Erfgoeddrager: Rafael

‘Mijn vader dook boven op mij om me te beschermen’

Yske, Rafael, Lina en Adnan van de Rivierenschool in Amsterdam-Zuid interviewen Jeanne Koehein in haar huis in De Pijp. Tijdens de oorlog woonde ze in dezelfde buurt als nu; toen samen met haar ouders, zusje en twee broertjes.

Weet u nog dat de oorlog begon?
‘Ik zie dat nog zo voor me want mijn moeder begon ineens te huilen. En dat had ik nog nooit eerder gezien. Wij woonden op de eerste verdieping en mijn ouders zijn gelijk naar de onderburen gelopen. Ze hebben toen overlegd: gaan we bij bombardementen in het trappenhuis zitten of in de schuilkelder? Ik weet nog dat ik heel erg hoopte dat we in de kelder zouden gaan schuilen. Want ik had nog nooit in mijn leven een kelder gezien! Ik was pas 5 jaar en zag de ernst van de oorlog nog niet in.

Tijdens die bombardementen ging ik snel op de wc zitten. En dan heel vaak doortrekken, zodat ik de bombardementen niet kon horen. Mijn broertjes niet hoor, die stonden gewoon voor het raam te kijken, die vonden dat spannend. Maar ik vond het ongelooflijk eng. Ook liep ik een keertje met m’n vader naar vrienden om wat eten te vragen. We wandelden langs een Duitse kazerne en toen kwamen er ineens vliegtuigen aan. En die gooiden bommen op de kazerne. Mijn vader dook boven op mij om me te beschermen. Doodsbang was ik. Lang na de oorlog schrok ik nog steeds op wanneer ik het gebrom van een vliegtuig hoorde. Dan voelde ik diezelfde angst weer.’

Zijn er ooit Duitse soldaten bij u thuis geweest?
‘Bij ons op driehoog zat een Joodse man ondergedoken. Op een gegeven moment ging bij ons de bel. Mijn ouders deden de deur open en meteen kwamen er enkele Duitse soldaten het huis binnengestormd. Ze wilden weten waar die Joodse man was. Mijn ouders vertelden dat ze dat niet wisten. De soldaten zijn toen verder naar boven gegaan, maar die man was al op de vlucht. De Duitsers zagen hem echter vluchten en schoten op hem. Hij werd getroffen in zijn been. De Duitsers hebben hem toen naar het ziekenhuis gebracht. De hele verdere oorlog heeft hij daar in het ziekenhuis gelegen. En de oorlog dus overleefd! Hij had dus eigenlijk mazzel dat hij in zijn been geschoten was.’

Hoe kwam u de Hongerwinter door?
‘Het was heel koud en we hebben echt honger geleden. Mijn vader had geen slechte baan hoor, hij verdiende best goed. Maar eten was gewoon heel erg duur. Voor een brood moest je een klein fortuin betalen. Mijn moeder had gouden kronen, en die heeft ze eruit laten trekken. Die kon ze dan ruilen voor eten. Ook haar trouwring heeft ze moeten verkopen. Er was zelfs zo weinig eten in de stad, dat mijn broertjes tijdens de Hongerwinter noodgedwongen in Groningen moesten gaan wonen. Er was anders te weinig eten om alle monden te voeden. Een van mijn broertjes was pas 6 jaar oud en die heeft dat heel erg zwaar gevonden. Gelukkig duurde dat maar drie maanden. Daarna werden we bevrijd en konden ze weer naar huis.’

Had u Joodse vriendinnetjes?
Toen ik jong was niet, ik wist destijds niet eens wat een Jood was. Ik weet wel dat er naast mijn school een Joodse school was. Dat heb ik nog meegemaakt. In een tijdsverloop van een half jaar waren die kinderen allemaal verdwenen. Ik heb ze niet zien weggehaald worden, maar die school functioneerde na een tijdje helemaal niet meer. De eerste twee jaar op school zat er wel een Joods meisje bij me in de klas. Die was op een gegeven moment gewoon weg. Niet ondergedoken, dat hoefde niet als maar één van je ouders Joods was. Later kwam ik haar weer tegen op het Vossius. Het is het enige Joodse meisje dat ik uit die tijd ken. De rest was allemaal weggehaald.’

Erfgoeddrager: Rafael

‘De Japanners waren bang voor krokodillen’

Thomas Kho, officieel Tong Hwa Kho genaamd, laat tijdens het interview foto’s zien van het eiland Biak en van het inheemse volk van Nieuw-Guinea van vroeger. Spring High-leerlingen Rafael, Max, Mounir en Yassir vragen hem over hoe hij de oorlog aan die kant van de wereld heeft beleefd.

Waar bent u geboren?
‘Op het eiland Biak. Dat hoorde vroeger bij Papoea-Nieuw-Guinea en nu bij Indonesië. Ik ben geboren in 1944, toen de Japanners Biak al hadden bezet. Ik ben de jongste van acht en ben het kind van een Chinese vader en een Papoease moeder. We woonden in een houten huis op palen op het water. Omringd door krokodillen. De Japanners waren bang voor de krokodillen, dus lieten ze ons dorp met rust.’

Hoe was de oorlog voor uw ouders?
‘Zwaar. Ik kom uit een erg arm gezin. Zo arm dat mijn moeder mijn oudste broer heeft meegegeven aan mijn oom, naar China. Ze hoopte dat hij daar een beter leven zou krijgen. Maar ze heeft nooit meer iets van mijn broer gehoord en we weten niet of hij nog leeft of dat hij is omgekomen. Toen ik geboren was, was ik erg ondervoed. Mijn moeder kon mij geen melk geven en probeerde mij aan anderen te geven. Maar niemand wilde mij. Ze dachten dat ik dood zou gaan, zo dun was ik. Mijn moeder heeft me toen elke dag rijstepap gegeven. Daar sterkte ik van aan. Een keer vielen Japanners ons huis binnen, omdat ze gehoord hadden dat wij veel eten hadden, wat niet waar was. Mijn vader en mijn oom werden ondervraagd. Omdat ze dachten dat ze logen, werd mijn vader in elkaar geslagen. Toen mijn oom daarop een grote mond gaf, werd ie ook geslagen. Japanse soldaten kenden geen genade. Wie niet boog als ze marcherend langskwamen, werd geslagen of gemarteld.’

Wanneer bent u naar Nederland gekomen?
‘Na de Tweede Wereldoorlog kwam Indonesië in opstand tegen Nederland. Na eeuwen wilde Indonesië onafhankelijk zijn, loskomen van Nederland. Halfbloedbewoners moesten het land verlaten en moesten kiezen tussen Nederland of Nieuw-Guinea. Na de oorlog ging het met mijn familie wel weer goed. Mijn ouders begonnen een wasserette en wasten voor de Amerikaanse soldaten. Ook exporteerden ze gedroogde kokos, olie en zeep naar Europa. Maar het werd steeds onrustiger, er kwamen weer bombardementen. Ik zat op school, een jongensschool, vlak bij het vliegveld. Mijn familie werd bedreigd en we waren voorbereid om te gaan vluchten. Maar je moet je realiseren dat als je vlucht, je opeens arm bent. Dan heb je niets meer. Ik ben uiteindelijk in 1962 naar Nederland gekomen. Een aantal familieleden zijn naar Australië gevlucht en mijn moeder is achtergebleven in Nieuw-Guinea. Ze wilde niet weg. Ik heb hier een gelukkig leven kunnen opbouwen. Ik heb een prachtige vrouw van Zuid-Koreaanse afkomst en we hebben een fijn gezin. Maar toch blijft Nieuw-Guinea voor altijd mijn thuis.’

Erfgoeddrager: Rafael

‘Opeens stond er: Voor Joden verboden’

Rosa Wertheimer-Bokkie woont sinds kort in verzorgingshuis Beth Shalom, al had ze liever thuis willen blijven wonen, zelfs nu ze bijna honderd is. Over de oorlog praten vindt ze niet makkelijk, omdat ze ASVO-leerlingen Amelia, Julian en Rafael niet met de verhalen wil belasten. Ze heeft in haar lange leven niet vaak over de oorlog gepraat. Dat deed je toen niet, en wie wilde luisteren? Haar eigen familie bestond niet meer en ze moest haar leven opnieuw uitvinden. Vanwege de oorlog in Oekraïne, de ellende die toch wel heel dichtbij komt, besluit Rosa de kinderen haar verhaal wel te vertellen.

Hoe wist u dat het oorlog was en wat voelde u toen u dat hoorde?
Tja, de Duitsers hadden geen briefje gestuurd van te voren. Mijn vader vertelde dat het oorlog was.
 Ik was toen achttien. Ik voelde niks. Het was alsof je het niet echt beleefde, alsof het iets uit een boek is. Het is de eerste keer dat je zoiets meemaakt, je weet nog niks van de gevolgen, je bent blanco. Je voelt je er ook nog niet bij betrokken. Op een gegeven moment kwam er iemand van de Stadsreiniging op het werk en die zei: “We staken!” Ik wist eerlijk gezegd helemaal niet waarom, terwijl het al een tijd oorlog was. Maar we leefden in die tijd betrekkelijk geïsoleerd. We hadden toen geen telefoon, geen televisie, alleen distributieradio; dat was een speaker, geen radio. We waren lang niet zo goed op de hoogte als jullie nu zijn.’

Wanneer merkte u dat het foute boel was?
Ik denk twee jaar na het begin. Er kwamen allerlei maatregelen en dan ben je er ineens wél bij betrokken. Als je niks voelt van geboden en verboden gaat er een hele hoop langs je heen. Ik ging vaak in het weekend met m’n vrienden naar de jeugdherberg. Ineens stond er een bord: ‘Verboden voor Joden’. De WA kwam midden in de nacht controleren en toen moest ik eruit. Mn vrienden waren solidair en zijn met me meegegaan. Later werd mn vader opgepakt. Mijn moeder was jong gestorven, dus toen waren mijn zusje en ik alleen. Thuis aangekomen was alles weg, gepulst. De buurvrouw zei dat ze zouden terugkomen om ons op te halen. Maar, waar moest je naartoe? Via een vriendin vonden we een benedenhuis, verwaarloosd en vol beestjes. Mijn zusje werkte bij een bedrijf waar ze een sperrung had, een tijdelijke vrijstelling van deportatie. Ik had dat niet en ben ondergedoken. Mijn zusje wilde niet onderduiken, waarom weet ik niet. Ze is uiteindelijk opgehaald en in Sobibor vermoord. Mijn ouders, alle ooms en tantes ook. Ik ben de enige die is overgebleven, de enige die de naam Bokkie nog draagt. Met die naam werden we geplaagd. Kinderen riepen: mn vader had twee Bokkies, twee Bokkies zonder staart, en daar ging ie mee uit wandelen in de Kalverstraat! Dat liedje vergeet ik nooit. Maar dat was lol voor hen.’

Waar zat u ondergedoken?
Bij de ouders van een vriendin. Ook na de oorlog heb ik daar nog jaren gewoond. Ze hadden een schuilplaats voor me gemaakt, een ruimte in een zolderkamer, achter een luik. Ze hadden een belletje gemaakt en als ze één keer belden, bijvoorbeeld omdat er bezoek was, moest ik me verstoppen in de klerenkast. Als twee keer belden moest ik achter het luik. Ik was niet bang, ik hoopte alleen maar dat ik mn plas zo lang kon ophouden. Als er een razzia was, haalde de vader me uit bed en moest ik in de kruipruimte onder de vloer. Daar zat ik dan de hele nacht, dat was verschrikkelijk.’

Wat vond u van de NSB?
Ik had er geen connectie mee. Maar onlangs kwam ik hier op het Gelderlandplein een mevrouw tegen die uit een NSB-gezin komt, vertelde ze me. Ik weet echt niet waarom ze dat zei, maar goed, we zijn heel vriendelijk met elkaar. Waarom ook niet, zij kan het ook niet helpen. Je kiest je eigen ouders niet uit, en ook je achtergrond niet.

Hoe heeft u verder kunnen gaan met uw leven?
‘Ik heb mn diplomas gehaald en gewerkt. Je wéét het wel, wat er allemaal gebeurd is, maar je gaat het niet koesteren, want als je het koestert dan kun je net zo goed een plekje aanvragen in een psychiatrische inrichting. Je moet toch verder. Het is een ervaring die je helaas hebt moeten meemaken.’

Het is stil in de auto op de weg terug naar school. De kinderen zijn diep onder de indruk. Ik vond haar erg dapper,” klinkt het van de achterbank. De anderen knikken instemmend.

Erfgoeddrager: Rafael

‘Twee bommen sloegen in met daverend geweld’

Selina, Jaimy, Fien en Rafael van de Twiskeschool in Amsterdam-Noord hebben zich goed voorbereid, maar zijn toch ook een beetje zenuwachtig voor het interview. Jan Bosman is gelukkig erg aardig. Hij schenkt limonade in en geeft er chocolaatjes bij… het ijs is snel gebroken! Na afloop is hij zichtbaar onder de indruk van de kinderen en de vragen die ze hebben gesteld. Op de terugweg rijden ze nog even langs de Ritakerk en de Nachtegaalstraat om te zien waar meneer Bosman is opgegroeid.

Wat weet u nog van de bombardementen op Noord?
‘Op de dag van de bombardementen, 17 juli 1943, bestond de Ritakerk aan het Hagedoornplein 25 jaar. Er waren ongeveer tweehonderd kinderen in de kerk. Twee bommen sloegen in met daverend geweld, stof en gruis. Ik was helemaal in paniek en de weg kwijt, waarschijnlijk was ik in shock. Ze hebben vier uur lang naar me gezocht, maar konden me niet vinden. Ik ben gewoon gaan rennen. Nog steeds weet ik niet waar ik was in die vier uur! Twee misdienaars wilden eigenlijk naar huis, maar werden tegengehouden omdat ze vanwege de bombardementen binnen moesten blijven. Ze werden terug de kerk in gestuurd en precies op hun bank is één van de bommen ingeslagen… Er waren veel bombardementen van de Engelsen en de Amerikanen in Noord vanwege de fabrieken van Fokker, die de Duitsers gebruikten. De Duitsers hadden netten gespannen en daarop daken van huizen geschilderd zodat de fabrieken moeilijk te herkennen waren.’

Was u bang als kind in de oorlog?
‘In de eerste twee jaar gebeurde er nog niet zoveel. Als de Duitsers langs marcheerden, vonden wij dat als kinderen schitterend. Maar later werd het grimmiger. Het werd eng. Alle jonge mannen probeerden zich te verstoppen omdat ze anders moesten werken in Duitsland. Ik had mazzel en was nog te jong daarvoor, maar mijn broer verstopte zich. ‘s Avonds mochten we niet naar buiten. Spertijd. Na 20.00 u mocht niemand meer op straat. De ramen werden verduisterd met zwart papier.’

Heeft u honger gehad?
‘Ik heb vreselijk veel honger gehad. Bij de Laanweg was een gaarkeuken. Veel jongens zoals ik gingen met de bonnen en de pan van onze moeder een pan soep halen. Het was niet te eten. Maar er was niks anders. Ik ging dan ’s avonds nog terug om de ketel leeg te likken. Ik kan nog steeds geen eten weggooien. Het minst lekkere dat ik heeft gegeten waren bloembollen. Er waren ook veel suikerbieten. Daar werd ook van alles mee gedaan, en dat stonk ook verschrikkelijk. Maar ja, je moest toch eten. Bij een winkeloverval hadden dieven, hongerige Amsterdammers, eten gestolen, maar de grote blikken met jam en appelstroop verstopt in het Spreeuwenpark. Die zware dingen kregen ze niet mee. Die blikken hadden wij gevonden. Mijn moeder wilde dat ik ze terugbracht want het was gestolen waar. Maar de moeder van mijn vriend zei dat ze nu heel gauw haar mond moest houden… hier met die jam! De hele buurt heeft ervan genoten.’

Was het soms ook leuk in de oorlog?
‘Bij de Willemssluizen is een stukje doodlopend kanaal. De schippers die daar lagen maakten er tijdens de vorst een ijsbaan van. Daar hebben we tijdens de strenge winters heerlijk geschaatst. Je kon aan het einde van de Nachtegaalstraat omhoog de dijk op lopen, richting het kanaal. Daar kon je geweldig sleeën. Ik word nog laaiend enthousiast als ik daar aan denk, het was gewoon een ijsbaan! Maar toch, de kinderen in de oorlog hebben geen jeugd gehad. De honger was heel erg. En ze zijn heel erg bang geweest.’

Hoe was de bevrijding voor u?
‘Na de oorlog waren de Nederlanders ook niet zo best. De meisjes die met de ‘moffen’ liepen tijdens de oorlog, werden na de oorlog kaalgeschoren en op een kar door de stad gereden. Dat vond ik een vreselijk moment. Ze deden precies zoals de Duitsers eigenlijk. Na de oorlog hebben de NSB’ers een hele slechte tijd gehad. Ik en mijn broers en zusjes bleven wel met de kinderen van deze NSB’ers spelen, de kinderen konden er toch niks aan doen?’

Erfgoeddrager: Rafael

‘Op het moment dat de stofzuiger ging zuigen, wisten wij dat de soldaten eraan kwamen.’

Als de familie Mesker hun woning in de Kauwlaan niet verlaat in 1943, zal de vader van het gezin gevangen worden genomen. Door een speling van het lot kunnen ze naar een huis in hun eigen wijk verhuizen. Na de oorlog is mevrouw J. Mesker-Dogger weer naar haar huis aan de Kauwlaan verhuisd waar ze nu nog steeds woont.

Heeft u de hele oorlog met uw familie in deze buurt gewoond?
Ik heb het geluk gehad dat ik de hele oorlog in mijn eigen wijk heb kunnen wonen. In 1943 moesten we verhuizen van de Kauwlaan naar de Druivenstraat. Dat is hier een paar straten vandaan. Na de oorlog wilde mijn vader terug naar de Kauwlaan. Ons huis was gebruikt als paardenstal maar verder nog helemaal intact.
Gelukkig hebben ze mijn vader en broer nooit opgepakt om te gaan werken in de Duitse fabrieken. Wij hadden een trucje: wij staken een stofzuiger in het stopcontact. Er was geen elektriciteit maar tijdens de razzia hadden de Duitse soldaten licht nodig en ging het electriciteitsnet aan. Op het moment dat de elektriciteit werd aangezet ging de stofzuiger zuigen en wisten wij dat de soldaten eraan kwamen.
Mijn vader en broer verstopten zich dan snel in de kruipruimte onder de kast in de woonkamer. Het koper verstopten we achter het toilet. Op die manier hebben wij als familie de oorlog in onze buurt samen kunnen overleven.

Had u voldoende eten tijdens de oorlog? Wat vond u toen het lekkerste eten?
In het begin van de oorlog was er voldoende eten. Ik vond suikerbieten en andijvie het lekkerst. Ik weet nog dat ik met een kinderwagen naar Monster ben gelopen om prei en andijvie te kopen. Dat was een tocht van 5 uur. Eenmaal weer thuis was ik gebroken.
Aardappelen waren er bijna niet. Een keer werd ik aangesproken op straat door een man die mijn bontjas van konijnenbont wilde ruilen voor een mud aardappelen. Dat heb ik niet gedaan. Ik vertrouwde die man niet. Hij had waarschijnlijk niet eens aardappelen.
Aan het einde van de oorlog hadden we maar 1,5 sneetje brood over de hele dag. Er werd gezegd dat er brood naar beneden werd gegooid, maar dat voedsel kregen wij niet gelijk in handen. Dat werd eerst opgeslagen en pas later weer verdeeld. Wij moesten dan in lange rijen staan en bonnen ruilen voor brood, schoenen en brandstof. Ik sliep toen erg veel. Ik had geen energie om wat anders te doen. Mijn moeder is toen 30 kilo afgevallen. Maar we hebben het overleefd. Er zijn die winter veel mensen doodgegaan van de honger

Wat deed u om zich te vermaken tijdens de oorlog?
In het begin van de oorlog liep ik in de buurt rond en plukte overal de mooiste bloemen. Toen de Duitsers hun standplaats in onze wijk in namen werd dat te gevaarlijk. Wij hadden een kaart om de wijk in en uit te kunnen via een noodbrug. Om 8 uur ‘s avonds moesten we allemaal binnen zijn. Dan maakte ik truien van schapenwol, want dat konden we wel krijgen. Ik was 19 jaar toen de oorlog begon en 24 toen deze is afgelopen. Die jaren heb ik niet kunnen genieten van mijn vrijheid. Maar na de oorlog was er een groot bevrijdingsfeest in de dierentuin en daar ben ik in mijn mooiste jurk naartoe gegaan. Daarna ben ik als vrijwilliger uitgezonden naar Noord-Brabant om kinderen die erg honger hadden geleden, te helpen. Dat waren de mooiste jaren.

Erfgoeddrager: Rafael

‘Eten halen in de gaarkeuken ’

Wij interviewden meneer Paterstuk, die 12 jaar was toen de oorlog begon. Hij woonde met zijn drie zussen, zijn broertje en zijn ouders aan de Hogendorpstraat, nummer 2. De oorlog was voor hem een nare tijd. ‘Als ik er veel aan denk, ga ik gewoon huilen.’ zei hij. Maar hij ging gelukkig niet huilen.

Hoe kwam u in de oorlog aan eten?
"Naarmate de oorlog vorderde, was er steeds minder te eten. Daarom werd er gekookt in een centrale keuken, hier op de Haarlemmerweg. Daar kon je een portie eten halen met een bonnetje, maar dat was eigenlijk nooit genoeg. Je probeerde met je vinger nog de laatste restjes uit de gamellen te likken. Er zat bijna niets meer in, maar dan had je nog wat. Mensen stalen ook eten van de bakkerskarren en slagerskarren. Die kregen op een gegeven moment politiebewaking mee. Maar die agenten waren zo corrupt als wat. Die knepen wel een oogje toe als ze geld of spullen kregen aangeboden. Je moest spullen hebben om te ruilen. Ik had een drumstel, dat we hebben ingeruild voor eten.”

Bent u tijdens de oorlog mensen kwijtgeraakt?  
"Ik ben verschillende mensen kwijtgeraakt. Mijn oom uit de Van der Pekstraat is omgekomen omdat er een bom in zijn achtertuin viel. Door de klap sloeg het bed om. Mijn oom raakte eronder bekneld en is gestikt. Mijn oom was één van de velen, er vielen veel slachtoffers in de oorlog. Ze werden naar de Zuiderkerk gebracht om geïdentificeerd te worden. Al die lijken onder witte lakens. En dan moesten er mensen komen kijken wie het was. ‘Ken je die?’ ‘Nee.’ ‘Ken je die?’ ‘Ook niet.’ Dat was mijn eerste confrontatie met de dood. 
Mijn vader werd weggevoerd naar Duitsland om te werken. Hij heeft het overleefd, maar eigenlijk ben ik hem ook kwijtgeraakt. Nadat hij terugkeerde uit Duitsland, is hij meteen naar Indië vertrokken. Toen hij terugkwam uit Indië stond ik met mijn moeder op de kade te wachten. ‘Waar is vader?’ vroeg ik mijn moeder. ‚Kijk, daar staat hij!’ wees ze. Toen heeft ze beschreven waar hij stond, de derde naast de kajuit. Maar ik zag niets bekends aan hem. Hij was een vreemde voor me geworden.”

Wat heeft u in de oorlog het meest gemist? 
"Eten. Ik was zo blij dat er na de oorlog weer te eten was. We kregen Zweeds wittebrood en roomboter. Ik at zo’n boterham met een dikke laag boter en suiker. Zoiets had ik in tijden niet geproefd. O, dat was een gebakje!”

Meneer Paterstuk
Tijdens het interview

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892