Erfgoeddrager: Mo

‘Wat je geeft, krijg je terug’

Lexie, Eli, Lisa en Mo uit groep 8 van de Admiraal de Ruyterschool in Amsterdam-West interviewen Samar Shaalan. Die is iets verlaat, dus ze hebben tijd om al hun vragen nog een keer goed voor te bereiden. Mevrouw Shaalan is dan wel een beetje later, maar ze heeft veel interessante spullen meegebracht.

Hoe was uw leven in Libanon?
Het was oorlog! Er was een burgeroorlog aan de gang. Iedereen tegen elkaar en ook oorlog met Israël. Libanon maakt deel uit van Klein-Azië en dat heet ook wel het Midden-Oosten. Ik woonde in Beiroet. Mijn moeder was thuis en mijn vader werkte als regeringsambtenaar. Hij overleed al jong. Op 42-jarige leeftijd. Wij waren met negen kinderen, de jongste was pas 2 jaar oud. Ik had als oudste dochter een mooi leven. Het leven in een groot gezin vond ik erg prettig. Wij vormden een warm, liefdevol gezin. Mijn vader en moeder waren als Romeo en Juliet, ze hielden veel van elkaar. Er was ook wel gekissebis als mijn zus kleren van mij aantrok. We leefden niet groots. Niet iedereen had een aparte kamer. Ik ging naar het gymnasium en daarna naar de universiteit. Ik was heel goed in wiskunde en heb daarin ook lesgegeven. Na de universiteit ging ik aan de slag als leerkracht op een basisschool.’

Waarom wilde u naar Nederland verhuizen?
‘Dat was eigenlijk nooit mijn plan. Als toerist bezocht ik Frankrijk met enige regelmaat, omdat mijn broer in Parijs woont. Ik kwam er bijna elk jaar. Vrienden van mij woonden in Nederland. Toen ik hen bezocht, leerde ik mijn inmiddels ex-man kennen. We trouwden in Nederland. En vanaf dat moment woonde ik in Nederland. Ik heb altijd veel van reizen gehouden. Nieuwe landen bezoeken, heerlijk! Ik hoorde al vroeg over Nederland, of Holland zoals wij het noemen. Wij Libanezen houden veel van Frankrijk. We noemen haar onze moeder. Vroeger was Libanon een kolonie van Frankrijk. Andere landen haatten de bezetter omdat ze vrijheid wilden. Frankrijk heeft heel veel goeds voor Libanon gedaan, de Fransen bouwden scholen, een universiteit en bruggen. Ook was de Franse cultuur alomtegenwoordig in Libanon. Ik heb wel heimwee naar Libanon. Libanezen zijn een trots volk.’

Heeft u ooit te maken gehad met discriminatie?
Ik ben erg actief op maatschappelijk gebied en ik heb zelf nooit gevoeld dat ik gediscrimineerd werd. Ik sprak heel goed Engels, waardoor mensen dachten dat ik uit Engeland kwam. Weinigen weten dat ik Islamitisch ben en uit Libanon kom. Ik kan het beter vinden met mijn Nederlandse vriendinnen dan met mijn buitenlandse vriendinnen. Mijn kinderen hebben helaas wel met discriminatie te maken gehad. Mijn zoon vanwege zijn zwarte haar. Hij zat op tennisles. Daar waren veel kinderen met blond haar. Hij wilde stoppen met tennissen. Toen deed ik hem op voetballen. Hij vond het eerst heel gek, veel Marokkaanse kinderen die eruitzien zoals hij. Later vond hij dat geweldig. Mijn dochter wil uniek zijn, dat zit in haar karakter. Ze is doktersassistent geworden, ze verdient goed. Ze heeft een huis in Dubai gekocht. Toen ze klein was, was ze heel goed met geld. Mijn zoon is afgestudeerd aan de universiteit van Cambridge in Engeland. Hij heeft een goede positie bij een bedrijf in Amstelveen. Ik geloof dat wat staat geschreven, dat gaat gebeuren. Geloof is voor mij gevoel. Het leven is karma, wat je geeft, dat krijg je. Als je goed doet, heb je daar ook weer veel plezier van.’

Erfgoeddrager: Mo

‘Als het afweergeschut afging, was dat doodeng’

Mees, Jules en Mo van de Azaleaschool in Amsterdam-Noord moeten even omschakelen. Vlak voor het interview met Annie Stokvis zijn ze nog gefilmd door het Jeugdjournaal over het EK voetbal. Ze komen daarom helemaal in het oranje gekleed aan op de bovenwoning van mevrouw Stokvis. Ze woont er met haar man Frits. Ze is heel aardig en bijna blind. Meneer Stokvis maakt prachtige papierenkunstwerkjes als hobby. Het hele huis hangt er mee vol.

Wat merkte u als kind van de oorlog
‘In de eerste jaren van de oorlog heb ik er weinig van gemerkt, toen gingen we ook gewoon nog naar school. Maar de laatste drie jaar van de oorlog kwamen de Duitsers in mijn school en moesten we naar een andere school. Die was een half uur lopen. We gingen ook niet elke dag, dus ik heb heel slecht onderwijs gehad. Maar gelukkig speelden we veel.

‘Toen ik 5 jaar was, begon de oorlog. Mijn ouders waren erg verdrietig en mijn moeder moest huilen. Rotterdam werd gebombardeerd en dat was verschrikkelijk. In de loop van de oorlog werd het erger. We hadden niet meer genoeg te eten, er waren geen nieuwe kleren en we kregen bonnen om in de winkels eten te kopen, alleen… de winkels waren vaak leeg. Daar schoot je niets mee op. Heel veel honger hebben we gehad, vooral aan het eind van de oorlog.’

Zat u ook in het verzet?
‘Nee, ikzelf niet, maar mijn vader heeft in de oorlog dingen voor het verzet gedaan, voor de BS, de Binnenlandse Strijdkrachten. Mijn vader ging met een handkar vol met wapens over straat. Dat waren wapens voor het verzet. Hij deed net alsof het kleding was. Mijn moeder was altijd bang als mijn vader weg was. Ook kwam mijn vader weleens terug met een handkar vol eten. Meer heb ik er eigenlijk niet van gemerkt.’

Hoorde u ook bommen vallen?
‘Geen bommen, maar het afweergeschut van de Duitsers stond in de buurt van ons huis. Als de sirenes gingen loeien, moest je zorgen dat je binnen was. De Engelsen kwamen overvliegen en als ze gingen schieten, schoten de Duitsers terug. Dan vlogen de granaatscherven door de straat. En als de vliegtuigen weg waren, gingen wij de straat op om scherven te zoeken. Het waren mooie, roodkoperen granaatscherven. Ik heb ze niet meer, ik denk dat mijn grotere broer Kees ze allemaal heeft verzameld. Als het afweergeschut afging, was dat doodeng, daar droomde ik van. Ik ging dan aan het raam staan en zag de Engelsen in hele rijen overvliegen. Urenlang hoorde ik dan het gezoem van de motoren.’

Erfgoeddrager: Mo

‘Van mijn verjaardagsgeld kocht ik een half brood’

Aron, Mo, Enes en Isra interviewen Stien de Koning. Zij werd geboren in 1936 en groeide op in de Staatsliedenbuurt in Amsterdam-West. Aan de kinderen vertelt ze dat ze geen enge dingen zoals vermoorde familieleden of zoals onderduikers in huis heeft meegemaakt, maar dat ze de oorlog wel als iets heel angstigs heeft ervaren.

Hoe wist u dat het oorlog was?
‘Mijn ouders vertelden me dat. En je hoorde ineens veel vliegtuigen en je mocht niks meer. Die vliegtuigen waren hartstikke angstig. Ik was drie jaar, maar ik weet het nog heel goed. Het was een heel andere tijd. Je kan je nu niet meer voorstellen hoe dat was. Ik had tien broers en zussen en ik was de jongste. Nu vinden jullie zes broers en zussen al veel, maar toen hadden mensen bijna allemaal veel kinderen. In één portiek woonden in totaal tachtig kinderen. Met zoveel kinderen was wel leuk, maar met eten was het moeilijk. We kregen van de buurman iedere dag twee boterhammen en een bord avondeten, één schep. Die buurman had ook kolen, maar hij had zelf geen kachel. Wij hadden wel een kachel, maar geen kolen. Dus onze kachel ging naar hem, en dan konden wij bij hem gaan zitten.’

Was u bang toen dit alles begon?
‘Ja, ik was zeker bang. De Duitsers vlogen altijd heel hard en de Engelsen vlogen hoog. Dan hoorde je zo’n heel zacht geluid en dan wist je dat er gebombardeerd ging worden. Bij ons in de buurt is er nog eentje gevallen. Er zijn zeven mensen omgekomen. De piloot is gevlucht en bij een mevrouw onder gedoken. Die kregen uiteindelijk een relatie. Dat is een mooi verhaal.
Ik herinner me ook dat er om acht uur heel hard een luchtalarm afging. Dan moest je binnen zijn. Zo werd alles steeds minder. Het eten was op de bon, je kreeg maar een half brood per week. Er was ook zwarte handel, verboden dus, op de hoek van de straat. Dan kon je een brood kopen voor 35 gulden! Dat was echt heel veel geld. Ik had voor mijn verjaardag zestien gulden gekregen – van die wat, van die wat – en mijn moeder heeft er ook een gulden bijgedaan en toen had ik genoeg om een half brood te kopen. Dat deelde ik met mijn broers en zussen. Zo deden we dat altijd: alles delen.’

Waar maakte u zich het meest zorgen over?
Over mijn familie. Mijn oudere broers moesten naar Duitsland om daar te werken in de fabrieken. Je maakte je zorgen, omdat je niet wist of ze terug kwamen. Dat zijn ze wel, lopend, zonder schoenen. Onderweg hebben ze in een hooiberg geslapen. Ik liep ook op blote voeten, omdat ik geen schoenen meer had. Je deed veel lopend toen. De buurman liep bijvoorbeeld elke week helemaal naar Alkmaar om daar bij de boeren spullen te ruilen voor eten. We ruilden wat we hadden, anders hadden we geen eten. Mijn moeder had een mooie klok die ze heeft ingeruild. We aten tulpenbollen en aardappelschillen. Suikerbieten raspten we en daar werden koekjes van gemaakt. Maar er waren ook dagen dat er gewoon geen eten was. Mijn vader was heel erg ziek, hij is net voor de Bevrijding gestorven. Hij had waarschijnlijk keelkanker, maar ze zeiden toen dat het tuberculose was.’

Heeft u ook mooie momenten meegemaakt?
‘Ja, de Bevrijding was een mooi moment. De Zweden gooiden toen wittebrood uit het vliegtuig, dat was net cake! En er kwamen allemaal soldaten op tanks door de straat en het was overal feest van mensen die terugkwamen uit kampen. Mijn broer had Joodse vrienden, daar had hij allemaal spullen van bewaard voor ze naar Duitsland gingen. Na de oorlog zijn ze gelukkig teruggekomen. Ze konden hun spullen op komen halen. Ja, dat was me wat. Maar het is goed dat jullie het weten. Nu hebben jullie mobiele telefoons, dat hadden wij allemaal niet. Jullie weten niet hoe rijk jullie zijn.’

 

Erfgoeddrager: Mo

‘‘Mijn vader werd aan zijn stropdas meegesleurd naar buiten’’

Omarion, Heaven en Mo luisteren aandachtig als Anna Haverkamp vertelt hoe alle bomen in het Vliegenbos in de oorlog werden gekapt zodat buurtbewoners nog wat konden stoken in de kachel. De kinderen hadden vooraf al veel vragen bedacht. “Maar”, zegt Heaven trots na afloop van het interview, “we hebben geen een keer door elkaar heen gepraat!”  De meeste indruk maakten de verhalen over de honger. Mo en Omarion proberen te bedenken hoe het is om zelf elke dag suikerbiet te moeten eten.

 

Wat vond u het spannendst aan de oorlog?
“Toen Duitse soldaten een razzia hielden in Noord. Alle mannen uit de buurt werden bijeengedreven want ze moesten werken voor de Duitsers. Mijn vader was gelukkig al te oud dus die hoefde niet mee. Tijdens die razzia zaten wij te eten in de eetkamer, totdat er plots een jongen bij ons aanbelde. Hij was bang en kwam bij ons in de gang schuilen. Alleen had hij de voordeur per ongeluk open laten staan. Zo kon er een tweede man achter hem aan bij ons binnenkomen. Maar die man werd gevolgd door een Duitse soldaat die ook kwam binnenstormen. Dus eerst die jongen, toen die man en toen die Duitse soldaat. En mijn moeder bleef maar roepen: ‘Laat ons met rust… we zitten te eten’. Maar het was al te laat. Niet alleen die man werd opgepakt, maar ook mijn vader werd meegesleurd aan zijn stropdas. Gelukkig kwam mijn vader de volgende dag weer thuis, maar die man is echt naar het politiebureau op de Tolhuisweg gebracht.”

Heeft u weleens een bombardement meegemaakt?
“Jazeker, dan ging eerst altijd het luchtalarm af als een soort waarschuwing. Als we op school zaten tijdens het luchtalarm, dan moesten we allemaal naar de gangen. We hadden een meester die heel goed kan zingen en dan moesten we allemaal heel hard met hem meezingen want dan hoorde je het luchtalarm niet. Dat was eigenlijk best grappig. En als ik thuis was tijdens het luchtalarm, gingen we met het hele gezin op de trap staan. Want als er gebombardeerd werd, bleef het trappenhuis meestal wel overeind. Van mijn moeder moesten we dan onze mooiste schoenen vasthouden voor als er iets gebeurde. Maar toen er een keer echt bommen werden gegooid op Noord, schreeuwde mijn moeder ‘gooi maar neer je schoenen’ en renden we naar buiten. Als we maar weg waren van de bommen.”

Wat at u tijdens de oorlog?
“In de loop van de oorlog was er een tekort aan voedsel. Toen aten we alle dagen suikerbiet. Soms vermengd met wat rode biet of worteltjes uit ons eigen moestuintje. We aten ook aardappelschillen, dat kan je je nu niet meer voorstellen he? Ja, wat had ik een honger tijdens de oorlog. Soms fietsten mensen over de Adelaarsweg richting het noorden om daar eten te zoeken. Op de terugweg verloren ze dan weleens een bruine boon. Mijn vriendinnetje en ik zochten op de Adelaarsweg naar deze verloren boontjes. Als we die vonden, stopten we ze in een papieren puntzakje. Met Sinterklaas had ik een heel puntzakje bij elkaar gespaard. Wat mijn moeder ervan gemaakt heeft, weet ik niet meer.”

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892