Erfgoeddrager: Rayan

‘Het was een kleine buurt, dat door de Duitsers was aangewezen joods getto’

Ongeveer 300 joden moesten tijdens de oorlog naar getto Asterdorp verhuizen, ook Jacob met zijn ouders, zus en broer. Hij herinnert zich vooral zijn angst in de nacht, als er weer buren werden weggehaald.

Hoe kwam u in Asterdorp terecht?
“In april 1943 kwam er een NSB’er bij ons aan de deur. Wij woonden toen in Utrecht, in een smal straatje. De NSB’er wilde onze woning bekijken. Daarop zei hij: ‘Ik wil hier wonen en jullie gaan eruit’. En zo kwamen wij in Asterdorp terecht, mijn ouders, zus, broertje en ik. Het was een kleine buurt, dat door de Duitsers was aangewezen joods getto.”

Wat herinnert u zich van Asterdorp?
“We woonden in een klein huisje. Aan de overkant van het water stond de Fokkerfabriek, gecamoufleerd met doeken, zodat de geallieerden de fabriek vanuit de lucht niet konden zien. En ik herinner me van Asterdorp vooral hoe bang ik was. Wat zou de nacht ons nu weer brengen? Iedere nacht kwam de politie bewoners weghalen. Ze kregen vijf minuten de tijd om hun spullen te pakken en moesten dan mee. Eerst waren er nog zo’n driehonderd families in Asterdorp, maar elke dag werden dit er minder. Wij waren als laatste over en uiteindelijk moesten ook wij vertrekken.”

Wat gebeurde er met uw gezin?
“We werden weggevoerd naar kamp Westerbork. Ik herinner me van daar dat we nog samen Chanoeka vierden, een joods feest waarbij alle jongens samenkwamen en overal lichtjes waren. Maar ook dat we ons elke dag in rijen moesten opstellen en dan werden er mensen uitgepikt die naar concentratiekampen in Duitsland en Polen werden gebracht. Wij moesten naar concentratiekamp Bergen-Belsen, in veewagens van een goederentrein werden we weggebracht. Alle ouders moesten er werken, terwijl de kinderen in het kamp bleven. Iedere dag stonden we urenlang op een grote buitenplaats omdat de Nazi’s de mensen moesten tellen, in zomer of winter, zon of regen. Speelgoed was er niet. Wel kan ik mij herinneren dat een paar mensen in het kamp voor de jeugd zorgden. Zij zongen soms liedjes met ons. En ik had gelukkig ook vrienden in het kamp. Sommige van hen leven nog. Maar mijn vader overleefde het concentratiekamp niet, hij is aan voedselgebrek gestorven, net als vele anderen.”

Erfgoeddrager: Rayan

‘Ik smokkelde vitaminen voor het verzet’

Frits Neijts was 12 jaar toen de oorlog begon en woonde in de Bestevaerstraat. Hij weet nog veel van de oorlogsjaren.  Zoals hij zelf zegt: “Hoe ouder ik word, hoe meer er terug komt.” Ilias, Rayan en Nurselen vroegen hem naar zijn ervaringen tijdens die oorlogsjaren in de Baarsjes.

Waar zat u op school?
‘Ik zat op de Columbusschool. Later bleek dat mijn vrouw daar ook op zat, maar dat wisten we toen nog niet. Die school was bezet door de Duitsers. Beneden stonden allemaal bedden en wij hadden alleen nog maar boven les. Ik was half Joods. Mijn vader was joods en mijn moeder niet. Ik had de achternaam van mijn moeder en had dus ook geen J in mijn paspoort staan. Dat heeft mijn leven gered. Mijn moeder wist via haar contacten in Duitsland wat het lot van de Joden was. Ze heeft toen mijn vader overtuigd om onder te gaan duiken. Mijn vader is ondergedoken in Amsterdam Zuid. Hij kwam dan toch wel eens stiekem naar ons toe. Dan werden wij heel boos, want hij liep gewoon met zijn ster op en dat was natuurlijk veel te gevaarlijk. Toen heeft mijn moeder gezegd: jij mag niet meer komen, dat is te gevaarlijk. Hij heeft heel veel geluk gehad, want hij is nooit ontdekt en heeft het dus overleefd. Mijn tantes, de zusters van mijn vader, zijn wel allemaal vermoord in de kampen. Dat hoorden wij pas veel later via het Rode Kruis.’

Deed u aan verzet?
‘In 1944, ik was toen zestien, werkte ik bij een dependance van een geneesmiddelenfabrikant. Wij woonden toen al in Noord. Via mijn buurjongen Pietje Douma, de zoon een verzetsstrijder, werd ik gevraagd of ik vitaminen naar buiten kon smokkelen voor het verzet en de onderduikers. Ik deed die rolletjes in mijn sportsokken waar ik een elastiek omheen deed. Als  naar buiten wilde, moest je langs de portier en de kauwgomballenautomaat. Daar zat alleen geen kauwgom in, maar groene en rode stuiters. Als je een rode eruit haalde, werd je gefouilleerd. Als je een groene had, mocht je zo doorlopen. En ik had heel vaak een groene! Een keer ging het mis. Ik moest mee naar kantoor en de oude Duitse soldaat vroeg ik mij waarom ik dat gedaan had. “Mijn familie heeft honger.” Hij zei toen: “Eigenlijk moet ik je uitleveren, maar je bent nog maar een kind. Ga maar!” Die man heeft eigenlijk mijn leven gered. Ik kan dus ook niet zeggen dat alle Duitsers slecht waren. Net zoals niet alle Nederlanders goed zijn. Er zit ook echt schorem tussen. Zoals de verzetsgroep die naast ons woonde. Die zijn op een gegeven moment verraden.  Die leider is toen doodgeschoten. Hij viel zo dood van de trap. De hongerwinter was ook heel erg. Wij hadden een brood voor de hele familie. Mijn broers pikten dan wel eens stiekem iets van mijn eten. Wij zijn met mijn moeder toen naar Groningen gelopen. Daar zijn wij goed verzorgd.’

Wat vindt u van oorlog?
Iedereen mag zijn eigen overtuiging hebben, maar ik vind het afschuwelijk als dat gepaard gaat met geweld. Je moet wel respect voor elkaar hebben. Dat is ook mijn grootste zorg voor jullie generatie: er is weer zoveel narigheid. Dan denk ik: Wat maakt het uit waar je vandaan komt, je bent mens!

Erfgoeddrager: Rayan

‘Worsten stelen van de Duitsers’

‘Wij zijn Annie-Sterre, Rayan en Tsztou en wij interviewden mevrouw Mater. We vonden haar een heel opgewekte vrouw, ondanks alles wat ze heeft meegemaakt. In de oorlog was haar moeder ziek. Omdat zij een Joodse vrouw was, had zij geen recht op medicijnen. Pas toen haar niet-Joodse vader haar papieren had vervalst, kon ze medicijnen krijgen. Ze is echter in het laatste jaar van de oorlog overleden.’

Wat herinnert u zich van de bezetting?
‘Omdat mijn vader bij het verzet zat, leerde hij ons dat we vooral niet moesten opvallen. Thuis hadden we namelijk drie onderduikers – een echtpaar en hun dochter. Op een dag zat ik in de tram, op weg naar het Amsterdams Lyceum. Voor mijn tiende verjaardag had ik van mijn ouders een horloge gekregen. Ik was daar verschrikkelijk trots op. Een Duitse soldaat zag mijn horloge. Hij wilde het voor zijn dochter hebben. Ik durfde toen geen nee te zeggen en gaf hem mijn horloge. Een week later werden mijn Joodse grootvader en grootmoeder opgepakt en naar de Hollandsche Schouwburg gebracht. Daar werd mijn grootvader zo ziek dat hij doodging. Toen had ik geen horloge en geen grootvader meer.’

Hielp u uw vader in het verzet?
‘Aan het Roelof Hartplein stond ‘Huize Lydia’. Daar werden in de oorlog Duitse vrouwen ondergebracht om de Duitse soldaten te vermaken. Iedereen in Amsterdam had vreselijke honger, maar die Duitse vrouwen kregen goed te eten. Mijn vader had ontdekt dat er elke week vers eten naar Huize Lydia werd gebracht. Daar zaten ook rookworsten bij, die aan een lange stok hingen. Mijn vader nam mij als klein, onschuldig schoolmeisje mee naar dat huis. In de gang naar de keuken verstopte ik me achter een klein raampje. Wanneer de rookworsten langs het raampje kwamen, pakte ik snel een paar worsten van de stok! Met de worsten in mijn schooltas liep ik daarna het gebouw weer uit. Op die manier konden we de onderduikers te eten geven.’

Wat is uw ergste herinnering?
‘Aan het einde van de oorlog werd mijn vader verraden en moest hij zelf ook onderduiken. Omdat mijn moeder net was overleden, woonde ik alleen met mijn zusjes en de onderduikers in ons huis. Al gauw stonden de Duitsers voor de deur, op zoek naar de onderduikers. Snel verstopten zij zich achter een dubbele wand op zolder, die mijn vader voor hen had gebouwd. De Duitsers doorzochten het hele huis, maar konden niets vinden. Ze werden steeds kwader. Toen vonden ze onze schildpadden, die mijn zusjes en ik nog van mijn moeder hadden gekregen. Ze stonden in grote bakken in de kelder. Uit woede zetten de Duitsers een grote pan water op het vuur en gooiden onze schildpadden in het kokende water. Mijn zus en ik moesten toekijken hoe de dieren krijsend doodgingen. Wanneer je denkt aan alle mensen die onnodig in de oorlog zijn gestorven, waren dit natuurlijk maar schildpadden. Maar het waren wel onze schildpadden.’

Tijdens het interview

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892