Erfgoeddrager: Mihael

‘Ik was eenzaam, maar ook trots en koppig’

Terwijl Mihael, Alia en Sara zijn jeugdfoto’s bekijken en proeven van de door hem gemaakte hapjes (veel met avocado) vertelt Adan Campos Verdugo over de mooie natuur, de hoog gelegen meren, de bergen en het zachte klimaat van zijn geboorteland Chili. Hoe hij vertelt, maakt de leerlingen van basisschool De Rivieren nieuwsgierig naar het land dat ze nog nooit hebben bezocht.  

Wat voor land is Chili?
‘Chili is het land van de 1000 vulkanen. Hierdoor zijn er veel aardbevingen. Drie heb ik er meegemaakt. De eerste toen ik kleuter was; ik kan het me nog goed herinneren. We speelden op straat. Eerst was er veel onrust van de dieren. Vogels, honden, ze voelden dat er iets ging gebeuren. En toen begon het. We hoorden in de verte een zwaar geluid, alsof er een grote vrachtwagen aankwam. Opeens begon alles te bewegen. Ik wilde naar huis rennen, maar ik viel steeds om want alles bewoog. Het was heel angstig.’

Waarom bent u naar Nederland gekomen?
Ik had een goed leven in Chili. Mijn ouders hadden een restaurant en verschillende culinaire winkels in Valparaiso. Ik heb een gelukkige jeugd gehad, met veel vrienden, vaak buiten spelen, er was voldoende te eten en ik kreeg goed onderwijs. Toen ik wat ouder was ging ik vaak naar de haven. Valparaiso is een grote havenstad gelegen aan de Stille Oceaan. Al die grote schepen met mensen uit verre landen, met andere culturen en een andere taal, dat intrigeerde me. Ik kon daar uren naar kijken. Als kinderen droomden we dat we op zo´n schip mee gingen. Ondanks mijn goede leven ben ik toch weggegaan. Ik was 17 en wilde niet in dienst. Ik wilde avontuur, reizen maken, andere culturen leren kennen, andere talen leren. Ik denk dat het wonen in een havenstad heeft bijgedragen aan mijn drang om te vertrekken. Op mijn 17e vertrok ik dan ook naar Parijs – ik sprak goed Frans en de cultuur sprak me ook aan – met het voornemen om daar te gaan studeren en werken. Maar als jongeman in een grote vreemde stad waar je niemand kent was moeilijk en hard. Toch wilde ik geen hulp van m’n ouders. Ik was eenzaam, maar ook trots en koppig. Ik heb het een jaar geprobeerd en ging toen op aanraden van kennissen naar Nederland, eerst Rotterdam, later Amsterdam. Daar ben ik op een boortoren gaan werken. Ik maakte er veel vrienden en verdiende er veel geld. Daarvan kon ik door Europa reizen, andere mensen uit andere landen en culturen leren kennen. Andere talen leren spreken. Dat was een mooie tijd.’

Had u last van heimwee?
‘Mijn moeder gaf me bij mijn vertrek het bekroonde poëzieboek Las uvas y el viento mee. Daarin stonden prachtige gedichten van de Chileense schrijver Pablo Neruda. Wanneer ik me eenzaam voelde of heimwee had, las ik hieruit. Ik heb het boek nog steeds. Een andere oplossing tegen heimwee en eenzaamheid was contact zoeken met mensen uit mijn eigen land of uit landen uit de omgeving van Chili. Door samen te zijn, te praten over je geboorteland en over de politieke situatie, door samen te luisteren naar muziek waarmee je bent opgegroeid en andere activiteiten te doen ontstonden vriendschappen. Dit heeft onder andere geleid tot de oprichting van het tijdschrift ‘Jose Marti’. En ervoor gezorgd dat ik minder heimwee heb.’

 

         

 

Erfgoeddrager: Mihael

‘Ik had het fijn bij tante Cor en ome Kees’

Hanneke Groenteman was één jaar toen de oorlog begon en ze was Joods. Ze woonde samen met haar vader en moeder in de Geleenstraat in de Rivierenbuurt. In het begin van de oorlog kregen haar ouders een oproep om zich melden. Zogenaamd om te gaan werken. Maar haar moeder vertrouwde het niet. Toen zijn ze ondergedoken. Maar niet samen. Hanneke ging ergens anders naar toe.

Welk onderduikadres kunt u zich nog herinneren?
‘Ik was nog heel erg jong toen de oorlog uitbrak. Eigenlijk kan ik me niets meer herinneren van mijn onderduikadressen. Behalve het laatste adres in Rijnsburg, daar woonde ik bij een heel christelijk en ook lief en warm gezin. Het gezin van tante Cor en ome Kees. Tante Cor was een hele lieve vrouw, ome Kees was een strenge man. Ik wist dat ik me moest verstoppen en dat ik ondergedoken was, maar hoe het precies zat wist ik niet. Naar buiten gaan mocht alleen op zondag en naar school gaan ging niet. Dat vond ik eigenlijk helemaal niet erg, want dan kon ik fijn bij tante Cor blijven. Meehelpen afwassen en samen met haar dingen doen. Op zondag gingen we met zijn allen naar de kerk. Maar dan moest ik wel een hoedje op. Want ik zag er heel anders uit. Ik had zwart haar en krullen en de kinderen van tante Cor hadden rood haar.  Ze zeiden dat ik een nichtje uit Oegstgeest was.’

U heeft daar een fijne tijd gehad. Heeft u nog een verhaal over uw onderduikouders?
‘Zoals ik al vertelde was het gezin waar ik ondergedoken was een streng gelovig gezin en er moest dan ook altijd worden gebeden voor het eten. Op een dag, toen er nog voldoende eten was, had tante Cor een zuurkoolschotel gemaakt. Zuurkoolschotel! Mijn lievelingseten. Nu zei tante Cor dat ik alles at maar zuurkool was echt mijn favoriet. Tante had de schotel neergezet op de kachel en iedereen ging bidden. Tijdens het gebed knapte de schotel en al de zuurkool viel op de grond. Ik vloog op, dook richting de schotel en probeerde nog te redden wat er te redden viel van het overheerlijke eten. Dat kon ome Kees niet echt waarderen. Want opstaan van tafel tijdens het bidden was ten strengste verboden. Dus moest ik voor straf zonder eten  – dus ook zonder zuurkool – naar boven.’

Wat vond u het ergste van de oorlog?
‘Het klinkt misschien gek, maar het ergste van de oorlog vond ik dat hij voorbij was. Een maand na de oorlog was stonden er opeens een mevrouw en een meneer voor de deur in Rijnsburg. Twee vreemde mensen die zeiden dat ze mijn vader en moeder waren. Ik was heel erg teleurgesteld omdat ik ze heel anders had voorgesteld. Dat ik met ze mee moest vond ik helemaal niet leuk. Want het was erg fijn bij tante Cor en wilde dus helemaal niet weg. Mijn vader zei later dat ik op het moment dat ze voor de deur stonden ik meteen in hun armen rende en bij hen op schoot ging zitten. Maar dat was niet zo. Toen de bel ging en aan mij verteld werd “dit zijn je ouders en je moet met ze mee”‘, rende ik weg, naar achteren zo de tuin in. Ik heb me toen verstopt achter de kassen bij de bloembollen. En ze hebben mij met zijn allen moeten zoeken.’

 

Erfgoeddrager: Mihael

‘‘Dit zijn je ouders en je moet met ze mee.’’

Mevrouw Groenteman was 1 jaar toen de oorlog begon en ze was Joods. Ze woonde samen met haar ouders in de Geleenstraat. In het begin van de oorlog kregen haar ouders een oproep om zich melden, om te gaan werken. Maar haar moeder vertrouwde het niet. Toen zijn ze ondergedoken. Maar niet samen. Mevrouw Groenteman ging ergens anders naartoe.

Welk onderduikadres kunt u zich nog herinneren?
‘Ik was nog heel erg jong toen de oorlog uitbrak. Eigenlijk kan ik me niets meer herinneren van mijn onderduikadressen. Behalve het laatste adres in Rijnsburg.
Daar woonde ik bij een heel Christelijk en ook lief en warm gezin. Tante Cor was een hele lieve vrouw, ome Kees was een strenge man. Ik wist dat ik me moest verstoppen en dat ik ondergedoken was, maar hoe het precies zat wist ik niet. Naar buiten gaan mocht alleen op zondag en naar school ging niet. Dat vond ik eigenlijk helemaal niet erg, want dan kon ik fijn bij tante Cor blijven, helpen afwassen en samen met haar dingen doen.
Op zondag gingen we met zijn allen naar de kerk. Maar dan moest ik wel een hoedje op. Want ik zag er heel anders uit. Ik had zwarte krullen en de kinderen van tante Cor hadden rood haar. Ze zeiden dat ik een nichtje uit Oegstgeest was.’

Wat is u nog meer bijgebleven van die onderduikouders?
‘Het gezin waar ik ondergedoken zat, was streng gelovig en er moest dan ook altijd worden gebeden voor het eten.
Op een dag, toen er nog voldoende eten was, had tante Cor een zuurkoolschotel gemaakt.
Zuurkoolschotel! Mijn lievelingseten. Tante had de schotel op de kachel neergezet en iedereen ging bidden. Tijdens het gebed knapte de schotel en al die zuurkool viel op de grond. Ik vloog op, dook richting de schotel en probeerde nog te redden wat er te redden viel. Dat kon ome Kees niet waarderen. Want opstaan van tafel tijdens het bidden was ten strengste verboden. Dus moest ik voor straf zonder eten (dus zonder zuurkool) naar boven.’

Wat vond u het ergste van de oorlog?
‘Het klinkt misschien gek, maar het ergste van de oorlog vond ik dat hij voorbij was. Een maand na de bevrijding stonden er opeens een vreemde mevrouw en meneer voor de deur in Rijnsburg. Er werd mij gezegd: ‘Dit zijn je ouders en je moet met ze mee’.
Ik was erg teleurgesteld omdat ik ze heel anders had voorgesteld. Dat ik met ze mee moest vond ik helemaal niet leuk. Het was erg fijn bij tante Cor en ik wilde dus niet weg.
Mijn vader zei later dat ik op het moment dat ze voor de deur stonden, ik meteen in hun armen rende en bij hen op schoot ging zitten. Maar dat was niet zo, ik rende juist weg, de tuin in. Ik heb me toen verstopt achter de kassen bij de bloembollen. Ze hebben mij met z´n allen moeten zoeken. Uiteindelijk ben ik meegegaan. Maar ik moest wel heel erg wennen, ik miste de gezelligheid van het leuke gezin.Tijdens het eten wilde ik altijd bidden omdat ik dat bij tante Cor had geleerd. Mijn eigen ouders vonden dat gek: ‘Hoezo moeten we God bedanken voor het eten. Je moeder heeft het eten toch gemaakt?’’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892