Erfgoeddrager: Marwa

‘Iemand werd zo maar tegen een muur gezet en doodgeschoten’

Marwa, Mohammed Amin en Mohammed Ali van de Catamaran Landlustschool lopen naar het huis van mevrouw Mien Hak op de Orteliuskade. Tijdens de oorlog woonde zij een straat ernaast en ze weet dus veel te vertellen over de buurt. Alle drie de kinderen kennen de buurt ook goed.

Hoe zag de wijk eruit?
‘Hier was allemaal zand, je kon heel ver kijken. Het waren velden land waar Dirk van de Broek zijn koeien en paarden had lopen. Er waren wel wat grote tuinderijen, maar verder geen bebouwing. Mijn moeder en ik gingen vaak naar de tuinderijen verderop om te kijken of we aardappels konden kopen.  Het zwembad was er al wel. Ik heb hier nog zwemlessen gehad. De speeltuin die hier is, is hier ook al heel lang.  Er werd hier op de landelijke gebieden rond de bevrijding allemaal broden gedropt. Toen hadden we eindelijk weer wat lekkers te eten.’
‘We speelden eigenlijk altijd buiten. Behalve ’s avonds. We moesten voor het donker binnen zijn, want niemand mocht meer de straat op als het donker was. Als we buiten aan het spelen waren en het luchtalarm ging af, moest je snel ergens naar binnen. Als ik met een vriendinnetje speelde, gingen we ook wel eens bij haar naar binnen. Het luchtalarm was in het begin heel eng maar op een gegeven moment wende je er ook wel aan.  Als het luchtalarm op school afging, moest je allemaal in de klas blijven.’

Droeg u elke dag dezelfde kleren?
‘De kleding was heel duur en er was ook niet zo heel veel te krijgen, dus we hadden niet zoveel verschillende soorten kleren, maar we hadden wel een paar verschillende setjes. Als mijn jurk te klein was, werd er een stuk van een laken tussen en onder gezet en dan paste hij weer. Van hele dikke gordijnen naaide mijn moeder jasjes. We hadden geen schoenen. Ik moest met m’n moeder ergens naartoe waar ik klompen kreeg. Mijn vader maakte er zooltjes onder zodat de klompen minder snel zouden verslijten.’

Waar werkte uw vader?
‘Bij de gasfabriek. Wij kregen door zijn werk wat kolen mee waardoor we het in die koude hongerwinter niet zo koud hadden. Omdat hij voor de gemeente werkte, hoefde hij niet naar Duitsland om daar te werken. Alle andere mannen moesten naar Duitsland om daar te werken. Als ze dat niet wilden, moesten ze onderduiken. Mijn vader hoefde dat gelukkig niet. Mijn vader was de enige in het gezin met een fiets. Hij moest natuurlijk elke dag naar de gasfabriek fietsen. Ik kreeg mijn eerste fiets op mijn 12e jaar. Fietsen waren heel duur en het was heel bijzonder als je een fiets kreeg.’

 Durfde u wat tegen de Duitsers te zeggen?
‘Nee, ik was wel bang voor de Duitse soldaten. Ze stonden hier in de straat en dan riepen ze hard en boos dat we alles donker moesten maken. De Duitse soldaten hebben ook een Joodse schoolmeester van mijn school meegenomen. Ik wist toen nog niet waarom of wat er met hem zou gebeuren. De mensen vertelden kinderen ook niets in die tijd. Misschien dat mijn ouders wel wisten wat er met de Joden gebeurde. Nu wordt er meer over dingen gesproken. Vroeger was dat heel anders.’
‘Mijn ouders hadden een verboden radio op onze zolder, mijn oom kwam vaak langs en liep dan direct naar de zolder. Deze oom bleek wat verzetswerk te doen en is ook opgepakt, hij heeft een tijd in Duitsland gevangen gezeten. Ik heb ook gezien dat de Duitse politie iemand oppakte, tegen de muur zette en doodschoot. Gewoon in een straat vol met mensen en kinderen. Dat vergeet je nooit meer.’
‘We zagen wel eens meisjes van een jaar of 18 met de Duitsers zoenen. Dat was voor de ouders van de meisjes ook heel erg, want we zagen de Duitsers als de vijand. Die meisjes werden na de oorlog op een auto gezet, kaalgeschoren en met een rood hakenkruis op hun hoofd door de stad gereden. Zo kon iedereen zien wat ze hadden gedaan.’
‘Wat ik fijn vond toen de oorlog afgelopen was, was dat dat je gewoon weer op straat mocht lopen ‘s avonds. Er was weer straatverlichting en er kwam weer licht uit de huizen.’

 

 

Erfgoeddrager: Marwa

‘Ik kwam toen terecht bij een gevangenis op het Leidseplein’

In Basisschool De Kinderboom is het gezellig druk. Tijdens de Ramadan is concentreren voor veel kinderen best moeilijk, maar Lesharo, Sandy, Rjay, Ayoub en Marwa doen enorm hun best om mooie vragen te bedenken voor Lous Steenhuis. De kinderen luisteren ademloos en stellen vraag na vraag. Het verhaal en de meegenomen spullen en foto’s  uit de oorlogstijd, maken indruk. Niet lang daarna komt Lous te overlijden en bleek dat dit haar laatste interview was…

Hoe oud was u in de oorlog?
Aan het begin van de oorlog was ik net geboren. Ik was nog maar een baby. ‘Een wolk van een baby’ zeg ik altijd. Mijn ouders waren politiek actief en vertrouwden Hitler niet. Ze gingen daarom gelijk onderduiken. Toen het gevaarlijker werd moesten ze opsplitsen. Niet scheiden, maar apart onderduiken. Ik naar mijn oom en tante in Amstelveen. Het was daar veilig, want mijn tante was niet Joods maar ‘half gehuwd’. Dat betekende dat de één gelovig was en de andere niet. Toen het later strenger werd, moest mijn oom ook onderduiken. Toen werd het voor mij ook onveilig en moest ik terug naar Amsterdam. Daar kwam ik op een adres samen met een ander Joods meisje. Zij werd opgepakt en heeft mij kort daarna verraden. Ze was toen achttien jaar. Ik heb heel lang gedacht, waarom deed ze dat? Maar later realiseerde ik me dat ze vast onder druk was gezet door de Duitsers.’

Waar kwam je toen terecht?
‘Ik kwam toen terecht bij een gevangenis op het Leidseplein. Daar zat ik huilend op een steen en was er een mevrouw die mij opving. Samen vertrokken we met de trein naar Westerbork, waar ik in een weeshuis kwam. Ze noemden ons de ‘onbekende kinderen’ omdat niemand wist wie onze ouders waren. We waren met ongeveer vijftig kinderen. Ik heb een vage herinnering van een muurschildering, die was van het sprookje de Rattenvanger van Hamelen. Bijzonder hè, hoe het brein dat soort details opslaat?’

Zat uw moeder in het verzet?
‘Jazeker. Ze stal identiteitsbewijzen in café’s. Deze kaarten gebruikte het verzet om ID-kaarten te vervalsen. Dankzij zo’n kaart was mijn moeder veilig en heeft ze het overleefd. Ook heeft ze het pamflet gemaakt van de Februari-staking. Dat is een bekend moment in de Nederlandse geschiedenis. Ik ben er erg trots op, dat mijn moeder dat handgeschreven heeft.’

Wat zit er nog meer in uw koffertje?
Dit jurkje heb ik gekregen van mijn oma. Ik heb mijn oma niet gekend, daarom betekent het veel voor me. Mijn oma dacht dat het goed zou zijn in Auschwitz. Ze wilde daar werken, zoals kleren naaien. Ze was goed van vertrouwen. Alleen toen ze daar eenmaal aan kwam werd ze vrijwel direct afgemaakt. Verschrikkelijk, toch? Je begrijpt vast waarom dit soort spullen mij dierbaar zijn…’

Erfgoeddrager: Marwa

‘Hans hield me stevig vast’

Aan Alois, David en Marwa van de Dongeschool in de Rivierenbuurt vertelt Carel Wiemers over zijn jeugd in de oorlog in Amsterdam-Zuid. Het gesprek gaat via Skype omdat ze elkaar vanwege de coronatijd niet in het echt kunnen ontmoeten. Op aandringen van zijn kleinkinderen heeft meneer Wiemers een boek geschreven over zijn oorlogservaringen. De titel ‘Met de dood op de hielen’ blijkt tijdens het interview heel toepasselijk te zijn.

Kunt u vertellen hoe de oorlog voor u is verlopen?
‘Al vrij vroeg had ik in de gaten dat het oorlog was. Want toen ik begin mei 1940 met mijn moeder over straat liep, vlogen er bommenwerpers boven ons. Kort daarna kwam mijn vader na zijn werk niet meer thuis. Dagenlang was hij weg; hij was opgepakt door de Duitsers en moest in werkkampen werken. Tegenover ons huis woonde een NSB-gezin. Dat was best gevaarlijk want ze konden ons zo verraden als iets ze niet pluis leek.Later in de oorlog ben ik ondergebracht op de Veluwe om wat aan te sterken. Op deze periode kijk ik met warme gevoelens terug. Hoewel het in het begin heel gek was: in mijn eentje in een vreemd gezin dat moeilijk was te verstaan, en ook in een totaal onbekende omgeving. Voor de bevrijding ben ik nog even teruggegaan naar Amsterdam omdat ik moest worden geopereerd aan mijn blinde darm. Werd ik met een paard en wagen naar het ziekenhuis gereden, en lag ik daar twee weken zonder bezoek te mogen krijgen van mijn ouders.’

Hoe was het om in de oorlog naar school te gaan?
‘Het was allemaal erg rommelig. Je moet je voorstellen dat er soms geen hout was om de school warm te stoken. Een dikke jas was niet voldoende om het te kunnen uithouden in het klaslokaal. Of dat de Duitsers een school hadden ingenomen. Ik heb ook wel eens onderweg naar school moeten schuilen tijdens een luchtalarm, waarna het geen zin meer had om nog naar de lessen te gaan. In onze vrije tijd hadden we weinig speelgoed om mee te spelen, dus we maakten vooral zelf iets. Of we bedachten een spel.’

Welke gevaarlijke gebeurtenissen kunt u zich nog goed herinneren?
‘Mijn beste vriend Hans, die Joods was, is met zijn gezin afgevoerd. Op een dag werden meer dan vijfduizend Joodse mensen uit de buurt meegenomen. Toevallig was ik die dag bij hem en werd ik ook bijna meegenomen. Hans hield me stevig vast. Tot een Duitser ons ruw uit elkaar haalde, waarna ik kon wegrennen. Ik ben ook eens beschoten toen ik met een vriendje een opmerking had gemaakt over een Nederlands meisje dat stond te kussen met een Duitse soldaat. Door zigzaggend door een korenveld weg te rennen, konden we ontkomen. Ook hadden we aan het eind van de oorlog kattenkwaad uitgehaald bij een Duitse bunker. We hadden geprobeerd een ingang in te laten storten. Toen er een Duitse soldaat aankwam, renden mijn vriendjes weg. Ik werd beschoten, maar kon net op tijd een gang in duiken. En vlak voor de bevrijding vloog er nog een soort raket rakelings langs mijn hoofd!’

Erfgoeddrager: Marwa

‘Bij de grenspaal spraken we met mijn Duitse oma’

Ilse van Bakel was vier jaar toen de oorlog begon. Ze woonde toen met haar ouders en vier broers – twee oudere en twee jongere – op hetzelfde adres als waar ze nu woont. Twee broers overleden door de oorlog. Haar opa en oma waren Duits en ook haar opa kwam om in de oorlog, in het Duitse leger. Aan Francesco, Quin, Jade en Marwa van basisschool De Troubadour in Eindhoven vertelt ze haar herinneringen.

Hoe kwam u aan eten?
‘Mijn moeder haalde rogge bij de boeren, die dat helemaal niet mochten verkopen of ruilen van de Duitsers. Ze had een soort gordel voor onder haar kleren gemaakt, met allemaal vakjes erin. Daar kon ze de rogge indoen en dan zag niemand dat ze dat bij zich had. Je leek wel wat dikker, maar met een jas eroverheen viel dat niet op. Ze heeft onder andere de kinderwagen die ze niet meer nodig had geruild voor eten. We hoefden zo geen honger te lijden. Mijn drie jaar oudere broer ging een keer met haar mee. Een boerin haalde speciaal voor hem een beker melk. Hij zei tegen mijn moeder dat die melk niet lekker was. Daarna werd hij heel erg ziek – ze wisten niet wat er aan de hand was – en is hij overleden. “Fred komt niet meer terug,” zei mijn moeder toen ze uit het ziekenhuis terugkwam. Dat was natuurlijk heel triest. Jaren later hebben ze dat uitgezocht en toen kwamen ze erachter dat die boer en boerin allebei tyfusdragers waren. Dat krijg je als je onder slechte omstandigheden leeft.’

Bent u nog meer familie kwijtgeraakt door de oorlog?
‘Mijn andere broer, Walter, overleed na de oorlog door een granaat. Die had hij met een vriendje op het vliegveld Welschap gevonden en op zijn kamer gelegd. Toen hij op een dag huiswerk maakte met een vriendje, ging hij ermee spelen. De granaat viel, hij wilde ‘m oprapen en toen is ie in zijn gezicht ontploft. Bij het vriendje was zijn hele hak eraf geslagen. Mijn broer is overleden. Heel triest. De oorlog was al lang voorbij.’

U had Duitse grootouders, hoe was dat?
‘We hebben de hele oorlog geen contact gehad met mijn moeders familie in Duitsland. Direct erna zijn we ergens in Limburg bij een grenspaal gaan staan. Wij mochten niet de grens over naar Duitsland en mijn grootmoeder niet naar Nederland. We hebben toen bij die paal staan praten. Ik kende mijn oma nauwelijks meer want we hadden haar de hele oorlog niet gezien. Later mocht je onder de slagboom door en mocht je in een cafeetje een uur wat drinken met elkaar.’

Wat was het heftigste bombardement in Eindhoven?
‘Ik herinner me dat we hier in het halletje bij de voordeur stonden te schuilen. De voordeur moest openblijven bij een bombardement, want als er een bom viel dan kreeg je een bepaalde luchtdruk waardoor de deur uit zijn voegen getrokken kon worden. Het vliegveld werd een keer gebombardeerd met brandend fosfor. We zagen een rood gordijn van dat spul over de velden langstrekken. Dat was heel griezelig. Eén bom is hier in de zijstraat gevallen, in de gang bij de achterburen. De bewoner daar zat net op de wc. Hij kon er niet uit omdat de bom niet was ontploft. Bij de minste of geringste beweging kon die toch nog ontploffen. De brandweer heeft die man heel voorzichtig bevrijd. Wij moesten daarvoor allemaal het huis uit.’

           

Erfgoeddrager: Marwa

‘Pas na de oorlog vertelde mijn vader dat we een keer kat hebben gegeten’

Emre, Rana en Marwa gaan goed voorbereid op pad. Ze hopen op een gezellige ontmoeting en vooral dat ze de allerleukste oma zullen hebben die meedoet met dit project. Al meteen bij binnenkomst is het voor hen overduidelijk; dit is een oma met stijl. De 80-jarige Jopie heeft een huis waar ze zo zouden willen wonen, wat is het hier gezellig.

Hadden jullie te eten in de oorlog?
‘Ja, maar niet veel. Wat we hadden, deelden we met de buren. Wij woonden op drie hoog, en de oudere buren op twee en één hoog aten altijd met ons mee. Ook met de buren naast ons deelden we het eten. Toen er steeds minder was, gingen mijn vader en oudste zus af en toe op de fiets – met houten banden – naar de boeren. In ruil voor onze sieraden of lakens kregen ze dan wat eten. Die boeren gaven het eten echt niet cadeau; ik denk dat ze er best rijk van zijn geworden.
Toen er echt helemaal niks meer was, aten we ook bloembollen en een keer kat. Mijn vader had niet gezegd dat dat vlees op tafel van een kat was. Ik denk trouwens dat hij die op straat had gevangen. De buren aten mee en vonden het heerlijk. Pas na de oorlog heeft mijn vader verteld wat we die avond hebben gegeten.’

Hoe bang was u in de oorlog, op een schaal van 1 op 10?
‘Nou, ik was heel bang, dus zeker wel een 8. Ik was vooral bang voor de bombardementen en het schieten. ‘s Avonds moest alles verduisterd zijn; er mocht absoluut geen licht van binnen in huis naar buiten schijnen. Een keer deden mijn zusje en ik ‘s avonds het gordijn toch een heel klein beetje open. Twee Duitse soldaten beneden op straat zagen dat en richtten hun geweer op ons. We werden snel door vader of moeder van het raam weggetrokken. Gelukkig schoten die soldaten niet, maar voor hetzelfde geld was er wel iets gebeurd! Ik was toen een jaar of vier en dat moment heeft ontzettend veel indruk op mij gemaakt. Het gekke is dat mijn vier jaar oudere zus het zich niet meer herinnert. Ik zie ze nog zo staan…’

Heeft u ook wel eens iets leuks meegemaakt tijdens de oorlog?
‘De saamhorigheid met de buren, dat was erg leuk. Het samen zijn, de gezelligheid. Alleen werden Sinterklaas en Kerstmis niet gevierd en op je verjaardag waren er geen cadeautjes. Je wist wel dat je jarig was, maar er was niks, ook geen lekkers. Speelgoed hadden we als kind dan ook niet. Ik had alleen een papieren aankleedpop.
Na de oorlog was het wel leuk, toen was het feest in de straat. Ik was zes en herinner me nog dat iedereen verkleed was. Geen idee hoe iedereen aan kleren kwam, want we hadden eigenlijk alleen maar lompen, ouwe kleren. Mijn buurman lag in een kinderwagen, verkleed als baby met een met mosterd besmeerde luier om; dat was heel grappig. Ik was verkleed als engel, mijn moeder had twee vleugels gemaakt. Heel eenvoudig hoor, maar wel allemaal zelf bedacht.’

           

Erfgoeddrager: Marwa

‘Die man rende als het ware zo het hol van de leeuw in’

De 95-jarige An Eek-Mijzen werd geïnterviewd door Marwa, Lina en Shenaya van basisschool Oscar Carré. In d’ Oude Raaij, waar zij woont met uitzicht op de kinderboerderij, stelden de kinderen hun vragen. Ze hadden zich nog zo voorgenomen om duidelijk en langzaam te spreken, maar van de zenuwen lukte dat niet helemaal. Maar mevrouw Eek-Mijzen vroeg dan gewoon of ze de vraag nog een keer konden stellen.

 Zat u nog op school tijdens de oorlog?
‘Op mijn veertiende ben ik gestopt met school en ging ik werken. Toen de oorlog begon op mijn zestiende, was ik dienstmeisje bij een lieve Joodse familie. Het werd steeds gevaarlijker voor ze en op een dag waren ze weg. Jarenlang dacht ik dat ze waren omgekomen. Een paar jaar later werd er opeens, toen ik bij mijn ouders op bezoek was, aangebeld. En daar stonden ze in de deuropening! We hebben elkaar omhelsd, zo blij was ik om ze weer te zien. We hebben nog lang contact gehouden, maar nooit heb ik geweten waar ze al die jaren waren geweest en wat ze hadden meegemaakt. Daar vroeg je toen niet naar. Het is verschrikkelijk wat de Duitsers met de Joden hebben gedaan.’

Waar ging u werken nadat zij weg waren gehaald?
‘Ik kon goed naaien en verstelwerk doen en werkte daarna voor een atelier in overhemdenreparatie op de Ceintuurbaan, tussen het Sarphatipark en de Van Woustraat in. Op een dag kwam een Joodse klant zijn overhemd ophalen. Opeens zag ik twee SS’ers binnenkomen. Ze hadden geen uniformen aan, maar gewone kleren. Heel snel heb ik het overhemd aan de man teruggegeven, waarna hij zo langs de mannen de deur uit vluchtte, het Sarphatipark in. Er werd meteen een achtervolging ingezet en het park werd afgesloten. Hij rende als het ware zo het hol van de leeuw in. Jullie hoeven je niet af te vragen wat er daarna met hem is gebeurd. Diezelfde avond zaten we te eten en werd er heel hard op de deur geklopt. Toen mijn man open deed, kwamen die SS’ers binnen en vroegen me of ik wel wist dat ik voor een Joodse man had gewerkt. Ze vertelden me dat dat niet nog een keer mocht gebeuren en dat ik was gewaarschuwd.’

Hoe was de oorlog voor uw familie?
‘Wij waren thuis met z’n vijven; vader, moeder en drie dochters. Mijn oudere zus werkte bij de Spoorwegen en zat in het verzet. Zij fietste rond met tassen vol illegale kranten. Ze kwam met haar volle verstand op voor andere mensen. Dat was natuurlijk heel gevaarlijk en gelukkig is ze nooit gepakt. We waren daar wel altijd bang voor. Maar in de eerste plaats vonden we het prachtig dat ze het deed en durfde.
Mijn vader moest gaan werken in Drenthe. Wij waren arm en mijn moeder was ontzettend blij dat er zo toch wat geld binnenkwam. Na een paar maanden kwam hij thuis en ik hoor hem onderaan de trap nog zeggen: “Jongens ik kan niet meer, ik ben door mijn rug gegaan”. In plaats dat mijn moeder medelijden met hem had, was ze heel teleurgesteld en werd ze boos op hem. Ze heeft hem gelukkig wel nog zijn bed in geholpen en een kruik gegeven.
Tijdens de hongerwinter gingen we op hongertocht. Mijn zus en een vriendin gingen met een handkar een week onderweg. Zelf ben ik ook verschillende keren met de fiets Noord-Holland ingegaan, langs de boerderijen. Vaak werd ik weggestuurd en kreeg ik niets, soms had ik geluk en mocht ik mee-eten en kreeg ik ook wat mee voor thuis. Een keer kwam ik met twee tassen terug en werd ik vlak bij huis door Duitse soldaten tegengehouden. Die hebben toen al het eten waar ik dagenlang voor onderweg was afgepakt.’

                  

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892