Erfgoeddrager: Pim

‘Mijn ouders hebben jong de verkeerde keuze gemaakt’

Floor, Pim en Valente zien op tafel bij Helmert Woudenberg een grote foto van een blond jongetje tussen zijn ouders. Het jongetje is de bekende acteur zelf. Hij werd geboren in een familie die actief was in de NSB en SS. Zijn biologische ouders zijn gestorven toen Helmert nog een baby was. Hoe die foto dan kan bestaan? Dat en nog veel meer over zijn achtergrond komen de ASVO-leerlingen te weten tijdens het interview.

Is dit een een foto van uw ouders en u?
‘Ja, ik ben daar ongeveer vijf jaar oud. Mijn ouders waren toen al dood. Ik ben in februari 1945 geboren in Duitsland. Mijn moeder stierf voordat ik één jaar oud was, mijn vader stierf al voor mijn geboorte. Ik ben geadopteerd door een boerenfamilie met veel broers en zussen en heb een heel gelukkige jeugd gehad. De foto is een trucage, zodat ik wist wie mijn echte ouders waren. Het zat zo: mijn opa was één van tien kinderen. Ze waren erg arm; de kinderen gingen niet naar school. Er was grote werkeloosheid en mensen vertrokken naar Duitsland, waar het beter was. Daar had je de NSDAP, een organisatie voor arbeiders. Mijn opa was enthousiast en sloot zich aan. In de oorlog wilden de Duitsers ook zo’n arbeidersfront in Nederland en ze benoemden mijn opa als hoofd. Na de oorlog zat mijn opa lang in de gevangenis, omdat hij een collaborateur was geweest.
Mijn vader vocht in eerste instantie voor het Nederlandse leger. Bij een confrontatie bij de Afsluitdijk, waarbij de soldaten de opdracht kregen een groep Urker vissers dood te schieten, is hij gefrustreerd naar Duitsland gegaan, waar hij al op school had gezeten. Daar ging hij bij het Duitse leger. Hij zat bij de SS en werd naar Rusland gestuurd. Veel soldaten waren eenzaam en ze zetten een advertentie in de krant voor een meisje om mee te schrijven. Mijn moeder, toen zestien, las dat en reageerde. Ze schreven elkaar heel veel brieven. Mijn moeder schreef hem: “Duitsland gaat misschien verliezen. Ik weet niet hoe het afloopt met jou, maar ik wil met je trouwen en een kind.” Ze zagen elkaar een paar dagen, ze zijn getrouwd en ik ben verwekt. Ze trokken zich niks van de oorlog aan, ze waren erg verliefd. Daarna vertrok mijn vader weer en mijn moeder heeft hem nooit meer teruggezien. Hij is gesneuveld in Rusland.’

Wat gebeurde er toen met uw moeder?
‘Het ging erg slecht in Nederland. Haar familie, die bij de NSB zat, bracht haar naar een klooster in Duitsland. Daar ben ik geboren. Mijn moeder was erg in de war. Als er luchtalarm was, wilde ze niet in de schuilkelder. Ze rende met mij in haar armen door de gangen. Ik herinner me de plafonds, echt waar. Uiteindelijk is ze opgenomen in een gesticht en is daar gestorven. Ik was een baby en bijna dood van de honger. Mijn oma heeft me opgehaald en heeft me meegenomen naar Nederland. Ik ben opgenomen in een boerengezin en had het daar heel fijn.’

Heeft u uw opa nog gekend?
‘Ja. Mijn oma vertelde me dat hij zeeman was en daarom nooit thuis was. We hebben hem opgezocht in het Zeemanshuis, maar dat was dus een gevangenis. Ik was elf en dacht: waar is dat schip dan?’

Hoe is het om een kind te zijn van NSB’ers?
‘ Mijn vader was een SS’er, een organisatie die een soort moordmachine was. Hij was geprogrammeerd op die school, hij was een radartje. Mijn moeder wist niks van politiek. Ze waren erg jong en hebben de verkeerde keuze gemaakt. Wat fout was van de Duitsers is dat ze geloofden in superioriteit. Dat is heel verkeerd, alle mensen zijn gelijk. Mijn opa is heel veel later tot inkeer gekomen. Hoe het was gegaan als m’n ouders niet waren doodgegaan weet ik niet. Ik denk dat ik er erg onder geleden zou hebben, net als neven en nichten van mij. Ik ben uit liefde gemaakt. en ik ben opgegroeid in een lieve familie, ik heb de schande niet beleefd. Ik hoefde vroeger niks over m’n ouders te weten. Ik zei: ze hebben me niet opgevoed, maar opgericht. Ik ben me pas ervoor gaan interesseren toen ik al vijftig was. Toen heb ik er toneelstukken over gemaakt. Eerst over verzetsstrijder Hannie Schaft en later over mijn ouders en mijn opa. Mensen maken keuzes en soms zijn dat hele verkeerde. Daar gaat mijn werk over. Uiteindelijk heeft de oorlog mijn leven natuurlijk blijvend beïnvloed.’

Erfgoeddrager: Pim

‘Ik ben nog altijd gek op thee’

Pim, Esmée, Stije en Nisa van de Rosa Boekdrukkerschool interviewden Frederika de Boer-Blom. Zij werd geboren in Amsterdam-West en verhuisde tijdens de oorlog naar Amsterdam-Oost. Ze was pas drie toen de oorlog begon, maar heeft duidelijke herinneringen aan spannende, angstige en ook leuke momenten.

Wat weet u nog van hoe de oorlog begon?
‘Ach, ik was nog zo klein, pas drie. We woonden toen in de Solebaystraat, vlak bij de Bos en Lommerweg. Opeens ging er een sirene af, zoals jullie die ook kennen van de eerste maandag van de maand om twaalf uur. Ik vroeg mijn vader wat dat was en hij zei: “Nu is het oorlog.” Als kind weet je niet wat dat betekent. Maar dat er iets niet klopte, dat begreep je wel.’

Kon u uw verjaardag wel vieren in die tijd?
‘Ja, dat kon. Het was ook weer niet alsof er elke dag beschietingen en bombardementen waren. Wel heb ik een keer op straat met vriendinnetjes meegemaakt dat de kogels me om de oren vlogen. We renden naar huis, maar onderweg werd ik een fietsenstalling ingetrokken. De kogels zaten daar in de deuren, binnen was veiliger. Uit angst heb ik toen in mijn broek geplast. Dat gebeurde toen we in Amsterdam-Oost woonden. Daar zijn we in de oorlog naartoe verhuisd, omdat dat dichterbij onze familie op de boerderij bij Nes aan de Amstel, waar we wel eens eten haalden, was. Dan was de reis korter. Door die familie hadden wij ook in de Hongerwinter wat te eten, zoals aardappels en groente, al hebben we wel eens honger geleden. In die koude winter werd mijn zusje geboren. Omdat mijn moeder pas bevallen was, kregen we extra eetbonnen. Mijn moeder heeft nog vaak gezegd: “Dat kind heeft ons gered!”’

Wat is het allerergste en allerleukste dat u heeft meegemaakt in de oorlog?
‘De keer dat ik met mijn vader op de fiets naar de familie op de boerderij ging. Duitse soldaten hielden mensen aan en pakten hun fietsen af. Ik moest huilen. Misschien was het daardoor dat we toch door mochten. Maar de anderen niet en dat vond ik heel erg. Op de terugweg hebben we de fiets achtergelaten bij de familie. Moesten we dat hele stuk, wel vijftien kilometer, lopen. Mijn vader had een klant die in Duivendrecht woonde. Die was thuis en we mochten even uitrusten. Voor mij hadden ze een bordje pap. De bijna afgepakte fiets was dus een van de nare dingen die ik heb meegemaakt. En het geluid van de laarzen van de Duitse soldaten of van vliegtuigen die laag overvlogen. Dat vond ik allemaal eng. Leuk in die tijd was het logeren bij oma. Dan mocht ik bij haar in bed. Ik herinner me een nacht dat er een bom vlakbij, in het weiland, was gevallen. Die had een enorme krater gemaakt.  Oma was een hele gelovige vrouw met een huis vol kruisbeeldjes. Door die beeldjes voelde ik me beschermd.’

Kon u buitenspelen of andere leuke dingen doen?
‘Het waren verdrietige tijden, maar ik kom uit een leuk, muzikaal gezin. Mijn vader speelde mandoline en mondorgel. Ja, muziek was heel geruststellend voor me. Buitenspelen kon ook in de oorlog; dan gingen we knikkeren of honkballen, waarbij je van put naar put kon rennen zolang de bal nog niet terug was. Dat soort dingen konden vaak gewoon. En gelukkig zijn we na vijf jaar bevrijd. Ik ben toen samen met mijn vader op de Berlagebrug gaan kijken naar de Canadezen, die met jeeps en tanks de stad binnenreden. Iedereen was blij, de straten waren versierd. Van crêpepapier werden bloemen gemaakt die de mensen ophingen voor hun raam of aan de deur. En in elke straat waren er spelletjes. Mijn broer heeft toen nog bij een hardloopwedstrijd een mud kolen gewonnen. Echt goede kolen, van antraciet! Dat was in de oorlog onbetaalbaar. Toen die voorbij was, konden we steeds meer kopen; langzaamaan ging van alles van de bon. Op een dag was er weer echte thee verkrijgbaar. Dat vond ik zó lekker. Ik ben nog altijd gek op thee.’
   

Erfgoeddrager: Pim

‘Er is nog nooit zo hard gebeden als daar in die kelder’

Op het laatste moment werd besloten vanwege het rondwarende coronavirus het interview bij Lies Vogels toch niet bij haar thuis te houden. Otte, Pim en Melinda van basisschool De Hasselbraam in Eindhoven vinden dat wel een beetje jammer. ‘Dan is het net alsof we naar een filmpje kijken’. Algauw merken ze dat er ook online echt contact ontstaat. Alsof ze in haar  huiskamer aanwezig zijn, vertelt Lies over de oorlog. Ze was elf jaar toen die begon en groeide op in een gezin van zes in een kazerne in de Tuinstraat, tegenover de plek waar nu De Hasselbraam staat.

Hoe merkte u dat het oorlog was?
‘We hoorden de troepen binnenmarcheren. Mijn vader was brigadecommandant bij de marechaussee en moest weg. Richting Frankrijk om vluchtelingen op te vangen en ander werk te doen. Steeds voor de Duitsers uit. Zo is hij in Normandië overgestoken naar Engeland. Pas 4,5 jaar later zagen we hem terug. Mijn moeder was dus alleen met zes kinderen. En het was niet als nu dat je even kon bellen. Je mocht totaal geen contact hebben, want Engeland was ook een vijand van Duitsland. Heel sporadisch kwam er via het Rode Kruis een bericht. Het was een tijd van armoe. We kregen ‘s morgens twee sneetjes brood met een heel klein beetje boter. Daar moest je het dan mee doen. Jam was er niet, kaas was er niet. Alles was op de bon en je had maar heel weinig te besteden. Als de bonnen op waren, had je niets meer. Thee maakte je van tabletjes; dat noemden we bloemetjesthee. Het was niet lekker, maar als je niet veel anders hebt, ben je al blij dat je dat hebt. Als we boodschappen gingen doen, moest je heel lang in de rij staan en had je geluk als er nog iets was als je aan de beurt kwam.’

Had u hobby’s in de oorlog?
‘Je had niet veel mogelijkheid tot hobby’s. Er was geen luxe. Je kon hooguit een spelletje doen. Je mocht ‘s avonds ook niet naar buiten. Alles moest naar buiten toe donker zijn. Je had speciale verduisteringslampen en de ramen waren verduisterd. Zo werd het op straat pikdonker. We gingen wel naar school. Onze school, de mulo, was bezet door de Duitsers en we zaten verspreid over verschillende lokalen, op verschillende locaties. Ik heb nog wel mijn diploma gehaald.’

Wat vond u het ergste in de oorlog?
‘De bombardementen waren heel akelig. ’s Nachts kwamen Engelse vliegtuigen op weg naar Duitsland over. Dan werd er met afweergeschut op die vliegtuigen geschoten. Het afweergeschut stond bij de IJzeren Man. Dat is dus heel dichtbij en dat vond ik als kind heel akelig. En ook het bombardement na de oorlog was erg. Wij stonden buiten bij de Sperwerstraat. Ik heb toen bij mensen daar in de kelder gescholen. We zaten daar met z’n zevenen, geloof ik. Er is nog nooit zo hard gebeden als daar in die kelder. Nood leert bidden, hè.
Het was ook niet leuk dat we na mijn vaders vertrek uit ons huis moesten. Mijn moeder kon hier in het witte dorp een huis krijgen, maar de meeste huizen waren ingenomen door Duitsers en hun gezinnen. Daar wilde mijn moeder niet tussen wonen. De mensen die daar eerder al woonden, moesten bij elkaar in gaan wonen. Plaats maken voor de Duitsers dus. Ik kan me nog goed herinneren dat ze in de voortuin van wit en zwart grind een hakenkruis hadden gemaakt.’

Hoe was de Bevrijding?

‘Geweldig. Dat is iets, dat is zo eenmalig dat je dat meemaakt. Ik heb toen heel veel handtekeningen van soldaten verzameld. Vijfenveertig later heb ik twee Amerikanen die hier toentertijd in Son waren geland, dus Eindhoven hebben bevrijd, ontmoet. Ze nodigden me uit voor een reünie van de paratroepers. Daar waren drie mensen aanwezig waarvan ik in 1944 een handtekening had gekregen. Dat was natuurlijk wel heel mooi na al die jaren. Ik heb daar ook acteur Tom Hanks en regisseur Steven Spielberg ontmoet. Het boekje met handtekeningen is me heel dierbaar.
We hopen dat zoiets als die oorlog nooit meer gebeurt. Maar mensen leren het nooit. Er is nog overal in de wereld oorlog en haat en nijd. Dat is het lelijkste dat er is.’

       

Erfgoeddrager: Pim

‘Ik zei: “Liesje, wordt eens wakker!”‘

Dora Senders (88) wacht Juul, Cato, Pim en Joep van basisschool De Hasselbraam in Eindhoven op in de bibliotheek van De Wilgenhof. De kinderen vinden het een beetje spannend, zoeken een plekje en zodra ze iets te drinken hebben vraagt Dora naar hun namen. Hiermee is het ijs gebroken en kunnen ze hun vragen stellen. Dora Senders is een echte verteller en geeft de kinderen ook wijze lessen – “Wees nooit jaloers en wees altijd eerlijk!”- mee in haar verhaal.

Hoe wist u dat de oorlog begon?
‘Er werd thuis weinig over gepraat. Wij kinderen hadden er eerst geen erg in. We hoorden wel altijd iets over bombardementen en mijn moeder zei dan: “Als het maar niet hier komt”. Maar ik was zeven en begreep het pas toen het dichterbij kwam. Ze zeiden dat ze de Philipsfabrieken zouden bombarderen en daar woonden we vlakbij. Op een dag gebeurde dat en was het in één keer ook voor ons oorlog. Het was angstig, heel angstig. Ik herinner me het geluid van de sirenes. Als het begon was het geluid in stoten. Als het voorbij was, was het één lange toon. Als de sirene afging, wist je dat er een bombardement kwam. Dan ging je onder tafel zitten of op het toilet of in een hoekje van het huis. Er waren nog geen schuilkelders, dat kwam later pas. Ik hoop het nooit meer mee te maken, want een oorlog is heel erg en je bent niet vrij.’

Hoe was het bekende Sinterklaasbombardement?
‘Vroeger lagen er op de ochtend van 6 december pakjes op tafel. Op die dag in 1942 was er dat bombardement. We wilden naar onze vriendjes gaan om te laten zien wat we hadden gekregen. Maar die lagen op straat, dood. Dat begreep ik niet en ik zei tegen mijn vriendinnetje: “Liesje, wordt eens wakker, je moet wakker worden. Je popje slaapt al in je armen”. Maar Liesje werd niet meer wakker en de jongetjes ook niet. Al meer dan tachtig jaar draag ik dit bij me. Het verdriet, de pijn en de angst. Ik heb ook niet echt een jeugd gehad. Omdat mijn moeder reuma had, moest ik meehelpen in het gezin. We hadden ook plezier, hoor. We knikkerden, deden mesje-pik of belletje-trek. Of we maakten doosjes met paardenpoep erin! Er waren in de oorlog weinig snoepjes. Met papa maakte ik een soort strooplolly’s. Dan kookten we keukenstroop. Het granieten aanrecht smeerde ik in met boter en daar ging de hete stroop overheen. Door het aanrecht was die stroop snel afgekoeld en dan moesten we snel kneden en trekken, zodat je een soort lolly kreeg die we daarna in vetvrij papier inpakten. Dat deden we ‘s nachts. Met twee koffers vol ging ik dan de volgende ochtend met de trein naar Weert waar ik het in een winkel ruilde voor jam, brood, eieren, van alles. Toen mijn vader ziek werd, ging ik alleen en dat was heel gevaarlijk. Er was altijd Grüne Polizei in de trein. Dan werd er gevraagd of die koffers van mij waren. Ik zei dan ‘nee’. Hoe ik zo rustig heb kunnen blijven, weet ik nu nóg niet.’

Hoe wist u dat de oorlog voorbij was?
‘Ze hadden gezegd dat de sirene dan heel fijn zou klinken en dat was ook zo. De bevrijdingssirene was zó fijn, zo’n opluchting. Het was feest! Je snapte niet waar al die oranje en rood-wit-blauwe versiering vandaan kwam. Er was geen winkel waar je dat kon kopen, maar de straat was een zee van kleuren. We voelden ons rijk, omdat we er allemaal nog waren!’

          

Erfgoeddrager: Pim

‘Maar mijn moeder stimuleerde mij om verder te studeren’

De leerlingen Fee, Pim, Charlotte en Tessa worden met de auto gebracht naar het huis van Joyce Dompi. Mevrouw Dompi (1945) zat al helemaal klaar voor het interview en ze begint te vertellen dat zij een lange tijd in Limburg heeft gewoond. De leerlingen vinden dat heel bijzonder, want zij heeft geen enkel Limburgs accent.

U heeft tot uw twintigste in Suriname gewoond, zou u iets over uw jeugd kunnen vertellen?

‘Ik ben geboren in Paramaribo en kom uit een arm gezin van acht kinderen (vier jongens en vier meisjes). Mijn ouders werkten allebei keihard om ervoor te zorgen dat wij niks te kort kwamen. Omdat ik het oudste meisje was, zorgde ik voor het gezin als zij gingen werken. We gingen ’s morgens om zes uur met oma naar de kerk voor de dienst van zeven uur. Oma heeft ons goed opgevoed met het katholieke geloof. Ons is altijd geleerd om zelfstandig te zijn en niet de slaaf van een ander te worden. Ook moesten wij Nederlands praten, en was het verboden Surinaams te spreken. Ik heb niet veel van de slavernij in Suriname meegekregen, omdat daar nooit over gesproken werd. In mijn jeugd werd er niet naar het verleden gekeken, alleen naar de toekomst.’

Wat was de reden dat u naar Nederland ging? En zijn er meer familieleden meegekomen?

‘Ik ben naar Nederland gekomen voor studie. In Suriname haalde ik mijn diploma toen ik achttien was en kreeg ik een baan als onderwijzeres. Mijn plan was eigenlijk om een mooi huis te laten bouwen voor mijn ouders en mij. Ik wilde ze weg uit die ellende. Maar mijn moeder stimuleerde mij om verder te studeren. Dit kon niet in Suriname. In Nederland ben ik toen naar de Pabo gegaan. Na vier jaar heb ik ook mijn ouders en twee zusjes naar Nederland gehaald. Uiteindelijk heeft een groot deel van mijn familie in Nederland gewoond, maar zijn er ook weer een aantal teruggegaan naar Suriname.’

U bent toen bij uw oom gaan wonen in Limburg. Had u nog meer familie in Nederland?

‘Ik had nog wel meer familie in Nederland, maar daar had ik geen contact mee. Toen ik naar Nederland kwam, zou ik eerst op kamers in Utrecht gaan wonen. Mijn oom en tante uit Limburg kwamen mij van Schiphol ophalen en zouden mij naar Utrecht brengen. Maar omdat het nog twee weken duurde voordat mijn opleiding begon, ging ik met ze mee naar hun huis. Drie maanden later had ik mijn eigen huis in Brunssum.’

Vindt u het belangrijk dat de geschiedenis gedeeld wordt, en zo ja, waarom?

‘Ja, In Suriname leer je alles over Nederland, maar hier in Nederland leren de kinderen veel te weinig over Suriname. Niemand leert hier iets over de provincies of de verschillende seizoenen. En er wordt veel te weinig aandacht besteed aan de historie, bijvoorbeeld over de slavernij en de rol van Nederland hierin. Ook weten maar weinig mensen dat er veel Surinamers hebben meegevochten in de TweedeWereldoorlog. Zij waren in dienst van Nederland en werden uitgezonden naar Nederland. Sommigen keerden na afloop weer terug naar Suriname, anderen bleven in Nederland. Mijn neef heeft hier ook meegevochten en hij was laatst op de televisie in een programma over de herdenking. Ik ben hier heel trots op!’

Erfgoeddrager: Pim

‘Onze poes Pumpsi stal dat vlees van het aanrecht bij de overbuurman en wij aten het lekker op’

Aty Nijntjes (1934) houdt  veel van dieren. In de woonkamer loopt een heel oud hondje rond en een nieuwsgierige poes, Aagje. Verder staat het hele huis vol met zelfgemaakte knuffelbeesten, wandkleden en kleiwerken. Aty kan ook goed handwerken. Maar wat ze ook goed kan is vertellen, vinden Sterre, Pim, Lorelai, Nour en Sofie, die bij haar op bezoek zijn. Meer dan een uur lang vertelt Aty de leerlingen van basisschool Et Buut in Zaandam hoe zij als zesjarig meisje de oorlog beleefde.

Wat zijn uw ergste herinneringen uit de oorlog? 

Mijn vader is in 1942 overleden aan kanker. Toen was mijn moeder dus ineens alleen met vier kleine kinderen en daar had ze haar handen aan vol. Ik was de jongste. Ik had een oom en een tante op de Prins Hendrikstraat 4 in Koog aan de Zaan die onderduikers hadden. We kwamen daar vaak, maar hebben nooit geweten dat er mensen verscholen zaten. Ze hielden zich muisstil. Ik weet ook nog van de fusillade op de Burcht. Ik heb het niet gezien, maar ik hoorde wel schoten. Ik kwam toen net uit school en liep met een vriendinnetje op de Zuiddijk. Het gebeurde op de Prins Hendrikkade, dat is maar een klein stukje verderop. Ik zag dat er vrachtwagens stonden met hooi. Daar werden tien doodgeschoten mensen in gestopt. Ik kwam toen helemaal overstuur thuis.

Had u ook huisdieren vroeger?

Ja, we hadden een poes die Pumpsi heette. Aan de overkant van de straat woonde een kleermaker die kleding maakte en repareerde, in ruil voor vlees. Pumpsi stal dat vlees weleens van het aanrecht en nam het mee naar ons huis. Wij spoelden het af en aten het lekker op. Maar het liep niet goed af met Pumpsi: ze werd zelf ook opgegeten. Door wie weet ik niet, ze kwam op een gegeven moment niet meer thuis.

Heeft u gezien wat er na de Bevrijding gebeurde met vrouwen die met Duitse soldaten omgingen?

Ja, dat heb ik gezien. Vroeger deed je alles lopend en ik weet nog dat ik over de Wilhelminabrug aan kwam lopen en bij de bioscoop op het hoekje een grote menigte zag staan. Bij de nooduitgang was een trap en daar bovenop stond een meisje. Ze werd helemaal kaalgeschoren. Dat vond ik vreselijk om te zien. Ik ben snel weggelopen en naar mijn moeder gerend. De oorlog kent alleen maar nadelen. Maar ik heb er natuurlijk wel van geleerd dat je eigenlijk nooit ruzie moet maken en dat je elkaar altijd alles gunt. Ik hou ook helemaal niet van ruzies.

 

 

 

 

 

 

Erfgoeddrager: Pim

‘Dat ze werd meegenomen terwijl ze niets had gedaan…’

De 87-jarige Jenny de Jong vindt het erg leuk én heel belangrijk om haar verhaal te vertellen. Junie, Ana, Sara, Pim en Sem van de Meidoorn hangen aan haar lippen als zij  haar indrukwekkende verhalen vertelt. En van ‘u’ zeggen wil ze niet weten. “Jullie zeggen gewoon Jenny, want als we het over de oorlog hebben dan ben ik even oud als jullie.”

Wat herinnert u van de oorlog?
‘Ik was 9 jaar toen de oorlog uitbrak. Ik weet nog dat er op een gegeven moment allemaal schuilkelders gebouwd werden en toen hoorde ik op 10 mei dat mijn moeder tegen mijn vader zei: “Oooh, nou is het oorlog, nou is het oorlog!” Tegen mij zei ze: “Je mag wel buiten spelen maar als het luchtalarm af gaat moet je meteen naar binnen komen.” Op een dag moest ik van mijn moeder een boodschapje doen. Toen ik de winkel uitliep, ging opeens het luchtalarm. Ik liet mijn tas van schrik vallen en rende zo hard als ik kon naar huis. Dat was de eerste dag van de oorlog en ik was heel erg bang.’

Hoe was het op school?
‘Het tweede oorlogsjaar mochten er geen Nederlandse liedjes meer gezongen worden in de klas. Bij ons was er één meisje dat een ster droeg: Truusje. Ik weet nog dat het dat jaar een hele warme zomer was. Onze juf zei: “Zullen we nou eens lekker stout zijn en die ramen open gooien en dan lekker al die liedjes zingen?” We waren bijna 11 jaar dus dat vonden we hartstikke spannend. Dus wij allemaal heel hard die liedjes zingen. Opeens werd er heel hard op de deur gebonkt en kwamen er drie hoge Duitse officieren binnen. “Mitkommen!” schreeuwden ze tegen de juf. Maar ook Truusje moest mee. Wij bleven als versteend achter. De directrice zei dat ze vast snel terug zouden komen. Pas 14 dagen later kwam de juf weer in de klas. Ze wist niet wat er met Truusje gebeurd was. Ze is echter nooit meer teruggekomen en haar vader en moeder ook niet. Dat vergeet ik nooit meer. Dat ze werd meegenomen terwijl ze niets had gedaan.’

Hoe was de oorlog voor uw gezin?
‘In het derde oorlogsjaar was er minder te eten, maar wij –  mijn ouders, broertje en ik –  konden nog gewoon op vakantie naar mijn opa en oma in Gelderland. En daar hadden we heel veel plezier. Opeens kwam er voor mijn vader een telegram waarin stond dat we direct terug moesten naar Amsterdam. Wat bleek, er was een hele grote granaat op het dak van ons gekomen. Door het plafond, door mijn bed, waarna de granaat was blijven hangen op één hoog, in een kast, niet ontploft.  Daar sliepen een oudere meneer en  mevrouw en die waren hartstikke doof. Die bom was in hun kast terechtgekomen en ze hadden niks gehoord! Ze sliepen gewoon door! Later hebben we er nog vreselijk om gelachen.’

Hoe was de Bevrijding?
‘Die kan ik me ook nog heel goed herinneren. Mijn vriendinnetje en ik mochten onze nieuwe rokjes aan, die waren van lakens gemaakt. Zo gingen we helemaal blij naar de Dam want daar zouden Canadese soldaten komen. Opeens zag ik op een balkon van een hotel de deuren opengaan en drie soldaten naar buiten komen. Die begonnen met machinegeweren op alle mensen te schieten die daar stonden en voor ons viel een moeder met een kinderwagen dood neer en het kindje viel zo uit de kinderwagen op de grond. Zo verschrikkelijk. Iedereen begon te hollen. Eenmaal thuis dacht ik: aan het begin van de oorlog heb ik gehold om veilig thuis te komen en nu aan het einde heb ik weer gehold om veilig thuis te komen! Ik wil jullie graag nog wat meegeven: dwing nooit een ander als hij ergens anders in gelooft, dring nooit je ideeën aan iemand op!’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892