Erfgoeddrager: Louis

‘Dankzij haar slimheid zijn ze niet ontdekt’

Meneer Roel J. Mulder was zes jaar oud toen de oorlog begon. Hij is geboren in het kleine dorpje Huizum in Friesland en is opgegroeid in Arum. Zi Yi, Bjarne, Sanne en Louis uit groep 8 van IKC De Zwanebloem in Zwaanshoek interview meneer Mulder bij hem thuis.

Hoe was het om op te groeien in Arum tijdens de oorlog?
‘Ik ben geboren in Friesland, in het dorpje Huizum, maar ik ben opgegroeid in Arum. Dat is een klein dorp met zo’n 1200 inwoners. Mijn vader was hoofd van de basisschool. Dat noemden ze toen de bovenmeester. Ik was zes jaar toen de oorlog begon. Op mijn verjaardag, op 13 juli, kreeg ik een vlieger van mijn vader. We wilden ermee gaan vliegeren, maar toen kwam er een agent, die zei dat dat niet meer mocht. De Duitsers dachten dat we dan misschien berichten naar Engeland zouden sturen met een geheime zender.’
‘In Arum was het best rustig, al was er wel een grote barak schuin tegenover onze school, waar de Duitsers hun spullen bewaarden. Het dorp zelf bestond vooral uit boeren, dus we hadden gelukkig meestal genoeg eten. Dat was in andere delen van Nederland wel anders. Daar moesten mensen soms zelfs tulpenbollen eten.’

Kon u gewoon naar school?
‘Op school ging het redelijk normaal door. We kregen gewoon les in rekenen, taal en aardrijkskunde. Maar het was wel spannend soms. Als we vliegtuigen hoorden aankomen, moesten we in de gang op de grond gaan liggen. We hadden een ketting om met een naamplaatje eraan, voor het geval er iets zou gebeuren. Gelukkig is onze school nooit geraakt.’
‘We speelden ook gewoon buiten, ondanks de oorlog. In de winter hielp ik soms bij de bakker, daar was het lekker warm. Als er geen eten meer was in de winkel, kregen we soep bij de gaarkeuken. We namen dan een pannetje mee van huis.’
‘Mijn vader had zelfs zijn eigen tabak gekweekt op zolder omdat hij geen sigaretten meer kon kopen. Hij gebruikte blaadjes uit een oud bijbeltje als vloeitjes. Je werd creatief in die tijd!’

Herinnert u zich spannende momenten?
‘Er was een keer een NSB’er in het dorp. Hij had een lijst met namen van mannen, die ondergedoken waren omdat ze niet naar Duitsland wilden om daar te werken. Die man is op een avond doodgeschoten. De Duitsers waren woest. Ze hielden toen een razzia, een grote overval waarbij ze het hele dorp omsingelden.  Mijn vader verstopte onderduikers op zolder boven de school. Toen de Duitsers kwamen, had mijn moeder iets slims bedacht; wij moesten met een slee buiten gaan spelen en overal voetstappen maken in de sneeuw, zodat de sporen van de onderduikers niet opvielen. Dankzij haar slimheid zijn ze niet ontdekt.’

 

Erfgoeddrager: Louis

‘Toen ik de soldaten het pad zag oplopen, dook ik onder de tafel’

Bram Kout woont in Sint Pancras en Thiago, Masha, Louis en Nika rijden in opperbest humeur vanaf hun school, de Kennemerpoort in Alkmaar, naar zijn huis. Ze hebben even wat oponthoud omdat de deur van Masha blijft steken achter een hekje en niet meer dicht wil… Druk kletsend en nieuwsgierig lopen ze naar de voordeur, waar meneer Kout ze samen met zijn vrouw verwelkomt. De drankjes en koekjes liggen al klaar…

Hoe was de oorlog voor u?
‘Ik ben geboren in 1940 en toen ik 4 jaar was besefte ik eigenlijk pas dat het oorlog was. De soldaten die hier waren, kwamen uit Oostenrijk en waren best vriendelijk. Ik kon gewoon op de straat spelen en kinderen kregen hier zelfs les van Oostenrijkse soldaten om vliegertjes te maken. Dat werd anders toen de SS-troepen hier kwamen, dat waren soldaten uit Duitsland en die waren veel strenger, zij vervolgden ook mensen.

Er waren dorpsbewoners die in verzet gingen om de Duitse soldaten dwars te zitten. Zoals borden omdraaien en telefoondraden doorknippen. Als zij werden betrapt, werden ze gevangengenomen en geëxecuteerd. Dat was dus erg gevaarlijk.’

Hadden jullie onderduikers in huis?
‘Omdat Duitsland grote verliezen leed en alle jonge mannen het leger in moesten om mee te vechten, was er een tekort aan mensen die in fabrieken en op het land werkten. De Duitse soldaten riepen daarom alle jonge mannen in Nederland op om te komen werken in Duitsland. Dat wilden veel mannen natuurlijk niet. Mijn vader en mijn oom doken onder en verborgen zich onder de vloer.

Als er Duitsers aankwamen, werden we door de andere tuinders gewaarschuwd. Die zagen ze als eerste aankomen en dan ging het als een lopend vuurtje door het dorp. Ik zag de soldaten het pad oplopen met hun ijzerbeslagen laarzen en werd zo bang dat ik onder de tafel dook. Een soldaat riep: ‘Wo sind der manner?’ ‘Als jullie mannen niet te voorschijnkomen, steken we jullie huis in de fik.’ Gelukkig deden ze dat niet. Een soldaat rookte en gooide zijn peuk op het kleed, en toen vertrokken ze. Omdat ik zo angstig was geweest, waren mijn ouders bang dat ik mijn vader nog eens zou verraden. Daarom moest ik vanaf toen bij een razzia naar mijn grootvader toe.’

Kende u mensen die samenwerkten met de Duitsers?
‘In onze omgeving woonden 178 tuinders en best veel van hen sympathiseerden in het begin met de Duitsers omdat een deel van hun teelt naar Duitsland ging en zij voor hun inkomen afhankelijk waren van Duitsland. Pas later ontdekten de tuinders dat de Duitsers ook plannen hadden om mensen op te pakken en naar kampen te brengen. Toen verdween bij velen de sympathie voor de Duitsers.’

Kende u mensen in het verzet?
‘Mijn vader was tuinder en achter de kassen had hij een schuur staan. Toen ze hem vroegen om mensen op te vangen, deed hij dat. In het huisje kwam een gezin met twee jongens. Later begrepen we dat een van deze jongens in het verzet had gezeten

Een verzetsgroep had eens tussen Alkmaar en Heerhugowaard een treinovergang opgeblazen. Op deze spoorlijn reden treinen die vanaf Amsterdam wapens vervoerden voor de Duitse soldaten op Texel. Om dat tegen te gaan, blies het verzet de spoorbrug op. Twee Duitse officieren die kwamen kijken, beloofden een tegenreactie. En die kwam er… Twintig verzetsmensen zijn toen uit de gevangenis gehaald en op deze treinovergang geëxecuteerd als wraak. Dat was vreselijk. Maar daar waar sprake was van verzet, gebeurden soms dit soort dingen.

Later heb ik een van deze verzetsstrijders en zijn dochter nog gesproken. Voor hem waren 4 en 5 mei geen herdenkingen en feestdagen. Hij voelde zich schuldig omdat door het opblazen van de spoorbrug al die mensen waren omgebracht. Ook kwam ik in contact met de dochter van iemand die destijds was geëxecuteerd. Omdat beide dochters rondliepen met vragen heb ik voorgesteld of ze elkaar zouden willen ontmoeten en hun verhaal met elkaar wilden delen. Dat hebben ze gedaan. Ze leerden in het gesprek begrijpen wat ieders rol was en hoe ze tegenover elkaar stonden en waren allebei opgelucht omdat ze er allebei mee hadden gezeten. Dat was heel bijzonder.’

Erfgoeddrager: Louis

‘Mijn ouders gaven elkaar een kus en zaten naast elkaar in stilte’

Tineke van der Woude-Zulver ontvangt Libi, Benjamin en Louis hartelijk in haar appartement met bonbons, cakejes en iets lekkers te drinken. De leerlingen van basisschool ’t Karregat in Eindhoven hebben hun vragen goed voorbereid en voor ze beginnen, vertelt mevrouw Van der Woude-Zulver dat er geen rare vragen zijn: alles mag gevraagd worden. Ze vertelt hoe prachtig en zorgeloos haar leven was als kind in Nederland-Indië. Als ze 12 wordt, begint de oorlog en twee jaar later gaat haar hele familie naar een Japans kamp. Pas na ruim drie jaar worden ze vrijgelaten en mogen ze terug naar Nederland. Ze is dan 19 jaar oud.

Kunt u vertellen hoe het was toen uw vader opgepakt was?
‘We hoorden verhalen over mensen die in kampen werden gezet en de dreiging van de Japanners was overal aanwezig. Er was een avondklok en steeds minder vrijheid. Op een dag kregen we te horen dat mijn vader thuis moest blijven omdat hij opgehaald zou worden. Mijn moeder had wat droge levensmiddelen klaargemaakt en in een rugzak gepakt, maar we wisten niet waar hij naartoe zou gaan.

‘s Avonds stopte er een open vrachtauto voor ons huis. We wisten meteen wat er ging gebeuren. De militairen belden aan en zeiden dat mijn vader mee moest. We namen kort afscheid. Hij gaf ons alle vier een zoen, aaide de hond over zijn kop en zei tegen de hond: ‘Radja, pas goed op die meiden’. Daarna stapte hij op de vrachtwagen en reed weg. We stonden achter de voordeur, zonder man, en het voelde verschrikkelijk. Het duurde maanden voordat we iets van hem hoorden en wisten waar hij was.’

Hoe kwamen jullie in een Japans kamp?
‘We kregen de opdracht om naar het kamp in Jakarta te gaan. Met een becak, een fietstaxi, vertrokken we. We konden niet veel meenemen, dus mijn moeder verkocht alles wat we kwijt konden om wat geld te hebben. In het kamp kregen we een klein huisje toegewezen. Er was nauwelijks ruimte, maar we moesten het accepteren. We hadden een tweepersoonsbed waar we met drie mensen in sliepen en een veldbed voor mijn oudste zus. We leefden drieënhalf jaar zo, en zaten vaak buiten op stoeltjes als het weer het toeliet. Iedereen zat in dezelfde benarde situatie en we moesten gewoon doorgaan.’

Hoe werden jullie bevrijd?
‘De bevrijding kwam onverwacht en werd aanvankelijk niet geloofd door de geïnterneerden vanwege eerdere valse geruchten. Na vele teleurstellingen hoorden we eindelijk van de echte bevrijding, maar we mochten het kamp nog niet uit. Op een dag kwam een meisje naar mij toe en zei dat mijn vader aan de poort stond. Ik geloofde het eerst niet, maar ging toch kijken. Toen ik hem zag, herkende ik hem bijna niet vanwege zijn veranderde uiterlijk.

Mijn vader riep mijn naam en vroeg meteen naar mijn moeder. Ik ging terug naar onze barak, waar mijn moeder zat te breien. Voorzichtig vertelde ik haar dat er mannen aan de poort waren en dat mogelijk mijn vader erbij was. Mijn moeder was heel verzwakt en woog op dat moment enkel 33 kilo, ze kon het nauwelijks geloven. Die dag ontmoetten mijn ouders elkaar weer. Ze gaven elkaar een kus en zaten naast elkaar in stilte. Vanwege alle gebeurtenissen en hun zeer verzwakte toestand, konden ze niet echt blij zijn.

Na de bevrijding konden we het kamp nog steeds niet verlaten omdat de situatie buiten het kamp heel gevaarlijk was. Mijn vader kon ons af en toe bezoeken. We moesten aansterken en wachten tot er transport beschikbaar was om ons naar Nederland te brengen. Uiteindelijk, in februari, zes maanden na de bevrijding op 15 augustus, konden we vertrekken naar Nederland.’

Erfgoeddrager: Louis

‘Uit angst voor razzia’s had ze zich daar verstopt. Dat vergeet ik nooit meer’

Gabriele, Chisom, Salma en Louis van OBS de Kinderboom ontvangen Els Burger op hun school in Amsterdam-Noord. Het interview begint in een lokaal, maar eindigt in de Vogelbuurt. Ze wandelen door de oude wijk waar mevrouw woonde, die tijdens de oorlog door bommen flink beschadigd is geraakt. Mevrouw Burger beantwoordt de vragen en deelt jeugdverhalen waar ze ademloos naar luisteren. Indrukwekkend vinden ze ook de verschillende voorwerpen die zijn meegenomen uit de oorlogstijd. Het is een leerzame ochtend voor iedereen.

 Wat herinnert u zich van de oorlog?
‘De oorlog is inmiddels bijna tachtig jaar geleden, dat is een hele lange tijd. Bij mij kwamen alle herinneringen pas boven in 1985, dus veertig jaar na de oorlog. Toen bommenwerpers tijdens een herdenking op 4 mei overvlogen, moest ik ineens weer terugdenken aan de oorlog. Dat zoemende geluid werd zo sterk.. Er kwamen daardoor een hele hoop ‘flitsen’ naar boven, dat waren herinneringen van de oorlog.’

Had u Joodse vrienden?
‘Ja, na de oorlog. Ik was natuurlijk nog heel jong in de oorlog, maar vlak erna had ik een Joods vriendinnetje, Marleen. Ze woonde in de Kalkoenstraat in Amsterdam-Noord. Op één hoog was de woonkamer en op twee hoog de slaapkamers. Ik weet nog goed dat ik na school met Marleen naar huis ging. We moesten dan een kale houten trap op. Beneden aan de trap riep zij al naar boven: ‘Mama, ik ben het, Marleen, ik kom er aan!’ Het huis was bijna helemaal leeg en heel kaal, alleen in de keuken stond een tafel met wat stoelen. En in de woonkamer een linnenkast. In de kamer riep Marleen weer: ‘Mama, ik ben thuis’. Dan kwam haar moeder uit de linnenkast. Uit angst voor razzia’s had ze zich daar verstopt. Dat vergeet ik nooit meer.’

Hadden jullie onderduikers in huis?
Nee, we hadden geen onderduikers. Wel zaten er NSB’ers in de familie die bij mijn oma en opa woonden. Mijn opa had een radio en luisterde stiekem naar Radio Oranje. Als hij klaar was, zette hij de radio weer achter de badkuip. De rest van de familie wist niet dat hij een radio had.’

Heeft u een bombardement meegemaakt?
‘Ja, zeker. Mijn straat, de Spechtstraat hier vlak verderop, is gebombardeerd, de halve straat was weg. Ons huis is ook flink beschadigd geraakt, de deur kon niet meer open en de ramen waren kapot. We zijn toen in een huis aan de overkant gaan wonen. Dat huis was niet beschadigd. Het gebeurde toen mijn vader in een kamp in Duitsland zat. Mijn moeder had mij en mijn zusje die dag thuis gelaten, omdat ze eten ging halen in Purmerend. Mijn oma paste op. Mijn moeder hoorde de bombardementen en vroeg aan mensen: ‘waar zijn de bommen gevallen?’ Toen bleek dat het in de Spechtstraat was, is ze rennend naar huis gegaan.’

 

 

 

 

Erfgoeddrager: Louis

‘Ik werd met laken en al het bed uit gesleurd’

In het lokaal naast de koffieruimte van de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost bespreken Louis, Olav, Woud, Marijn en Lynn nog een laatste keer de vragen. Als zij een paar minuten later met Bernadette Nyst kennismaken blijkt dit totaal niet nodig te zijn. Een uur lang is er een levendig gesprek waarin ze geboeid luisteren naar de verhalen van mevrouw Nyst, over haar broer, de onderduiker en geheime ruimtes in haar oude huis. Maar de kinderen laten zien ook zelf veel van de oorlog te weten. Ze vertellen over hun opa’s en oma’s, stellen slimme vragen en weten zelfs wat een ‘boterham met tevredenheid’ is.

Hoe is uw broer opgepakt?
‘Ik was de jongste van zes kinderen, drie jongens en drie meisjes. Mijn oudste broer werd opgeroepen om te werken in Duitsland. Hij moest van de Duitsers werken in een kamp. Ik heb altijd een hele sterke band met mijn oudste broer gehad, dus ik miste hem heel erg. Ik wist ook niet waar hij zat. Nu weet ik dat hij in Buchenwald heeft gezeten en daar vreselijk behandeld is. Ik herinner mij ook wel dat mijn vader en moeder hem wat voedsel mochten sturen. Dat moesten ze in een kist doen en dan opsturen. Toen kregen ze een paar weken later die kist terug en hadden de Duitsers alle boter eruit gegeten. Uiteindelijk is mijn broer, met behulp van een arts uit Nijmegen, ontsnapt.

‘Hij kwam broodmager terug uit het kamp en moest onmiddellijk onderduiken. Anders werd hij zo weer opgepakt. Hij is toen ondergedoken bij twee oude tantes van mijn vader. Ik wist dat destijds niet. Omdat ik nog klein was, waren mijn ouders bang dat ik het misschien op school zou doorvertellen. Dat is natuurlijk heel gevaarlijk, want dan zou hij misschien verraden worden en dan kwamen de Duitsers hem weer ophalen. Nu weet ik precies waar hij ondergedoken heeft gezeten. Dat is niet ver van hier. Ik kijk nog altijd naar dat huis als ik er langskom en dan denk ik: daar heeft hij gezeten.’

Leeft uw broer nog?
‘Nee, mijn broer is al dood. Anders zou hij nu 97 zijn. Na de oorlog is hij gaan studeren, want hij wilde priester worden. Toen heeft hij tbc (tuberculose) gekregen. Hij heeft thuis heel lang in bed gelegen. Toen genezen was kreeg hij het opnieuw. Dat was omdat hij in dat kamp zo’n honger geleden heeft en zo slecht behandeld was. Hij heeft nooit over de oorlog willen praten. Hij is ook pas laat getrouwd, maar dat was een goed huwelijk. Zijn vrouw heeft hij er wel over verteld. Zij is later overleden.

‘Mijn broer was graag bij ons, ik was zijn lievelingszus. Hij at dan bij ons, maar over de oorlog praatte hij niet. Dan zei hij zelfs: dat heeft mij niks gedaan. Dat was zijn grootste punt, hij kon het niet uitten. De oorlog vrat zijn leven lang aan hem. Op het einde wilde hij ook niet meer verder. Hij zei: ik wil niet nog een keer een winter meemaken. Hij heeft zijn verhaal echt in het graf meegenomen.’

Heeft u wel eens wat gemerkt van de kanonnen bij het park Frankendael?
Jazeker, daar stond afweergeschut. Die stonden vlakbij Jeruzalem. Dat was toen nog allemaal land, zonder bebouwing. Soms werd er geschoten en dan moesten wij naar de badkamer om te schuilen. Dat kon op elk moment van de dag gebeuren. Ik herinner me nog dat ik op een gegeven moment met laken en al het bed uit werd gesleurd. Dan zaten we met zijn allen te schuilen in de badkamer tot het schieten gestopt was. Dat maakt natuurlijk wel indruk als je jong bent.

Wij hadden ook een geheime ruimte. Op de eerste verdieping hadden we twee kamers, voor en achter. In het midden had je de badkamer. Voor die badkamer, in de gang, stond een hele diepe kast. Daar hing kleding in. Maar het was een hele diepe kast. En achter de kleding zat een muurtje, en daarachter konden wij schuilen. Dus als de Duitsers aan de deur kwamen dan ging mijn vader gauw in die kast achter dat muurtje staan. Het was een hele mooie schuilplaats.’

Erfgoeddrager: Louis

‘We vertrokken met 51 kinderen in de trein naar Bergen Belsen’

Lous Steenhuis komt naar de Twiskeschool in Amsterdam-Noord met een koffertje met foto’s en wel hele bijzondere spullen: het jurkje dat ze als heel klein meisje heeft gedragen en haar eerste schoentjes… Ze leest Hiba, Dania, Mirella,Louis en Imran een sprookje voor: Het prinsesje dat de oorlog overleefde.

Hoe was de oorlog voor uw ouders?
‘Toen het oorlog werd in Nederland, wisten mijn ouders dat het een hele gevaarlijke man was. Zij gingen dus meteen onderduiken. Jullie weten wat dat is hè? Toen ik klein was dacht ik dat het betekende dat je in een zwembad moest duiken en als de Duitsers weg waren, mocht je weer boven komen. Wij gingen dus met z’n drieën onderduiken. Uiteindelijk vonden mijn ouders het voor mij niet veilig. Zij gingen op aparte adressen onderduiken en ging ik naar een oom en tante in een villa in Bussum. Ik noemde mijn oom en tante ‘papa en mama’. Ik was pas 3 jaar. Omdat zij een ‘gemengd huwelijk’ hadden, mijn ooms vrouw was niet-Joods, was het daar veilig. In 1944 veranderde dat. Toen moest mijn oom zich wel aanmelden bij de Joodse Raad. Hij dacht ‘dat doe ik mooi niet’ en ging onderduiken. Op dat adres was nog een Joods meisje dat werd verraden, opgepakt en vervolgens mij heeft verraden. Ik kwam in de gevangenis terecht. Gelukkig vond een aardige een vrouw mij in de gevangenis en die beloofde voor me te zorgen. Samen zijn we naar Westerbork gegaan.’

Hoe is het met uw vader gegaan?
‘Hij dacht dat het veilig was op het onderduikadres, maar hij is verraden en opgepakt. Hij heeft nog geprobeerd te vluchten, maar is uiteindelijk geraakt door 15 politiekogels. Vanuit het politiebureau is hij waarschijnlijk zwaargewond naar Auschwitz gebracht en daar overleden. De mensen die werden verraden, werden eerst naar kamp Westerbork gebracht. Dat was een verzamelkamp van waaruit mensen weer naar de vernietigingskampen werden gebracht. Mijn vader ook en ik heb hem dus nooit gekend.’

Wat was die lijst met namen van onbekende kinderen?
‘Het was een transportlijst. Op de lijst stonden de namen van kinderen van wie ze niet wisten of ze Joods waren. Een hele dappere mevrouw heeft daar toen tegen de geheime dienst gezegd dat wij kinderen van Duitse soldaten waren. Ze schrokken en dachten: als dat zo is dan kunnen we de kinderen niet naar Auschwitz sturen. Wij gingen naar Bergen Belsen, het kamp waar Anne Frank ook heeft gezeten. Zij was daar met haar zusje Margot, maar zij was ongeveer 14 jaar en ik pas 3, dus we hebben elkaar niet bewust ontmoet. We vertrokken met 51 kinderen maar onderweg in de trein is een baby’tje gestorven. We zaten er uiteindelijk met 50 kinderen in het weeshuis en er waren Joodse verzorgsters die hun best deden zodat het niet al te verdrietig was voor ons. De meeste kinderen hadden geen ouders meer, ik had gelukkig wel een moeder.’

Wat weet u nog van de bevrijding?
‘Na Bergen-Belsen kwamen we in kamp Theresienstad en daar zijn we uiteindelijk bevrijd. Door de Russen notabene, die nu zo’n verschrikkelijke oorlog voeren. Na de oorlog zag ik mijn moeder terug. Ik was ooit een wolk van een baby, nu een ziek, dun meisje. We herkenden elkaar niet, maar ik vond haar heel aardig. Voor mijn oom en tante was het best moeilijk, want ik was ooit toch een beetje hun dochter geweest. Uiteindelijk hebben ze dat heel goed opgelost en ging ik gewoon heel vaak bij hen logeren in het huis in Bussum dat ik zo goed kende.’

Erfgoeddrager: Louis

‘Zelfs de stopcontacten haalden we uit de muur’

Ece, Birk, Lisa en Louis zitten gezellig aan de tafel bij Greet Scholte. Mevrouw Scholte was dertien jaar toen de oorlog begon. Ze woonde aan de Eemstraat in Haarlem, ze was de oudste van acht kinderen. Ze liet een foto van haar familie zien en daarop stonden zes meisjes en één jongetje. Haar jongste broertje stond er nog niet op.

Hoe kwam u aan eten in de oorlog?
‘We liepen altijd naar de Noord, de pont over, naar de boerderijen in Noord-Holland. Je had niets, dus je vroeg iets te eten, bonen of een handje uien. Veel was het niet maar dat verzamelde je een beetje bij elkaar. We liepen van Haarlem naar Schagen, daar deden we twee dagen over. Een keer klopte ik bij iemand aan omdat ik heel nodig moest plassen, maar dat mocht niet van die meneer. Daar moest ik van huilen.
In het begin kreeg je nog wel eens wat, een stukje brood of bonen of kooltjes voor de kachel. Maar op een gegeven moment belde je bij een boer aan, en dan zei hij: ‘Nee ik heb niets, want ze nemen het hier aan en om de hoek verkopen ze het voor veel geld door.’’

Waarom moest u evacueren?
‘De Duitsers verwachtten een geallieerde aanval aan de kust. Onze huizen lagen in het schootsveld. In de zomer van 1944 moesten heel Haarlem Noord, bij de Jan Gijzenkade evacueren. We moesten ons huis uit. We gunden die Duitsers niets, we namen alles mee, dus zelfs de stopcontacten haalden we uit de muur.

We zijn toen met z’n allen ingetrokken bij de kapper op de Gedempte Oude Gracht. Dat paste eigenlijk niet, maar het moest. Weet je wat het gekke was, we zijn toen gaan kijken bij ons huis. Er gebeurde helemaal niets mee en niemand die op ons lette of tegenhield. Buren van ons waren gewoon weer teruggekeerd. Dat hebben wij met kerst 1944 ook gedaan. We zorgden dat niemand ons zag en dat ons huis er onbewoond uit zag. We sliepen beneden en woonden achter. We woonden stiekem in ons eigen huis’

Hoe vierde u de bevrijding?
‘Op 5 mei was de bevrijding, ik weet nog dat ik met mijn moeder in de kamer op de trap stond om schoon te maken. We poetsten altijd heel wat af. We hoorden dat er bevrijding was. Een paar dagen later kwamen de Canadezen en was er een openluchtbal, dat was feest. Ik leerde van iemand een paar danspasjes en toen ben ik ook naar het feest gegaan. Er was een leuke jongen, hij zag er heel goed uit en tegen zijn vrienden zei hij: ‘als jullie dat blondje niet vragen dan doe ik het!’ en ik heb de hele avond met hem gedanst. Die avond heb ik mijn man leren kennen, hij was de knapste man van Haarlem.’

 

Erfgoeddrager: Louis

‘Het verzet bracht me naar Renkum’

Peter Kahn woonde als jongen met zijn ouders in de Roompotstraat in de Amsterdamse Rivierenbuurt toen de oorlog uitbrak. Aan Puck, Laith, Louis en Aimée van de Dongeschool vertelt meneer Kahn via Skype, het is coronatijd, hoe ze op een nacht tijdens een razzia werden opgepakt en in een vrachtwagen gezet. Gelukkig wist zijn moeder de Duitsers te overtuigen hen vrij te laten.

Hoe merkte u als jongen dat u Joods was?
‘Ik wist dat mijn achternaam, Kahn, Joods was. Mijn moeder en ik waren blond, mijn vader zag er wel Joods uit. Ik kreeg een Davidsster maar hoefde hem niet te dragen, dat was pas vanaf zes jaar verplicht. Tijdens de oorlog mocht ik niet naar school.’

In de oorlog bent u ondergedoken, hoe was dat?
‘Ik ben door het verzet naar Renkum gebracht op de Veluwe. In Renkum woonde een dominee die Joden hielp onder te duiken. Zo kwam ik bij een heel gelovig gezin terecht waar ze met Peter van Kampen noemde. Ik kon gewoon vrij rondlopen en heb uiteindelijk een jaar – zonder mijn ouders – bij dit gezin gewoond. Deze mensen hielpen me uit religieuze overtuiging. Ik had niet echt een warme band met ze. Ik herinner me vooral het bidden voor het eten, dat was ik niet gewend van thuis. Ook weet ik nog dat ik genoot van het paardrijden, dat deed ik er bijna elke dag.’

Hoe was de bevrijding voor u?
‘Heel feestelijk, iedereen houdt wel van een feestje, toch? Motoren reden door de straat, en aan volwassenen werd kauwgom en chocolade uitgedeeld. Na de oorlog werd bij ons thuis niet meer over deze periode gepraat. Mijn moeder zei altijd: “Wat geweest is, is geweest”. Het zit ook in mijn karakter om in het heden te leven en naar de toekomst te kijken.’

Erfgoeddrager: Louis

‘Rembrandtschool en Ferdinand Bolschool: kastanjes rossen in het Sarphatipark ’

Joop Borghmans zat van 1946 tot 1952 op de Rembrandtschool, de school die nu de Oscar Carréschool heet. Wij zitten nu op de Oscar Carréschool en nodigden mijnheer Borghmans uit om over zijn schooltijd te vertellen. Hij kwam bij ons in de klas en vertelde dat hij vroeger in precies hetzelfde lokaal les had gehad. In ons schoolgebouw zaten vroeger twee scholen: de Rembrandtschool en de Ferdinand Bolschool. De Rembrandtschool zat in het linkerdeel van het gebouw. Alleen de gymzaal deelden de scholen met elkaar.

Wat herinnert u zich van uw tijd op de Rembrandtschool?
‘Nog zie ik mij onze school inwandelen. We stelden ons altijd op in een keurige rij. Iedere ochtend werd de kolenkachel in het lokaal aangemaakt door de leraren. Koud was het dan nog. Voordat er lesgegeven kon worden, was je een halfuur verder. Ik zat met 40 kinderen in de klas. Er hingen een paar rustgevende platen aan de muur met weidevogels of een historisch tafereel. Je hoorde de gezellig brommende kachel in de winter en de banken stonden achter elkaar, keurig in het gelid, zodat je je voorbuurman aan de oren kon trekken. En dan was er meesters stok! Meester Vogt had een stok met een spijker erin. De hele klas kwam aan de beurt. Ook werd ik wel eens voor straf in het kolenhok gestopt. Helemaal zwart kwam ik er na verloop van tijd dan weer uit. Ik vond het niet erg, zo ging het nu eenmaal.’

Wat deden jullie in de pauze?
‘In het speelkwartier gingen we altijd naar het Sarphatipark, keurig in de rij, onder toezicht van de leerkrachten en hoofdonderwijzer J. Beuzemaker, immer zijn pijpje rokend. In de herfst gingen we in het park altijd ‘kastanjes rossen’: met een stok gooien naar de kastanjes in de boom. Voor de school konden we trouwens ook fijn op straat spelen, want er waren geen auto’s. We deden aan bokspringen, hinkelen, knikkeren, putten, (voetballen met de straatputten als doel).’

Ze zeggen dat er tijdens de oorlog onderduikers achter de luiken in het plafond hebben gezeten, weet u daar meer van?
‘Nee, ik heb daar nooit iets over gehoord. Voor mijn gevoel was de hal vroeger hoger. Is het verlaagde plafond er niet later ingebracht? Dit zou op de verbouwingstekeningen te zien moeten zijn, want de school is natuurlijk aangepast en gerenoveerd. Het lijkt mij wel onpraktisch om daarboven onderduikers te huisvesten. Altijd donker, hoe regel je het met eten, drinken, naar toilet gaan… Je zou er tevens een flinke ladder voor nodig hebben. Ik weet niet of het gebeurd is. Maar je kunt er in ieder geval een spannend kinderboek over schrijven.

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892