Erfgoeddrager: Liam

‘Het speelgoed van de afgevoerde kinderen werd verdeeld in de straat’

Jimmy en Liam van de Dongeschool ontmoeten Arend Meijer in het wijkcentrum Puur Zuid. Hij woont al jaren niet meer in Amsterdam, maar komt nog geregeld in de stad, onder andere om rondwandelingen door de wijk te geven. Arend Meijer is een jaar na de oorlog geboren, maar kan aan de kinderen veel vertellen over hoe zijn familie die periode is doorgekomen.

Wat merkte u als kind van de oorlog?
‘Mijn vader kon niet over de oorlog praten. Ik weet ook niet wat hij heeft meegemaakt. Maar ik heb gehoord dat hij in dienst het bombardement op Rotterdam heeft gezien en dat hij na de capitulatie overstuur thuiskwam. Hij had astma, en alles wat met de oorlog te maken had was een trigger. Als er iets op televisie over de oorlog was of iemand sprak over de oorlog, dan werd hij meteen benauwd en raakte overstuur. Dit wierp een schaduw over mijn jeugd.
Mijn broer, die veertien jaar ouder was dan ik, en drie zussen zijn allemaal voor de oorlog geboren. Er waren in mijn jeugd altijd verhalen over de oorlog. Op verjaardagen vertelden ooms en tantes erover. Een neef die in het verzet zat – hij bracht illegale krantjes rond, stal bonnen en hielp onderduikers – is in een concentratiekamp vermoord. Vlak na de oorlog, na het bericht van zijn dood, werd ik geboren en naar hem vernoemd. Daar ben ik wel een beetje trots op.’

We hebben gehoord dat uw vader onderduikplekken in jullie huis had gemaakt.
‘Die waren voor hemzelf, omdat hij als dienstplichtig militair werd opgeroepen, maar niet ging. Als er huiszoekingen waren, verstopte hij zich in een van de twee geheime plekken. In de woonkamer was een kast met dubbele bodem met toegang tot een loze ruimte. Op zolder kon je via een plank in een ruimte komen met een luik ervoor.’

Hoe klonk de oorlog uit de verhalen van uw broer en zussen?
‘Mijn broer was acht jaar toen de oorlog begon. Hij zat toen in de tweede klas van de Bugenhagenschool aan de Uiterwaardenstraat. De school werd door de Duitsers gevorderd. De derde klas deed hij daarom op de Zuiderschool in de Geulstraat. De vierde daarna deed hij op wat nu de Anne Frankschool is. Daar zaten ze met twee klassen in één lokaal; de kinderen van de verschillende klassen zaten met de ruggen naar elkaar toe. De zesde klas zat hij in een zaaltje in de Maarten Lutherkerk. Elk jaar een ander gebouw, omdat de gebouwen steeds gevorderd werden. Hij vertelde me dat aan het einde van het schooljaar iedereen naar de volgende klas ging, ongeacht de prestaties. Mijn broer was thuis de oudste en hielp mijn vader met afvalhout uit de kruipruimte onder ons huis te halen en in stukjes te hakken. Ook hebben ze een keer hout gehaald op de Zuidelijke Wandelweg, een wandellaan buiten de stad die erg populair was voor zondagse uitjes. Daar waren bomen gerooid en daar heeft mijn vader drie stammen van twee meter weten te scoren. Eten zorgde mijn opa voor. Hij zat in de vakbeweging, en kon makkelijk aan voedsel komen.
Later kwam er nog een gezin bij mijn ouders in huis wonen, is me verteld. Ik kan me niet herinneren dat mijn zussen, die zes en één waren toen het begon, de oorlog beschreven als een heel vervelende tijd. Ze waren vooral blij dat het over was, vertelden ze. Mijn ouders wilden ook graag een kind dat niet de oorlog had meegemaakt, en dat werd ik. Later hoorde ik dat onder ons een gezin is opgepakt en is vermoord in Sobibor. In onze straat zijn heel veel Joodse gezinnen opgepakt, maar daar heb ik nooit iets over gehoord toen ik klein was. Dat vind ik wel raar. Later ben ik zelf gaan uitzoeken hoeveel Joden er uit onze staat zijn opgepakt en vermoord. Een groot deel van de huizen moet destijds leeg hebben gestaan. De verlaten huizen werden leeggehaald door een verhuisbedrijf. Mijn ene zus kon zich herinneren dat het speelgoed van de afgevoerde kinderen werd verdeeld over de andere kinderen in de straat.’

     

 

 

Erfgoeddrager: Liam

‘We wisten niet of we mijn broertje ooit weer terug zouden zien’

Jetty Heemskerk (87) komt naar school met haar rode autootje. Ze heeft allerlei spulletjes bij zich van Java. Als ze begint te vertellen over haar kleine broertje Wim die weg moest omdat hij tien jaar oud was, valt het even stil. Ze krijgt tranen in haar ogen, ondanks dat het zo lang geleden gebeurd is. De leerlingen van de VOX-klassen in Amsterdam-Noord, Liam, Sterre en Diki, wachten rustig tot ze weer verder kan vertellen. Haar verhaal maakt grote indruk.

U heeft in verschillende kampen gezeten op Java tijdens de Japanse bezetting. Wat was het ergste wat u heeft meegemaakt?

‘We hadden natuurlijk honger en geen privacy. We hadden niks, alleen een matje om op te slapen en iedereen zat dicht bij elkaar. Er was veel stress natuurlijk. Als er ruzie uitbrak ging men elkaar te lijf. Mijn moeder leerde ons verdraagzaam te zijn. Op een dag hadden de Jappen bedacht dat jongens vanaf tien jaar weg moesten van hun moeders. Mijn broertje Wim was een schriel ventje. Hij mocht alleen een klein rugzakje meenemen en moest klaar gaan staan. Ik zie het nog zo voor me. De vrouwen hadden afgesproken om niet te gaan huilen, om te voorkomen dat de kinderen ook zouden gaan huilen. Ik vond dat zo moeilijk! We gingen niet zwaaien en we vochten tegen onze tranen. We stonden daar maar. Er kwamen vrachtwagens aan. De jongens klommen in de bak en de Jappen gooiden hun spulletjes erbij. En daar gingen ze. We wisten niet of we hem ooit weer terug zouden zien. Kijk, dat vergeet je natuurlijk nooit. Gelukkig bleek achteraf dat het mannenkamp vlakbij was en we hebben mijn broertje weer teruggevonden.’

Hoe was het na de oorlog?

‘De Indische bevolking had het nog slechter dan wij. Daar zijn vreselijke dingen gebeurd. Het Indische volk werd door de Japanners afgestraft omdat zij met de Hollanders hadden geheuld. Terwijl ze ons wilden helpen! Nadat de Japanners hadden gecapituleerd werd de situatie eigenlijk nog erger. Wij konden de kampen niet uit, omdat er een opstand ontstond en het gevaarlijk buiten de kampen was. De Indonesische opstandelingen wilden onafhankelijk van Nederland worden.

Nederland heeft de bevolking laten stikken. De Indische bevolking moest kiezen: Nederlander of Indonesisch worden. De meesten kozen ervoor om Indonesisch te worden, omdat ze anders zelf de bootreis naar Nederland moesten betalen. En dat vonden we zo vreselijk oneerlijk! Zij hebben immers nog meer geleden dan wij. Wij hoefden onze reis niet zelf te betalen, want wij werden geëvacueerd.’

Hoe vond u het om weer in Indonesië terug te komen na een tijdje?

‘Wij gingen eerst terug naar Nederland. En dat vond ik vreselijk. Al die kleren en die kou. En de huizen vond ik klein. En de mensen vreselijk tuttig. Na een tijdje gingen we toch weer terug; de republiek Indonesië had ons nodig en mijn vader kon zijn werk weer hervatten. In Indonesië kwamen we terecht in een ander huis dan ons oude. Daar troffen we onze meubels van voor de oorlog aan. Ze waren er naartoe gebracht door een oude werknemer van mijn vader. Hij had voordat de Jappen ons oude huis innamen onze spullen in veiligheid gesteld. Dan ben je wel een koloniaal, zoals dat heet, maar deze mensen hebben ons nooit gehaat. Integendeel, ze zijn zo loyaal naar ons geweest.’

 

 

Erfgoeddrager: Liam

‘De trein vol NSB’ers werd beschoten.’

Wij interviewden Diny Lacoste-Lauckhard. Zij woonde in de oorlog in Diemen en ging in de Watergraafsmeer naar school.
Wij vonden haar heel aardig, ze kon goed vertellen en was goed voorbereid. Ze had een filmpje en foto’s.

Waar woonde u toen de oorlog uitbrak?
“Ik woonde met mijn ouders in Diemen. Ik was enig kind. Mijn vader werkte voor de Amsterdamse Ballastmaatschappij en was weken van huis. In 1943 ontruimden de Duitsers Diemen omdat er een schootsveld was, vanaf daar konden ze de stad beschieten en verdedigen. Het eerste deel van Diemen werd afgebroken, wij moesten plots verhuizen. We kwamen terecht in de Transvaalbuurt. Er hing een hele nare sfeer, omdat daar net alle Joodse mensen waren weggehaald. Wij moesten een huis uitzoeken. In een huis stonden alle meubels nog en een piano, maar toen we verhuisden was het hele huis leeg. De buurman van de derde verdieping was altijd erg behulpzaam. Als je iets nodig had of iets gerepareerd moest worden, deed hij dat. Hij had de sleutels van alle woningen. Toen ik een keer op zijn zolder keek, stond daar allerlei meubilair en die piano. Hij had alles geroofd.”

Heeft u honger gehad in de oorlog?
“Mijn hele familie kwam uit het oosten, rondom Zutphen. Wij fietsten 110 km om eten te halen. Wij hebben de hele oorlog genoeg eten gehad. Het was wel gevaarlijk, want mijn vader moest oppassen dat hij niet werd opgepakt voor de Arbeitseinsatz. Zo wisten wij dat we Amersfoort moesten mijden, omdat daar altijd een Duitse controlepost was. Mijn moeder gaf altijd eten weg, ze verzorgde de kinderen van de buurvrouw die hongeroedeem hadden.”

Hoe merkte u dat de bevrijding er was?
“Voor de echte bevrijding was er Dolle Dinsdag op 6 juni 1944. Op die dag vertrokken veel Duitsers en NSB’ers halsoverkop, omdat ze dachten dat Nederland snel bevrijd zou worden. Ik ging die dag met mijn moeder langs vrienden in Diemen. Wij liepen via de Middenweg  langs het spoor en gingen onder een viaduct door. Ineens zag ik een vliegtuig, ik dacht nog: hé, een vliegtuig! Toen kwam er nog een vliegtuig en nog een. Op dat moment kwam er ook een trein aan. De vliegtuigen vlogen heel laag en begonnen de trein te beschieten. Mijn moeder trok mij snel onder het viaduct, gooide mij op de grond en ging bovenop mij liggen. Vlak voor mij zag ik allemaal bebloede mensen uit de trein komen, ze waren zwaargewond, veel doden ook. Het waren allemaal NSB’ers en andere Nazi-sympathisanten die in die trein zaten.

Wij stonden bij de echte bevrijding op de Berlagebrug. Alle voertuigen waren volgepakt met mensen, behalve één jeep, daar zaten twee militairen in, daar mochten geen burgers bij. Ze vonden mij waarschijnlijk wel schattig, want ik  mocht met mijn ouders en de buren toch meerijden. Het bleken de twee piloten te zijn die het gebouw van de SD in de Euterpestraat hadden gebombardeerd.”

foto’s: Marieke Baljé

Erfgoeddrager: Liam

‘”Ik ben degene die in het verzet gaat!”’

Wij interviewden mevrouw van Melle in haar huisje aan de Keizersgracht. We spraken over haar oom, verzetsstrijder Job van Melle en over haar vader die ook voor het verzet werkte. Haar vader overleefde de oorlog, haar oom niet. Mevrouw van Melle heeft nooit geweten dat Job van Melle bij Rozenoord gefusilleerd is.

Wat herinnert u zich van uw oom als verzetsstrijder?
“Mijn oom was vol overtuiging. Toen de Duitsers Nederland binnenvielen, zei hij tegen mijn vader: ‘Jij hebt kinderen om voor te zorgen en de verantwoordelijkheid voor de arbeiders in je fabriek. Ik ben degene die in het verzet gaat!’ Ik was in die tijd pas zes jaar, maar ik herinner me hem nog goed. Hij woonde in Goes, net als wij. Hij bracht als koerier belangrijke berichten over uit Engeland die de Duitsers niet mochten onderscheppen. Eerst ging hij met de trein, later met de fiets. In het begin van de oorlog hadden de fietsen nog rubberbanden, maar oom Job heeft ook op houten banden gereden. Toen dit niet meer kon, liep hij lange afstanden om informatie over te brengen.”

Waren er meer familieleden betrokken bij het verzet?
“Ondanks de waarschuwing van oom Job, was mijn vader ook bij het verzet betrokken. Hij werd al vroeg in de oorlog opgepakt en gevangengezet. Ik herinner het me nog precies. Ik zat achter ons orgel toen de Duitsers binnenvielen. Ze droegen geen uniformen, maar alledaagse kleding. Eén van hen zei: “Johannes Jacobus van Melle.” “Ja, bin ich!” antwoordde mijn vader. Toen namen ze hem mee. Een heel schokkende ervaring. Ik heb altijd veel bewondering gehad voor de manier waarop mijn moeder daarna alleen voor een gezin met vier kinderen zorgde. Toen Zeeland bevrijd werd, kwamen er geregeld Engelsen en Canadezen over de vloer. Mijn moeder speelde dan piano en we zongen Engelse liederen. Gelukkig heeft mijn vader de oorlog overleefd. Hij zat eerst lange tijd vast in de gevangenis van Haren. Later werd hij overgebracht naar kamp Vught. Hier heeft hij het erg zwaar gehad. Na de oorlog heeft mijn vader altijd moeite gehad met de Duitse taal. Dat heb ik van hem overgenomen. Ik kijk en luister nog steeds niet graag naar de televisie als er Duits gesproken wordt. Door alles wat er gebeurd is, begrijp ik ook goed hoe moeilijk het nu voor die Syrische kinderen moet zijn. Op zo’n jonge leeftijd maakt alles grote indruk.”

Wat vindt u van het Rozenoord-monument?
“Het voelt gek, voor mijn werk moest ik vaak op plaatsen aan de Amstel zijn, maar ik heb nooit geweten dat het daar gebeurd is, dat oom Job daar gefusilleerd is. Ik wist alleen dat hij in de Apollolaan was opgepakt. Het ontroerde me toen ik erover hoorde. Uiteraard heb ik het monument bezocht. Maar in mijn huis staat een piano die van oom Job geweest is. Dat is mijn eigen aandenken aan hem.”

Oorlog in Mijn buurt, 9 februari 2016, interview met Yolanda van Melle, foto: Katrien Mulder

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892