Erfgoeddrager: Sara

‘Met weeën lag mijn moeder op dat dak’

Wij zijn Bella, Tessa en Sara, 11 jaar. We interviewden Hans van Willigenburg. Hij woonde in de Van Woustraat tijdens de oorlog. Zelf heeft hij een documentaire gemaakt over de oorlogstijd in de Van Wou. In de oorlog was hij nog een baby’tje, veel later hoorde hij de verhalen van zijn ouders. Hans van Willigenburg had een Joodse moeder en christelijke vader. Zijn moeder is gered door twee Duitse buurvrouwen. Duitse mensen deden dus ook goede dingen.

Wat weet u nog van de oorlog?
“Ik was een baby in de oorlog, dus ik heb zelf weinig herinneringen aan die tijd. Maar ik heb na de oorlog wel alle verhalen gehoord van mijn ouders en mijn zusje. Mijn zus René woonde tijdens de oorlog voor de veiligheid in een pleeggezin. Pas na de oorlog zagen wij elkaar voor het eerst. Mijn moeder was een Joodse vrouw. Ze was een beetje veilig omdat ze met mijn vader, een niet-Joodse man, was getrouwd. Toch moest ze oppassen. Ze moest een ster dragen en kon het huis niet uit. Ze is twee keer verraden.”

Hoe heeft zij dat verraad overleefd?
“Dankzij twee Duitse buurvrouwen. Else Bühre en mevrouw Kuiper. Die twee mochten elkaar niet. Maar allebei waren ze bevriend met mijn moeder. Die eerste keer dat mijn moeder verraden werd, was ze hoogzwanger en had ze al weeën. Toen heeft de ene Duitse buurvrouw de soldaten afgeleid. En de andere Duitse buurvrouw heeft mijn moeder naar het dak gebracht. Door een raampjen, via de dakgoot het dak op, met haar zwangere buik met mij erin. Daar lag ze, op het dak, met weeën. Uiteindelijk hebben die twee Duitse buurvrouwen ervoor gezorgd dat de soldaten weer weggingen. ‘Hier woont geen Joodse vrouw,’ hebben ze aan hen verteld. Ze hielpen mijn moeder weer naar binnen. Het duurde nog een paar uur voordat ik kwam. Onze Duitse buurvrouwen hielpen daarbij. Dankzij hen ben ik ter wereld gekomen. In 1942.”

Wanneer hoorde u dit verhaal?
“Pas na 1945 hoorde ik dit verhaal, toen mijn moeder mij een keer berispte toen ik Duitse toeristen die de weg vroegen expres geen antwoord gaf. ‘Dat doe je niet,’ zei mijn moeder streng, toen ze dat zag. En ze vertelde me hoe goed onze Duitse buren voor ons waren geweest. Weer een paar jaar later legde ze me uit waarom ik nooit iets mocht kopen bij de sigarenhandelaar aan de overkant van onze straat. Hij was het geweest die mijn moeder en andere Joodse mensen in de buurt had verraden in ruil voor geld.”

 

Erfgoeddrager: Sara

‘’De duikplank van het Amstelparkbad eindigde bij ons in de kachel.’’

Wij gingen op bezoek bij mevrouw van der Woerd in de Moerdijkstraat.

Wat deden uw ouders in de oorlog?
‘Mijn moeder was verpleegster. In de oorlog werkte ze niet meer in het ziekenhuis, maar ging ze bij mensen privé langs om te helpen. Onder ons woonde een oud Joods echtpaar. Mijn moeder plakte een briefje op de deur waarop stond dat er bij deze familie roodvonk heerste, een besmettelijke ziekte waar de Duitsers heel erg bang voor waren. Een jaar later kwamen de Duitsers erachter dat de buren helemaal geen roodvonk hadden, want meer mensen plakten zo’n briefje op.
Toen zijn ze meegenomen. Ik vond het altijd heel erg om te zien als mensen werden opgepakt.
Mijn vader was voor de oorlog architect. Maar tijdens de oorlog werkte hij op kantoor, omdat er niets meer gebouwd werd. Mijn vader ging met mijn broers veel op rooftocht naar eten. Ze kapten bomen in de Rijnstraat en zelfs de duikplank van het Amstelparkbad, nu het de Mirandabad, eindigde bij ons in de kachel.’

Hoe was de hongerwinter voor u?
‘Dat was heel naar, ik ging vaak met een lege maag naar bed. Gelukkig sprak mijn vader Duits. Op een gegeven moment mocht je niet meer met de trein reizen, alleen mensen die een speciale vergunning hadden. Mijn vader kende een hoofdofficier die hem toestemming gaf om met de trein te gaan. Mijn vader ging dan naar de boeren in Groningen of Drenthe, die hadden namelijk nog wel eten. Hij kwam terug met een zak vol bonen en erwten. Mijn moeder legde dan een laken op de grond waar alles op uitgestrooid werd. Wij moesten alle bonen sorteren, bruin bij bruin, wit bij wit, enzovoort. Dan hadden we weer iets te doen, we konden namelijk toch niet naar school.
In het begin van de oorlog hadden we gelukkig nog wel gewoon te eten. Je had voedselbonnen waar je de belangrijkste dingen van kon kopen, maar het werd steeds minder. Wij hadden het geluk dat we boven een bakker woonden. Wij lieten dan aan de achterkant van ons huis een mandje naar beneden te zakken, waar de bakker dan het brood voor ons indeed. Het was heel leuk om boven die bakker te wonen, we kregen soms gebakjes als ze mislukt waren.’

Bent u een dierbare verloren in de oorlog?
‘Ik had een vriendinnetje, Stella Heijman, ze was Joods. Ze woonde verderop in de straat. Op een middag belde ze bij ons aan en had een ringetje met een blauw steentje bij zich. Ze vroeg aan mij: ‘Ria, wil jij dit voor me bewaren?’ Ze vertelde niet waar ze heen ging, haar ouders ook niet. Ik heb haar het ringetje nooit meer terug kunnen geven.
Ik hield veel van zwemmen. Bij het Amstelparkbad had je het zongedeelte, daar zwommen de Duitsers. En je had het schaduwgedeelte, dat was voor de andere mensen.
De Duitsers hadden bij het zongedeelte bommen geplaatst, maar een vriendje van ons geloofde dat niet. Hij is toen naar het zongedeelte gegaan en is onder het hek doorgekropen. Toen hij eronderdoor was, hoorden we een hele harde knal.
Er lagen echt bommen. Het vriendje was dood.’

Erfgoeddrager: Sara

‘Dat ze werd meegenomen terwijl ze niets had gedaan…’

De 87-jarige Jenny de Jong vindt het erg leuk én heel belangrijk om haar verhaal te vertellen. Junie, Ana, Sara, Pim en Sem van de Meidoorn hangen aan haar lippen als zij  haar indrukwekkende verhalen vertelt. En van ‘u’ zeggen wil ze niet weten. “Jullie zeggen gewoon Jenny, want als we het over de oorlog hebben dan ben ik even oud als jullie.”

Wat herinnert u van de oorlog?
‘Ik was 9 jaar toen de oorlog uitbrak. Ik weet nog dat er op een gegeven moment allemaal schuilkelders gebouwd werden en toen hoorde ik op 10 mei dat mijn moeder tegen mijn vader zei: “Oooh, nou is het oorlog, nou is het oorlog!” Tegen mij zei ze: “Je mag wel buiten spelen maar als het luchtalarm af gaat moet je meteen naar binnen komen.” Op een dag moest ik van mijn moeder een boodschapje doen. Toen ik de winkel uitliep, ging opeens het luchtalarm. Ik liet mijn tas van schrik vallen en rende zo hard als ik kon naar huis. Dat was de eerste dag van de oorlog en ik was heel erg bang.’

Hoe was het op school?
‘Het tweede oorlogsjaar mochten er geen Nederlandse liedjes meer gezongen worden in de klas. Bij ons was er één meisje dat een ster droeg: Truusje. Ik weet nog dat het dat jaar een hele warme zomer was. Onze juf zei: “Zullen we nou eens lekker stout zijn en die ramen open gooien en dan lekker al die liedjes zingen?” We waren bijna 11 jaar dus dat vonden we hartstikke spannend. Dus wij allemaal heel hard die liedjes zingen. Opeens werd er heel hard op de deur gebonkt en kwamen er drie hoge Duitse officieren binnen. “Mitkommen!” schreeuwden ze tegen de juf. Maar ook Truusje moest mee. Wij bleven als versteend achter. De directrice zei dat ze vast snel terug zouden komen. Pas 14 dagen later kwam de juf weer in de klas. Ze wist niet wat er met Truusje gebeurd was. Ze is echter nooit meer teruggekomen en haar vader en moeder ook niet. Dat vergeet ik nooit meer. Dat ze werd meegenomen terwijl ze niets had gedaan.’

Hoe was de oorlog voor uw gezin?
‘In het derde oorlogsjaar was er minder te eten, maar wij –  mijn ouders, broertje en ik –  konden nog gewoon op vakantie naar mijn opa en oma in Gelderland. En daar hadden we heel veel plezier. Opeens kwam er voor mijn vader een telegram waarin stond dat we direct terug moesten naar Amsterdam. Wat bleek, er was een hele grote granaat op het dak van ons gekomen. Door het plafond, door mijn bed, waarna de granaat was blijven hangen op één hoog, in een kast, niet ontploft.  Daar sliepen een oudere meneer en  mevrouw en die waren hartstikke doof. Die bom was in hun kast terechtgekomen en ze hadden niks gehoord! Ze sliepen gewoon door! Later hebben we er nog vreselijk om gelachen.’

Hoe was de Bevrijding?
‘Die kan ik me ook nog heel goed herinneren. Mijn vriendinnetje en ik mochten onze nieuwe rokjes aan, die waren van lakens gemaakt. Zo gingen we helemaal blij naar de Dam want daar zouden Canadese soldaten komen. Opeens zag ik op een balkon van een hotel de deuren opengaan en drie soldaten naar buiten komen. Die begonnen met machinegeweren op alle mensen te schieten die daar stonden en voor ons viel een moeder met een kinderwagen dood neer en het kindje viel zo uit de kinderwagen op de grond. Zo verschrikkelijk. Iedereen begon te hollen. Eenmaal thuis dacht ik: aan het begin van de oorlog heb ik gehold om veilig thuis te komen en nu aan het einde heb ik weer gehold om veilig thuis te komen! Ik wil jullie graag nog wat meegeven: dwing nooit een ander als hij ergens anders in gelooft, dring nooit je ideeën aan iemand op!’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892