad met een aanklacht bezig. Ik ben namelijk tegen de slavernijmonumenten. Slavernij en kolonialisme is een heel diep onderdeel van ons leven geweest en dat gaat gepaard met trauma’s, met angst en heel veel andere emoties. In het Oosterpark staat een beeld met kettingen, dat is heel traumatisch. Dat geeft geen goed beeld van ons. Daar ben ik tegen aan het ageren. Ik denk dat we dat anders zouden moeten doen.’

Wat was uw eerste kunstwerk?
‘Na de werken die ik op de kunstacademie heb gemaakt, is het antiracisme-monument in het Vondelpark mijn eerste echte werk. Wat bij mijn werk heel belangrijk is, is het naar boven halen van de vergeten verhalen. Je krijgt, zeker in onze tijd, weinig over je eigen verhaal te horen. Ik vind dat juist schrijvers en kunstenaars, mensen die creatief zijn, in staat zijn om de vergeten verhalen naar boven te brengen en daarover te vertellen. Wij krijgen vaak te horen dat wij geen historie hebben, dat wij geen eigen verhaal hebben. Maar dat is natuurlijk niet zo. Dus dat is een taak die ik op me neem. Je zou kunnen zeggen dat in elk beeld van mij een beetje een verhaal zit. Ik wil vaak juist de grootheid laten zien en niet de pijn. Je weet dat een beeld, als het goed is, ergens heel lang staat. Wat wil je dan verbeelden? Soms krijg je een vraag of opdracht en is het de kunst om iets te maken dat voorbij de opdracht gaat. Een beeld staat niet alleen voor het moment. Bij de onthulling van een beeld wil men het verhaal zien. Voor de langere tijd moet het beeld het verhaal ook op zichzelf kunnen dragen. En wat ik vaak probeer is dat het beeld ook een nieuw verhaal vertelt.’

 

School: Admiraal de Ruyterschool

‘We moeten de slavernij ook een keertje laten rusten’

Joyce van Dijk en Tjin Asjoe wonen samen in een bejaardenhuis voor Surinamers, tegenover het multiculturele ouderencentrum De Hudsonhof. Admiraal de Ruyterschoolleerlingen Annabel, Kira, Thomas en Benyamin interviewen hen bij hen thuis, op de bovenste etage. Een dubbelinterview!

Waarom kwam u naar Nederland?
Joyce: ‘Ik was een avontuurlijk kind. Toen ik tien was, kreeg ik van mijn vader een abonnement op het meisjesblad Tina. Ik las een oproepje van een Nederlands meisje dat een penvriendin zocht en daar heb ik op gereageerd. Toen ik klaar was met school besloot ik naar haar toe te gaan. Ik ben nooit meer teruggegaan. Haar ouders waren lieve Nederlandse mensen. Ze werden mijn pleegouders, omdat ik nog niet volwassen was.‘
Tjin: ‘In Suriname ging ik een keer op de kermis naar een waarzegster en die vertelde me dat mijn geluk overzee was. Ik had daar verder helemaal niet meer aan gedacht, maar op mijn 23ste hoorde ik dat Nederland arbeiders nodig had voor de scheepsbouw. Ik heb jaren geld gespaard en ben op mijn 28ste naar Nederland gegaan. Ik woon hier nu al weer zestig jaar.’

Wat is het verschil volgens u tussen Suriname en Nederland?
‘Suriname is warmer natuurlijk, het is daar elke dag zomer. Als kind is het ideaal om in Suriname op te groeien. Je bent er heel erg vrij. In Nederland moet je heel veel rekening met anderen houden. In Suriname waren alle vrouwen je tante en alle mannen je oom. Er waren zo veel ooms en tantes die op je letten. Terwijl ze geen bloedverwanten zijn. Als je buurvrouw tegen je zei “dat mag je niet doen” dan luisterde je daar ook naar.
In Suriname mocht je geen Surinaams praten. Ik kreeg straf van mijn moeder als ik dat deed; van mijn vader mocht het wel. Op school moesten we ook Nederlands praten en we kregen ‘vaderlandse’ geschiedenis, niet over Suriname maar over Nederland. We kregen foto’s te zien van sneeuw, al hadden we dat nog nooit in het echt gezien.’

Heeft u voorouders die te maken hebben gehad met slavernij?
Tjin: ‘Mijn voorouders waren slaven. Van mijn moeder hoorde ik dat haar ouders op de plantages moesten werken. Zoals vroeger hier de Turken naartoe kwamen om te werken, kwamen in Suriname de Chinezen om te werken. Zo heb je allerlei culturen in Suriname en die leven goed samen. En daarom heb ik een Chinese achternaam.’
Joyce: ‘Mijn moeders moeder was een kind van een slavin. Mijn vader was blank en mijn oma’s voorgeschiedenis had haar geleerd dat alle blanken slaven hielden. Na de afschaffing van de slavernij is de opa van mijn vader naar Suriname geëmigreerd om er als boer te werken. Maar mijn oma had nog steeds het gevoel dat blanke mensen allemaal slavenhouders waren. Als kind van een blanke meneer was dat lastig, maar toen ze mijn vader goed leerde kennen, was het wel in orde. Hij had er niks mee te maken en ook zijn vader had er niks mee te maken. Slavernij mag je nooit vergeten, maar mijn gevoel zegt, laat het ook een keertje rusten. Mijn oma heeft de pijn van haar voorouders gevoeld, maar zijn we niet toe aan een stukje vergeving? We moeten door met ons leven. Je moet blijven herdenken. En de verhalen moeten wel verteld worden. De regering moet zijn verontschuldiging aanbieden en dan is het klaar. Een mooi museum met alles erover, dat is ook belangrijk.’

Wat vindt u van de onafhankelijkheid van Suriname?
‘Ik vind dat de onafhankelijkheid Suriname geen goed heeft gedaan. Toen we nog afhankelijk waren, zorgde Nederland voor van alles. Na de onafhankelijkheid moesten we het zelf doen, maar dat lukte de politiek niet. Er is veel meer armoede dan voor de onafhankelijkheid. Ik moet wel zeggen dat Suriname de onafhankelijkheid als enige land gevierd heeft zonder bloedvergieten. Het was één groot feest. Alle bevolkingsgroepen waren één. Alles ging goed, maar daarna… Iedereen wilde rijk worden in dit jonge land. Maar Suriname is nog steeds een heerlijk land, een mooi land. Ik ga er nog vaak naartoe. Op het moment dat het vliegtuig landt, heb ik al het gevoel: ik kom thuis. Ik heb twee thuisen. Als ik hier ben, praat ik over thuis daar en als ik daar ben praat ik over thuis hier. De meeste Surinamers doen dat.’

School: Admiraal de Ruyterschool

‘Mijn vader had aanzien, omdat zijn vader Raja was’

Amaany, Uma, Mike en Saiffedin van groep 8 van de Admiraal de Ruyterschool interviewen mevrouw Francisca Pattipilohy. Daarvoor komt ze naar hun school. Als de auto is voorgereden, vouwt haar dochter vakkundig de rollator open. Binnen helpen de kinderen de verteller de paar traptreden in de gang op, waarna ze al snel in het klaslokaal kan neerstrijken. Francisca kijkt ernaar uit door de leerlingen geïnterviewd te worden. Ze is 96 jaar oud, dus er is genoeg te vertellen. ‘Wel hard praten, hoor!’ zegt ze, ‘anders hoor ik je niet.’

Waarom bent u naar Nederland gekomen?
‘Ik kom uit Indonesië, van Java, de kleinste van de vier grotere eilanden. Ik ben daar in 1926 geboren. Als kind ben ik gevlucht voor het eerste fascistische regime, van generaal Soeharto. Toen ik een jaar of zestien was, werd ik door mijn vader voor mijn eigen veiligheid naar Nederland gestuurd om daar Rechten te gaan studeren. Doordat ik opgroeide in voormalig Nederlands-Indië en mijn ouders een bepaalde afkomst en aanzien hadden, had ik als een van de weinige kinderen op een Europese lagere school gezeten en sprak ik Nederlands.’

Hoe zit het met het koloniale verleden van Indonesië?
‘In 1625 heeft Jan Pieterszoon Coen de Indonesische eilanden bezet. Indonesië kwam zo in handen van Nederland. J.P. Coen was degene die specerijen zoals nootmuskaat naar Europa bracht. En dat bracht miljarden op. Met die rijkdom konden ze een groot leger inzetten. Legers waren in die tijd betaalde legers. Je hoefde dus niet per se van het land te zijn waar je voor vocht. Je kon je als soldaat aansluiten bij het leger dat mensen nodig had. Het Nederlandse leger was groot en kon het enorme eilandenrijk in 1625 bezetten. Heel Indonesië was toen een kolonie van Nederland. Wel gek als je dat bedenkt, want het waren hooguit 200.000 Nederlanders als bezetters van zo’n 70 miljoen inwoners van Indonesië. Dat lukte met name doordat de inwoners van Indonesië over alle eilanden verspreid leefden. In dat Nederlands-Indië dat J.P. Coen gevestigd had, groeide ik op. De Tweede wereldoorlog heeft Indonesië en Azië pas in 1942 bereikt, toen Japan mee ging doen. Indonesië werd bezet door Japan. Onze president Soekharno was op dat moment door de Nederlanders in asiel geplaatst, omdat Indonesiërs onder zijn leiding wilden strijden voor een onafhankelijk land, waar ze wel onderwijs konden krijgen. In 1945, toen de Engelsen Indonesië bevrijdden, was er geen actieve regering. De Nederlandse regering van Indonesië was bij de komst van de Japanners naar Australië gevlucht. Er kwam toen snel een Nederlandse delegatie vanuit Australië terug om Indonesië weer te bezetten, maar toen was er al een Indonesische strijdgroep, die tot eind 1949 de onafhankelijkheidsoorlog voerde.‘

Waren er dingen die u als inlander niet mocht?
‘Er waren in de tijd van de bezetting drie categorieën. Allereerst de categorie die alle rechten had: de Europeanen. De tweede categorie was de vreemde Oosterling; de Arabieren, Chinezen en Indiërs die ook in Indonesië woonden in die tijd. De derde categorie was de inlander. Die laatste categorie had helemaal geen rechten. Er waren voor deze groep ook geen scholen. Mijn vader, en dus ik, behoorde tot de feodale groep van de Molukken. Mijn vader had aanzien, omdat zijn vader, mijn opa dus, Raja was (hoofd/koning) van die grote gemeenschap in de Molukken. Hij is ambtenaar geworden in de koloniale tijd om ervoor te zorgen dat zijn kinderen naar school zouden kunnen. Mijn vader, die in 1892 is geboren, was een slimme man en was architect van beroep. Er waren een heleboel Nederlandse ingenieurs en architecten in Indonesië in die tijd, maar die spraken geen Indonesisch, dus zij konden daar niet werken. Wij hadden het dus uitzonderlijk goed. Mijn moeder kwam ook uit een feodale groep, een andere groep, maar wel waar de kruidnagel en de kokosnoot vandaan kwam en waar Nederland zo vreselijk rijk van is geworden in die tijd. Dus ik had geluk en kon direct al naar de Europese lagere school, wat dus normaal voor mensen uit Indonesië niet kon. Ik was één van de zes inlanders in mijn examenklas.’

Bent u nog wel eens terug geweest naar Indonesië?
‘Ja. Het is heel erg veranderd. Alleen al omdat er destijds 70 miljoen mensen woonden en nu 260.000 miljoen. En toen konden mensen zich door de bezetting lange tijd niet ontwikkelen of zelf profiteren van de producten van eigen bodem. Dat is nu wel anders. Het is nog steeds het mooiste land ter wereld. Het klimaat is ook erg prettig. Ik vind Nederland vaak maar koud. Ik herinner me vooral de bergen in de buurt van Batavia. Het was vaak rond de 30 graden in het laaggebied en rond de 25 graden aan de voet van de bergen. Daar bij die bergen, dat was prachtige, indrukwekkende natuur. Met heel grote bomen met een middellijn van wel twee meter en waarvan het mariënhout werd gebruikt om bijvoorbeeld tafelbladen te maken. Het oostelijk gedeelte van Indonesië kent de diepste zee ter wereld. Ik heb daar een armband van koraal vandaan. Kijk, ik heb die nu om. Dat is vuurrood als het uit het water komt, maar daarna wordt het langzaam zwart. Het schijnt geneeskundige krachten te hebben.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892