Erfgoeddrager: Tristan

‘“Nu krijgen we nog vuurwerk ook!” riep de buurvrouw’

Caitlin, Germaine, Tristan van basisschool Floralaan worden vriendelijk ontvangen door de 89-jarige Cor Langenhof en zijn vrouw. Zij zorgt voor de drankjes en lekkers, want ‘als je praat, moet je wel iets nats erbij hebben en de koekjes mogen ook op!’ Cor woonde tijdens de oorlog aan de Leenderweg in Eindhoven, niet ver van de school van de kinderen.

Heeft u een bombardement meegemaakt?
‘Op de ochtend van 6 december 1942 vierden we Sinterklaas met het hele gezin. Ik had een dambord gekregen en speelde daarop een spelletje met mijn broer. We kenden de damregels nog niet; als je kunt slaan moet je slaan. En zo kwam het dat alle witte en zwarte stenen tegen elkaar stonden en we niet verder konden spelen. We realiseerden dat we het niet goed hadden gedaan. We hebben het dampotje niet af kunnen maken, omdat opeens de bommen vielen. Dat blijf je je dan herinneren, dat je op zo’n moment met zo’n damspel bezig bent. Wat het geval was; Philips maakte radio’s en onderdelen en daar maakten de Duitsers gebruik van. Dus wilden de Engelsen die fabrieken raken. Dat is totaal mislukt. De Demer, nu ook onze winkelstraat, is toen helemaal platgebombardeerd.’

Hoe was de bevrijding?
‘De bevrijding was het mooiste stukje van de oorlog. Ik had net gegeten en was met mijn broer met een tennisballetje tegen de muur aan het schoppen. Ineens komt er een stel op een tandem met luchtbanden voorbij. Dat was bijzonder, want je had in de oorlog alleen nog fietsbanden van hout. Zij schreeuwden: “De Engelsen komen eraan!” Met mijn vader ben ik toen naar de Aalsterweg gegaan. Hij pakte mijn hand en frummelde me de menigte door. Een vrouw in een deuropening riep: “Zoiets moois heb ik nog nooit gezien!” En daar was de lange colonne Engelsen, er kwam geen einde aan. Vier rijen dik met jeeps, tanks en artillerie, bumper aan bumper. De soldaten gooiden sigaretten en snoep. Ze gingen richting Nijmegen om over de bruggen snel door te stoten naar het noorden. Helaas is deze operatie Market Garden mislukt en brak daarna de Hongerwinter aan.’

Heeft u het bombardement na de bevrijding meegemaakt?
‘De avond na de dag van de bevrijding was er een kinderoptocht met fietsen en stepjes. Mijn moeder had al iets gehoord en wij moesten thuisblijven. Ik hoorde op mijn slaapkamer Duitse vliegtuigen overkomen, het motorgeluid kon ik namelijk herkennen. ‘Dat is gek’ dacht ik en ging met mijn zus naar beneden. Een ander Duits vliegtuig gooide lichtkogels. Onze buurvrouw zei: “Oh, wat leuk, nu krijgen we nog vuurwerk ook!” De Duitsers wilden de stroom geallieerden tegenhouden en toen hebben ze Eindhoven platgebombardeerd. Die avond was de verschrikkelijkste dag van de oorlog.’

 

Erfgoeddrager: Tristan

‘Het enige dat ik ooit heb gestolen, een plakje spek!’

Arjen, Tristan en Detmar van de H.J. Pieksschool zitten gezellig naast elkaar op de bank, kijken in het rond en genieten van een pakje sap. Jan, een jongere broer van Dikkie Bos, is toevallig ook op bezoek. Hij is een jaar na de oorlog geboren, een ‘babyboomer’. Hij heeft wel in dienst gezeten tijdens de koude oorlog, maar volgens Dikkie Bos was dat vooral lol maken. Over de Tweede Wereldoorlog kan dus alleen zij vertellen. Haar gele parkiet kwebbelt vrolijk mee.

Denkt u nu nog veel aan de oorlog?
‘Ja, heel veel. Ik vraag me af waarom het allemaal nodig was. Waarom kunnen mensen niet gewoon lief zijn voor elkaar? Ook nu zijn er oorlogen. Op school mag iedereen ook wel aardiger voor elkaar zijn. Nee, het mag nooit meer gebeuren. Ook niet in jullie leven. Ik heb een kleinzoon die in het leger zat en in Afghanistan is geweest. Hem stuurde ik iedere week een schoenendoos vol met drop en sigaretten. Vorig jaar ben ik samen met hem naar het kerkhof geweest. We hebben de graven bezocht van de mensen die we verloren zijn in de oorlog. Hij is daar ook in geïnteresseerd. Ik hoop dat jullie het allemaal niet hoeven meemaken.’

Had u honger in de oorlog?
‘Tijdens de eerste evacuatie zaten we bij een boer in Bilthoven. We sliepen daar in het hooi boven de koeien. Aan de overkant van de straat zaten Duitsers in een villa. De boer bracht wel eten naar de Duitsers, maar wij kregen niets. Als we hoorden dat ze de katten eten gaven, slopen mijn zus en ik naar beneden om hun etensbakken leeg te halen. Dat was goed te eten! Er is na de oorlog een boek geschreven over ‘de beste boer van Bilthoven’. Dat klopte niet, hij was helemaal niet zo best. Daar is mijn zus nog achteraan gegaan. Als oudste thuis moest ik iedere dag met een pan naar het dorp. We kregen dan gratis koolsoep. Als ik dan in de rij stond voor soep viel ik vaak flauw van de honger. Elke keer weer. Ik was een keer in een villa en daar hing spek. Daar heb ik toen een plakje vanaf gejat. Het enige dat ik ooit in mijn leven heb gestolen, een plakje spek!’

Zijn er ook grappige dingen in de oorlog gebeurd?
‘Jazeker! Op 10 mei 1940 zijn we met kolenschuiten uit Wageningen vertrokken. Die schepen waren natuurlijk ontzettend vies vanwege de kolen die ermee vervoerd waren. We lagen met z’n allen plat onderin die schepen. Er was ook geen wc; we moesten onze behoefte doen in een emmer. De mannen moesten die emmer dan legen in de rivier. Dat ging een keer mis. Een oudere meneer droeg de emmer de trap op en liet hem bovenaan vallen. Dat vonden de mensen die eronder stonden natuurlijk niet zo leuk. Een ander moment dat we veel plezier hadden, was in de kelder van een tante in Bennekom. We zongen daar altijd veel liedjes. Op een dag wilde mijn vader laten zien hoe we bij gevaar snel de kelder uit konden vluchten. Hij klom door het kelderraam, maar bleef vastzitten. Hij kon niet voor- of achteruit. Wij hebben het daarna maar niet geprobeerd.’

Erfgoeddrager: Tristan

‘En ze stelden vragen als: ‘Wonen jullie in Suriname in bomen?’

De leerlingen Jesse, Tjun, Bram en Tristan mochten voor het schoolproject Koloniale Sporen Bea Vyent interviewen. Bea komt uit Suriname en kwam naar Nederland toen ze 16 was, helemaal alleen. Ze gingen in gesprek met haar over het verleden in Suriname en hoe ze zich voelt in Nederland. Ze werden hartelijk ontvangen en namen plaats aan de eettafel.

Wij hebben gehoord dat u uit Suriname komt uit het dorp Onverwacht. Kunt u vertellen hoe het dorp aan zijn naam komt?

Ik woonde daar met zeven broers en vier zussen. We leefden in een huis waar de jongens boven sliepen en de meisjes beneden. Onverwacht was vroeger een slavendorp en is na de afschaffing van de slavernij gekocht door voormalige slaven. Zij hebben de naam eraan gegeven. Waarom het dorp Onverwacht heet weet ik niet precies. Het was een dorp met ongeveer vijftienhonderd mensen. Iedereen in Onverwacht kende elkaar en iedereen was familie van elkaar. Men hielp elkaar en kwam vaak bij elkaar op bezoek.’

Hoe was het om in zo’n groot gezin op te groeien?

‘Ik was de jongste van alle kinderen. Mijn vader overleed op mijn vijftiendeeverjaardag. Zoiets vergeet je nooit meer. Mijn oudste broer nam me toen bij zich in huis. Hij werkte al. Mijn broers waren heel beschermend. Om mijn moeder te ontlasten werden een paar kinderen door familie opgevangen. Mijn zus ging ook ergens anders wonen, bij een neef en zijn vrouw – zij hadden zelf geen kinderen. Mijn andere zus woonde ook bij familie. Dat was heel gewoon in die tijd, dat kinderen ergens anders gingen wonen. Maar niet in een gastgezin hoor, altijd bij familie.’

Het contact met de familie was heel goed. We woonden bij elkaar in de buurt. Ook de familie van mijn vader en moeder kwamen vaak op bezoek. Zelfs uit Paramaribo kwamen de zusters van mijn vader elke week langs. Onverwacht ligt veertig kilometer van Paramaribo af. Mijn opa en oma woonden er ook. Mijn oma is 102 jaar geworden. Zij leefde nog in de tijd van de slavernij. Ze was een slavenkind.’

Waarom bent u naar Nederland gekomen?

‘Er was een arts in Suriname die doctor Braaksma heette. Hij vertelde dat er in Nederland weinig verpleegsters waren en dat er een advertentie was geplaatst op de radio en in de kranten of er jonge meisjes waren die in Nederland als verpleegkundige wilden werken. Toen heb ik mezelf opgegeven, tegelijk met een heleboel andere Surinaamse meisjes en jongens. Tja, in Suriname kon je niet zo makkelijk aan werk komen, dus wilde je weggaan. Ik ben zelf in Amersfoort terechtgekomen. Ik werkte eerst zes jaar als verpleegkundige in de psychiatrie en daarna zesentwintig jaar in het Juliana ziekenhuis in Zaandam.’

Want vindt u van Nederland ten opzichte van Suriname, zijn er veel verschillen?

‘Ik kwam hier in de winter aan en er lag sneeuw, dat had ik nog nooit gezien. Ik wilde de hele dag met sneeuwballen gooien, want dat was het eerste wat ze je leerden over Nederland. De mensen hier vonden me heel bijzonder, zij hadden toen nog nooit donkere mensen gezien. Ik voelde me helemaal niet gediscrimineerd vanwege mijn huidskleur. Nu, de laatste jaren, voel je wel dat er een soort druk is, vooral door mensen om je heen. Maar vroeger niet, ze vonden het vooral leuk, dan kwamen ze zo over je huid vegen en vroegen ze: ‘Hè, geeft dit niet af?’ En ze stelden vragen als: ‘Waar hebben jullie Nederlands geleerd?’ en ‘Wonen jullie in Suriname in bomen?’ En dat moest je allemaal vertellen en dan wilden ze met je op de foto. Dat was vroeger, de goeie ouwe tijd. Maar ja, dat is nu anders.’

We hoorden dat U ook een soort eigen taal sprak naast Nederlands in Suriname? Een soort straattaal.

‘Ja, dat is gewoon Surinaams. Ja, wij noemen het ook wel ‘Negerengels’ omdat er veel Engelse worden in zitten. Het is een taal die door iedereen gesproken wordt naast het Nederlands. Maar als ik mensen aanspreek in Suriname doe ik dat meestal toch in het Nederlands, en omgekeerd doen zij dat ook. En intussen komt er wel wat Surinaams doorheen, maar het is Surinaams-Nederlands. Het is niet echt verboden, maar de meeste Surinamers vinden het minderwaardig klinken. Dan zeggen ze altijd: “Zit je niet op school? Dat leer je toch niet op school?”. Thuis sprak ik meestal Surinaams, maar mijn ouders verstonden wel Nederlands.’

 

 

Erfgoeddrager: Tristan

‘We zagen een volle en gedekte tafel staan, duidelijk plotseling verlaten.’

Op 14 mei 1940 ziet Bea vanaf de Aardbeistraat, waar ze om de hoek  woont, grote rookwolken opstijgen. Ze begrijpt niet wat ze ziet, waar komen die wolken vandaan? Al snel blijkt dat Rotterdam is gebombardeerd. Nederland geeft zich over en de bezetting begint.

Hoe merkte u dat het oorlog was?
Ik begreep er als kind eigenlijk niet veel van. Wij als kinderen werden er weinig bij betrokken. Ik weet alleen nog dat ik alles heel vreemd vond. Het voelde anders. Ik kon nog wel op straat spelen, maar van de Duitsers moesten we ’s avonds om acht uur weer binnen zijn. Zeker op mooie lange zomeravonden was dat jammer. Ik speelde voor de oorlog altijd in de Bosjes van Pex. Dat werd tijdens de oorlog ‘Sperrgebiet’, dus daar mochten we niet meer komen. Af en toe speelden mijn vriendinnetje en ik daar stiekem toch. Veel mensen haalden daar hout uit de bosjes, om te gebruiken als brandstof. Dat was eigenlijk verboden. Ik kan me nog heel goed herinneren hoe de vader van mijn vriendinnetje een grote boom achter zich aan sleepte op de Pioenweg. Eén keer is een jongen te diep de bosjes ingegaan en wij hoorden een enorme knal. Hij was op een landmijn gestapt. Niemand durfde naar hem toe, want er zouden misschien nog meer mijnen liggen. Daar heb ik nachten wakker van gelegen. Wat als hij nog leefde en niemand hem hielp?

Wat heeft u van de jodenvervolging gemerkt?
Bij mij in de klas zat een joods meisje. Van de ene op de andere dag kwam ze niet meer naar school. Ik wist toen nog niet waarom. Op een dag zag ik haar aan het hek van onze school staan. Ik heb niets tegen haar gezegd en daar heb ik nu nog vaak spijt van. Waarom zei ik toch niks? Heel verdrietig vind ik dat.
Ook kende ik een joodse vrouw die met haar gezin bij mij in de straat woonde. Joden mochten alleen tijdens bepaalde uren naar de winkels. Mijn vriendinnetje en ik kwamen haar eens tegen. Ze liep met grote tassen vol boodschappen over straat. We vroegen haar of we konden helpen sjouwen. Ze gaf ons de tassen, maar zei niets. De hele weg lang heeft ze niet met ons gepraat. Opeens was het gezin weg, niemand wist waarheen. Na een tijdje besloten we via het huis achter hen, aan de Laan van Meerdervoort, via de achtertuinen bij het gezin naar binnen te kijken. We zagen een volle en gedekte tafel staan, duidelijk plotseling verlaten. Er zat inmiddels een dikke laag schimmel op het eten. Dat was heel aangrijpend.

Kunt u beschrijven hoe de hongerwinter voor u was?
We hadden natuurlijk heel weinig te eten en geen brandstof. Er was ook geen elektriciteit of gas. ’s Avonds brandden we een lichtje met een drijvertje. Dat was een laag water en een laag olie, met daarin een metalen plaatje met een lontje. Met het beetje licht dat we zo hadden, schilderde mijn vader mij na. Moeder breide lichtgekleurd textiel, dat in het donker nog net te zien was. En ik speelde aan tafel ‘Het Wonderlijke Geduld Spel’.

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892