Erfgoeddrager: Kaatje

‘Gelukkig mochten wij bij lieve familie van ons in Alkmaar wonen’

Ans Beerden was vergeten dat Philou, Maxim en Kaatje van de Willem-Alexanderschool in Bergen zouden langskomen. Maar ze zijn alsnog welkom en mogen lekker op de bank komen zitten. Mevrouw Beerden neemt ertegenover plaats en dan kan het interview beginnen. De kinderen zijn goed voorbereid en hebben er veel zin in, en mevrouw Beerden vindt het vooral heel gezellig dat ze er zijn!

Hoe was het voor u tijdens de oorlog als kind?
‘Ik ging naar school en speelde vaak buiten. Ook moest ik dikwijls mijn vader helpen om boodschapjes weg te brengen. Wij hadden een levensmiddelenzaak, met spullen als suiker en boter. Dan ging ik eventjes met de fiets bij de mensen thuis iets langsbrengen.

De oorlog voelde heel naar. Ik dacht: waarom doen ze dat nou? Je moet nooit oorlog voeren met elkaar. Dat is nergens goed voor. Vaak begrijpen mensen elkaar verkeerd, begrijpen ze niet wat de ander bedoelt.’

Moesten jullie uit Bergen vertrekken?
‘Ja, de soldaten namen hun intrek in onze huizen. Je moest maar zien waar je heen kon. Veel mensen hadden geen familie vlakbij. Voor hen was geregeld dat ze naar Amersfoort konden, maar dat was ver weg van Bergen.

Gelukkig hadden wij lieve familie in Alkmaar en daar mochten we op zolder wonen. Veel mensen hielpen elkaar in de oorlog. Het was allemaal niet zo makkelijk dus familie die je hielp was heel belangrijk. Vriendinnen zag ik daardoor wel veel minder. Veel van hen gingen naar Amersfoort of naar familie. Het is heel naar als je ineens weg moet.’

Wat deed uw vader in de oorlog?
‘Mijn vader had een kruidenierswinkel. Toen we uit Bergen weg moesten, hadden we de winkel dus ook niet meer. Maar er was een slager vlakbij ons in Alkmaar die werd opgepakt en toen konden we zijn winkel gebruiken als kruidenierswinkel. Zo hadden we in de oorlog ook geen honger.’

Wat vond u van de Duitse soldaten?
‘De Duitse soldaten in Bergen waren geen slechte mensen. Ze moesten gewoon doen wat de regering bepaalde. Sommigen waren heel aardig en hadden eigenlijk geen zin de oorlog, dat merkte je.’

Hadden jullie onderduikers?
‘Mijn broer van 17 werd opgeroepen om in Duitsland te werken. Toen hij terugkwam met verlof, wilde hij niet meer terug maar Duitsland. Het was daar ook heel gevaarlijk met alle bombardementen van de Engelsen. Daarom dook hij bij ons thuis onder. Dat was moeilijk voor hem, want hij mocht niet meer naar buiten, niet voor het raam komen. En als we een razzia zagen aankomen – dat konden we via spiegeltjes bij de ramen zien – verstopte hij zich in een diepe kast.’

Hoe was de bevrijding voor u?
‘Dat was geweldig! We konden weer alles zeggen wat we wilden, dat was een heel bijzonder gevoel. De Duitsers zeiden niet meer wat je moest doen. Iedereen juichte en was blij. Buren kwamen bij elkaar, heel Nederland was opgelucht.’

Erfgoeddrager: Kaatje

‘Ik ben hier nu al 43 jaar en ik ben hier heel gelukkig’

Fedde, Jane, Bo en Kaatje hebben zelf alle vragen voorbereid en fietsen naar Hoa Nyugen, een hele vriendelijke vrouw uit Vietnam, die de kinderen al kennen van de loempiakraam en achter de kassa bij de Albert Heijn. Mevrouw Nyugen (71) ontvangt de leerlingen van de Bosschool in Bergen hartelijk en op tafel staan sap en chipjes voor ze klaar. In 1978 kwam ze naar Nederland.

Heeft u fijne herinneringen aan Vietnam?
‘Vietnam is een beetje zoals Italië, heel mooi groen met veel bergen. Het is er altijd zomer en heel warm. Ik herinner me dat ik rijst raapte en groente plukte, dat was heel fijn om te doen.’

Hoe was het in Vietnam toen u vertrok?
‘In Vietnam was er oorlog tussen het Noorden en Zuiden. Het Noorden was communistisch en werd geholpen door Rusland en het zuiden was democratisch en werd geholpen door Amerika. Ik woonde in een dorpje en wij kregen heel vaak bommen op ons huis. We groeven een kuil onder de grond en maakten een muur van dikke klei om ons te beschermen tegen de bombardementen. Als er een vliegtuig overkwam, vluchtten we snel naar deze schuilkelder. Maar op een gegeven moment was alles helemaal kapot. Het allerbangste was ik voor de bombardementen. Ik leefde dertien jaar in oorlog.’

Hoe bent u gevlucht uit Vietnam?
‘Mijn man en ik zijn met een vissersboot gevlucht. Mijn moeder had dat stiekem geregeld. Dat was gevaarlijk want als ze erachter kwamen dat je wilde vluchten werd je in de gevangenis gegooid. Die reis op de vissersboot met dertig mensen was heel eng en duurde drie dagen. Omdat er veel piraten waren hadden we gouden sieraden in onze kleding genaaid en diamanten in onze tanden gestopt. Maar de piraten waren dat wel gewend. Toen ze onze boot overvielen wisten ze dat we kostbaarheden bij ons hadden en waar ze moesten zoeken. Ze vonden alles.

Heel veel mensen vluchtten in die tijd en heel veel kwamen niet aan maar verdronken. De vissersboot bracht ons van Vietnam naar Maleisië en we werden opgevangen op de Puloabidom eilanden. Daar kwamen heel veel boten aan. Op deze eilanden waren mannen van de Verenigde Naties om vluchtelingen op te vangen en die hebben ervoor gezorgd dat we naar Nederland konden. Ik wist niets van Nederland, had geen idee, maar wilde zo snel mogelijk veilig zijn.’

Hoe vond u het om aan te komen in Nederland?
‘We kwamen met het vliegtuig aan op Schiphol en werden naar een asielzoekerscentrum gebracht in Noordwijk waar veel bootvluchtelingen verbleven. Daar hebben ze voor ons een huis in Bergen geregeld. Het was best moeilijk in het begin omdat alles anders was: de taal, het klimaat, de cultuur, het eten. Maar de mensen waren heel aardig en vriendelijk. Toen ik de taal nog niet sprak was het moeilijk om een baan te vinden en werd ik door de Ruïnekerk opgevangen. Zij zorgden ervoor dat ik bij iemand in huis mocht helpen om iets te verdienen.’

Wat zijn de grootste verschillen tussen Vietnam en Nederland?
‘In Vietnam zorgen wij meer voor elkaar. Dat is hier heel anders. Ik denk dat dat komt omdat iedereen het heel goed heeft hier en je niet hoeft te zorgen. Maar bij ons in Vietnam heeft iedereen elkaar nodig. Dat vind ik iets goeds. Ook hebben wij andere tradities. Wij vieren bijvoorbeeld drie dagen Oud en Nieuw: dat heet bij ons ‘Tet’. Iedereen draagt dan mooie kleren en dat is echt prachtig. Maar ik ben hier nu al 43 jaar en ik ben hier heel gelukkig, heb vrienden, werk, kinderen en kleinkinderen. Ik ben inmiddels langer in Nederland dan dat ik in Vietnam woonde, ik voel me Nederlandse.’

Erfgoeddrager: Kaatje

‘Mijn droom was om verpleegkundige te worden, dat kan hier’

De Syrische Sanaa Aldrwish (23) woont pas drie maanden in Egmond aan Zee, daarom is het huis nog best leeg. Als Sjuul, Ruby, Kaatje en Indie binnenkomen, loopt een jongetje van 1 jaar ze vrolijk tegemoet. De leerlingen van de Bosschool in Bergen vinden hem erg leuk! Mevrouw Aldrwish heet ze welkom maar wil alleen op de foto als ze haar hoofddoek om heeft, dus die gaat ze snel even omdoen boven. Daarna kunnen de interviewers beginnen…

Hoe was het in Syrië?
‘Syrië is een dictatuur en dat betekent dat wij niet mogen kiezen, wij hebben een militair regime. Mensen die dat niet meer wilden, begonnen met vechten. Toen ik in Syrië woonde was het oorlog tussen verschillende groepen. Ik was 11 jaar toen ik besefte dat er oorlog was. Ik begreep niet goed wat er gebeurde, er vielen bommen, huizen gingen stuk, zoveel mensen overleden, er was geen eten meer, geen elektra, geen internet. Zo moeilijk en verdrietig, je wist gewoon niet waar je heen moest. Maar het belangrijkste was dat je koos voor een veilige plek.

Heel veel mensen vluchtten naar Duitsland, Nederland, Zweden en Canada. Maar er zijn ook mensen die bleven terwijl het oorlog was – mijn twee broers bijvoorbeeld – omdat ze geen geld hadden en er geen werk was om te sparen voor de reis. Als je wilt vluchten is de reis heel duur. Het is heel zwaar voor mijn broers. Ze leven van de lucht.’

Hoe bent u gevlucht?
‘Ik vluchtte met mijn man naar Libië en in Libië heeft mijn man betaald voor de overtocht met een kleine houten boot naar Italië. Een hele gevaarlijke overtocht. Er waren twee boten, een voor gewone mensen en een voor families met kinderen. We zaten voor elkaar in de boot en het was heel koud. Op een gegeven moment ging de motor stuk, niets deed het meer, maar gelukkig kon iemand hem repareren.

Uiteindelijk kwam er een groot Italiaans schip dat ons oppikte. Zij waren op zoek naar bootjes met vluchtelingen die met veel gevaar de oversteek waagden. We hebben nog vier dagen op dat schip gezeten en gezocht naar bootjes en overlevenden. In die periode zijn ook veel mensen verdronken. Zoveel mensen waagden die oversteek met gevaar voor eigen leven omdat het in hun land te gevaarlijk was om te blijven.’

Hoe was het om in Nederland aan te komen?
‘Het was fijn om hier aan te komen. Ik voelde me veilig. We kwamen terecht in een asielzoekerscentrum en later kregen we een huis in Bergen. Mijn droom was om verpleegkundige te worden en dat kan ik hier waarmaken. Het is fijner hier in Nederland dan in Syrië omdat je hier alles mag doen. Alleen de belastingen zijn hier niet fijn… In Syrië bestaat er geen belasting.’

Heeft u wel een iets gemerkt van discriminatie?
‘Soms. Als ik boodschappen ging doen, werd ik aangestaard. Mensen vonden het raar dat ik een sjaal droeg om mijn hoofd omdat dat hier niet de gewoonte is. Maar er zijn ook mensen die heel aardig reageren zoals: ‘Wat een mooie sjaal’. En soms zeggen mensen: ‘Jullie krijgen zo snel een huis. Dat is niet eerlijk!’ Ik vind het moeilijk om daarop te reageren. Meestal negeer ik het maar je kunt ook bellen met de gemeente of Kennemerwonen en dan helpen zij je.’

Wat zijn jullie tradities?
‘Omdat ik moslim ben doe ik mee met de ramadan; dan vasten we en eten en drinken we dertig dagen niet overdag en ‘s avonds. Daarna is het Suikerfeest en gaan we drie dagen eten. Wij hebben niet zoveel traditionele feestdagen in Syrië, maar ik vind jullie feesten ook heel mooi.’

Wat was het moeilijkste hier om je aan aan te passen?
‘De taal is heel anders dan het Syrisch en moeilijk om te leren. Ook het alfabet is heel anders dan bij ons: jullie schrijven van links naar rechts, wij schrijven van rechts naar links.’

Erfgoeddrager: Kaatje

‘Ik heb op Curaçao racisme leren kennen’

Kaatje, Jemayli, Mariana en Lakeisha hebben Romeo Hoost (1946) geïnterviewd. Hij kwam langs op hun school, de OSB in Amsterdam-Zuidoost. Ze stelden meneer Hoost allerlei vragen over zijn leven en hij liet ze boeken zien over zijn cultuur. Ze waren heel fascinerend, vonden de leerlingen.

Waar bent u geboren?
‘Stom toevallig in Suriname, en ook geboren uit Surinaamse ouders. Het was de tijd dat veel Surinamers naar de eilanden gingen vanwege de olie-industrie; mijn vader werkte op Curaçao. Surinamers hadden om de vier jaar twee maanden vakantie in Suriname. Shell betaalde dat dan voor het hele gezin. Mijn moeder mocht eigenlijk niet meer reizen; ze had KLM voorgelogen dat ze 7 maanden zwanger was terwijl ze al 9 maanden zwanger was. Om 8 uur ‘s avonds kwamen ze aan en ik werd 12 uur ‘s nachts geboren.

Hoe was uw leven op Curaçao?
‘Ik woonde er met mijn ouders en vier zussen. We zaten er ook op school. In 1982 ben ik gaan studeren in Nederland en sindsdien woon ik ook in Nederland. Op Curaçao zorgde mijn moeder zorgde voor ons, mijn vader was aan het werk bij Shell. Ik had het goed omdat mijn vader goed verdiende.

Ik heb op Curaçao racisme leren kennen. De Nederlanders die naar Curaçao waren uitgezonden om bij de oliemaatschappij te werken, woonden in drie aparte dorpen, helemaal omgeven door omrasteringen. Als je op bezoek kwam, moest je je van tevoren aanmelden. Ze hadden ook een portierpost.

In 1975 ging ik naar Suriname voor vakantie en ik zei: als ik binnen 3 weken een baan krijg blijf ik in Suriname. Mensen verklaarden me voor gek want op Curaçao verdiende je meer dan in Suriname. Binnen een week kreeg ik een baan en verhuisde ik naar Suriname. In 1982 ben ik naar Nederland verhuisd.’

Wat is het verschil tussen Suriname en Nederland?
Ik was eens in Nederland op bezoek bij een kennis met kleine kinderen die gingen spelen bij de buren. Binnen vijf minuten waren ze alweer terug. De ouders vroegen waarom ze zo snel terug waarop de kinderen antwoordden: ‘Ze gingen eten en wij moesten op het balkon wachten’. Ik schrok daarvan want in Suriname kun je gewoon aanschuiven zonder aan te melden. In Nederland is wel alles goed geregeld. Toen ik bij een bushalte stond te wachten en tegen een Nederlander naast me klaagde omdat de bus was vertraagd, vroeg hij waar ik vandaan kwam. Ik zei ´Suriname´ en hij vroeg komen de bussen daar wel op tijd reden, maar dat is niet zo in Suriname.’

Erfgoeddrager: Kaatje

‘De geboorte van mijn zusje was een geluk’

Alma, David, Kaatje en Sam van de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost luisteren aandachtig naar een aantal herinneringen waar Frederika de Boer-Blom (1937) het gesprek mee opent. Samen zitten ze in een kleine kring om haar heen, met op hun blaadje heel veel vragen.

Heeft u gereisd tijdens de oorlog?
‘Ja, zolang er nog treinen en bussen reden, gingen we daarmee naar familie in Ouderkerk aan de Amstel of Het Gooi. Tot de Hongerwinter begon, toen kon je geen kant meer op. We gingen ook wel op de fiets naar mijn oma in Ouderkerk aan de Amstel. Dan zat ik als klein meisje voorop bij mijn vader op de fiets. Een keer stonden Duitse soldaten bij de Amstel ons op te wachten. Ze namen alle fietsen in om het ijzer om te smelten voor oorlogsdoeleinden. Ik was nog klein en begon uit angst te huilen. Waarschijnlijk hadden de soldaten medelijden, want we waren de enigen die door mochten fietsen. De fiets heeft mijn vader op de terugweg achtergelaten in Ouderkerk. Toen hebben we het hele eind naar huis gelopen.’

Uw vader was toch ondergedoken? Weet u ook waar?
‘Als klein meisje wist ik niet wat onderduiken was. Ik had het woord wel eens opgevangen, maar dacht dat het iets met water was. Dan speelde ik met een pop en een emmertje water en zei ik: “Kijk, papa is ondergedoken.” Mijn moeder heeft ons ook niet verteld waar hij was ondergedoken. Ik weet het nog steeds niet, vast ergens in Noord-Holland bij boeren. Stel je voor dat ik als kind in mijn onschuld had gezegd waar hij zat. Dan had net de verkeerde persoon daarover kunnen doorvragen. Kinderen zeggen natuurlijk altijd de waarheid. Dus ik wist wel dat het zo was, maar niet waar. Gelukkig is hij teruggekomen.’

Hoe heeft u de Hongerwinter meegemaakt?
‘Het was een hele strenge winter en soms hadden we echt niets te eten. De kou gingen we tegen bij een houtkacheltje. De bomen waren niet veilig; al het hout was nodig. Op een dag keek ik uit het raam en was opeens de hele boom verdwenen, omgehakt om in de kachels te stoken. Eten, bijvoorbeeld zakken aardappels, werd van het land door familie naar ons toegebracht. Soms vroegen ze het aan boeren in de omgeving. De broers van mijn moeder hebben eens een boer aan een boom gebonden om eten te stelen. Zelf heb ik met mijn broer van een goederentrein voedsel gestolen. Als je honger hebt, doe je soms gekke dingen. Daarom waren er ook heel weinig huisdieren in de oorlog, die waren niet veilig voor de honger van de mensen. Maar een huisdier heb ik nooit gegeten, wel gekookte bloembollen. We hadden ook een beetje geluk met de geboorte van mijn zusje in de Hongerwinter. Als moeder kreeg je na de geboorte van een kind wat extra distributiebonnen om bijvoorbeeld melk te kopen. Daarmee kon ze ook mij en mijn broers extra eten geven. Mijn moeder zei zelfs: “Die baby heeft ons gered!”’

Erfgoeddrager: Kaatje

‘Mijn ouders hebben de oorlog overleefd dankzij een jongetje van zeven’

Op OBS Rosa Boekdrukker zitten Noor, Maxiem en Kaatje helemaal klaar met hun vragen voor Marga van Praag. Marga is zelf na de Tweede Wereldoorlog geboren, maar vertelt het verhaal van haar ouders. Zij trouwden aan het begin van de oorlog, woonden in een getto, zaten op verschillende onderduikadressen, maar waren vooral doodsbang tijdens en zelfs na de oorlog.

Wie waren uw ouders?
‘Mijn vader heette Meijer van Praag en mijn moeder heette Sara Hornemann. Zij had een Duitse naam. Na de Tweede Wereldoorlog heeft ze haar achternaam veranderd. Ze wilde niet dat het Duits klonk. Mijn ouders werden Max en Sari genoemd. Aan het begin van de oorlog verloofden zij zich. Ze waren niet erg religieus, maar toen de oorlog kwam, werden ze opeens geconfronteerd met het feit dat ze joods waren. Ze voelden zich gewoon net als jij en ik, maar toen werden ze opeens apart gezet. Ze besloten om meteen te trouwen, want je wist maar nooit wat er zou gaan gebeuren en zo konden ze in ieder geval bij elkaar blijven. Vroeger mocht je namelijk niet bij elkaar wonen als je niet getrouwd was. Mijn ouders zijn in het oude stadhuis getrouwd. De ambtenaar van de burgerlijke stand probeerde hen te redden door te zeggen dat ze niet joods waren. Je kreeg namelijk een trouwboekje en daar stond dan in of je joods was of niet. Als de ambtenaar zei dat ze niet joods waren dan kwam dat dus ook niet in het trouwboekje. Maar mijn ouders waren zo stom en die begrepen dat niet, dus mijn vader zei toen dat ze wel joods waren. De ambtenaar zei nogmaals dat ze niet joods waren. En mijn vader antwoordde weer: ‘Jawel hoor, wij zijn wel joods’. Mijn vader begreep niet wat de ambtenaar probeerde te doen. Daardoor kwam er dus toch ‘jood’ in hun trouwboekje te staan.’

Hebben uw ouders moeten onderduiken?
‘Ze zaten eerst ondergedoken bij een rare Zwitser. Hij liet hen allemaal rare dingen doen en dat werd te gevaarlijk, dus toen heeft het verzet mijn ouders naar een ander onderduikadres gestuurd: de familie Ravehorst in Boskoop. De familie bestond uit Tante Wil, haar man en hun twee zoontjes Gerrit en Joop. Ze hadden boven een klein kamertje waar mijn ouders verbleven. Die mensen hadden weinig te eten maar ze deelden alles. Ze hadden een eigen moestuin en tante Wil wist van de kleinste dingen een heerlijke maaltijd te maken. Zij hadden het daar beter dan de mensen in de grote steden. Op een avond kwam Gerrit naar boven om de borden op te halen van mijn ouders en net op dat moment kwamen er Duitsers aan huis. Mijn ouders dachten dat het gedaan was met ze. Als die Duitsers Gerrit met twee lege borden naar beneden hadden zien komen, zouden ze zich natuurlijk afvragen van wie die borden waren. Gerrit – hij was slechts zeven jaar – liet de borden boven op de trap staan en liep fluitend met zijn handen in zijn zakken de trap af. Die kleine jongen heeft mijn ouders gered, omdat hij als jongetje van 7 zo goed over de situatie heeft nagedacht. Wij zijn hem zo dankbaar.’

Hoe is het na de oorlog met uw ouders gegaan?
‘Mijn ouders waren al die tijd doodsbang geweest, ik had bange ouders. Toen ik geboren werd – net na de oorlog – waren ze dolblij, maar ook angstig. Als kind mocht ik daarom helemaal niks. Ik ben vroeger naar een psycholoog gegaan, omdat er zoveel angst altijd was. Pas op mijn 37ste kwam ik erachter dat heel veel Nederlanders een redelijk normaal leven hadden gehad tijdens de oorlog. Vooral aan het begin van de oorlog was alles nog redelijk normaal. Men had op een gegeven moment wel last van de Hongerwinter en natuurlijk waren het nare en barre tijden, maar het leven ging ook gewoon door. Ik had natuurlijk alleen maar de verhalen van mijn ouders en anderen joden gehoord.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892