Erfgoeddrager: Thomas

‘’s Nachts dan hoorde je de bommenwerpers, humhumhumhum…’

Jenny van Zuthpen woont tijdens de oorlog in een huis op de Goudsbloemlaan 210 in Den Haag. Ze woont voor de oorlog in Nederlands-Indië en verhuist voor 1940 naar Nederland. Tijdens de oorlog heeft ze een zware tijd.

Droomt u soms nog van de WO II?
In 1940 leefde alles en iedereen in angst. Deze angst werd versterkt door de Duitse soldaten om ons heen. Ook op school waren we bang. We hadden een leraar die aan de kant van de Engelsen stond en een leraar die voor de Duitsers was. Deze mannen hadden ook regelmatig mot met elkaar. Dit moet niet makkelijk zijn geweest voor de school.
Als hier in Nederland begin van de maand het luchtalarm wordt getest, komt de angst regelmatig terug. Ik moet altijd denken aan de sirene die vroeger af ging. Dat alarm gaf aan dat er vliegtuigen overvlogen en dat er kans was op een bombardement. ’s Nachts vlogen die vliegtuigen ook vaak over ons huis, en kon je die bommenwerpers horen. Humhumhum. Ik kan het nog precies nadoen.

Heeft u mensen gekend die moesten onderduiken?
In die tijd werden de jongens opgeroepen om in Duitsland te gaan werken. Veel mannen besloten onder te duiken. Zo ook mijn buurman. Mijn broertjes waren 6 en 8 jaar jonger dan ik. Zij waren dus te jong om voor de Duitsers te werken. Wij kregen via de ondergrondse de waarschuwing dat er een razzia zou komen. Toen moest ik van mijn vader direct naar de buurman toe om hem te waarschuwen. Ik opende de voordeur en rende snel naar de buren. Tenminste, dat was het plan. Ik rende direct tegen een Duitser aan. Ik kon dus niets meer doen. Gelukkig hoorde ik later, dat mijn buurman al gewaarschuwd was en onder de grond zat om zich te verschuilen.

Hoe heeft u het gehad tijdens de hongerwinter?
Tijdens de oorlog ging al het eten op de bon. Als we eten wilden kopen, moesten we daar dus een papieren bonnetje voor hebben. Tijdens de hongerwinter gaf dit helaas geen zekerheid op voedsel. Als het eten op was of  je was te laat, dan had je pech en had je geen eten. Daarom werden we steeds zwakker. Op zo’n moment ga je proberen andere dingen te eten, bijvoorbeeld tulpenbollen. Daar haalden we dan de giftige binnenkant uit en maakten er bijvoorbeeld een taart van. Ik ben nog heel ziek geworden door die tulpenbollen. Tijdens de hongerwinter hadden we het ook erg koud. Er was geen steenkool en we moesten daarom iets anders hebben om te verbranden. Vanaf dat moment zijn we hout uit huizen gaan slopen om dat op te stoken en het toch warm te krijgen. Dat was natuurlijk wel gevaarlijk voor de bewoners van die huizen. Er zijn daardoor ook wel eens ongelukken gebeurd.

Erfgoeddrager: Thomas

‘Ik werd uit liefde afgestaan’

Wij zijn Saly, Thomas en Aya en we interviewden Jetje Emden, die op tweejarige leeftijd met haar ouders, broer en zusje in de Transvaalbuurt woonde toen de oorlog begon. Toen het gezin zich moest melden bij de Hollandsche Schouwburg, hebben Jetjes ouders haar uit liefde afgestaan in de hoop dat ze de oorlog zou overleven. Ze kwam terecht bij een gezin met 5 kinderen in Friesland. Haar ouders, broer en zusje zag ze niet meer terug.

 

Hoe bent u in Friesland terecht gekomen?
“Alle joodse mensen in Amsterdam moesten naar de Hollandsche schouwburg, en van daaruit werden ze met de trein naar Westerbork gebracht. Er was ook een Duitse jood, Walter Süsskind, en hij kende een van de Duitse SS’ers die de leiding had nog van school. Met hem en de directrice van de crèche aan de overkant wist Walter ervoor te zorgen dat veel joodse baby’tjes gered werden. Ik ben aan iemands hand meegenomen en in een aardappelboot van Amsterdam naar Lemmer gevaren. Onder de aardappels. Niemand heeft me ooit verteld hoe dat precies ging; daar werd niet over gepraat.”

Wat weet u van uw onderduiktijd?
“Ik zat niet in een kast verborgen zoals Anne Frank, maar in een gewoon huis in Friesland bij een gezin met 5 kinderen. Ik was jonger dan de jongste, en paste ook met mijn uiterlijk precies in het plaatje. Ik viel dus niet op.

Ik heb toen ik daar woonde altijd gedacht dat mijn pleegouders mijn echte ouders waren. Mijn pleegzus moest altijd met mij mee naar bed omdat Ik zo huilde. Dan kwam mijn pleegvader naar boven en vroeg: ‘Wie ben jij? Waar kom je vandaan?’, waarop ik dan moest antwoorden dat ik uit Rotterdam kwam.

In Rotterdam woonden geen joden, en mijn pleegvader ramde dat antwoord erin zoals we ook tafeltjes leerden. Als de Duitsers zouden komen en me die vraag zouden stellen, zou ik dat antwoord geven en zouden ze denken dat ik niet joods was.”

Wat gebeurde er met u na de oorlog?
“Na de oorlog vertelden mijn pleegouders dat ze niet mijn echte ouders waren. Mijn pleegvader heeft gezocht of er nog familie in Amsterdam was, maar op een tante na was er niemand meer. Toen ik In de jaren ‘60 zelf mijn eerste kind kreeg voelde ik het gemis pas echt en ben ik gaan zoeken in de hoop ergens informatie te vinden over mijn familie. 15 jaar geleden hoorde ik opeens dat er nog marktvergunningen met foto waren in het stadsarchief. Ik wist dat mijn vader altijd op de markt had gestaan, dus ik belde het stadsarchief en ze vonden zijn vergunning. Dit was de eerste keer dat ik een foto van mijn vader zag. Mijn kinderen en zelfs mijn kleinzoon lijken op hem. De foto staat nu uitvergroot bij me thuis. Het is het enige van mijn familie dat ik heb.”

foto’s: Marieke Baljé

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892