Erfgoeddrager: Isis

‘Ik heb mijn hele leven mijn moeder gemist’

Isis, Saar, Yfke en Tony uit groep 8 van IKC De Zwanebloem in Zwaanshoek interviewen mevrouw Margaret Butselaar-Kelder. Ze zijn uitgenodigd om bij haar thuis te komen, in Bennebroek. Mevrouw Butselaar-Kelder is negentig jaar en herinnert zich de Tweede Wereldoorlog nog heel goed. Zij woonde toen in Den Haag, samen met haar ouders, broer en zus. Zij heeft bombardementen in haar straat meegemaakt.

Hoe oud was u toen de oorlog begon?
‘Ik was pas vijf jaar toen de oorlog begon. We woonden in een fijn huis aan de Emmastraat in Den Haag. Op de radio hoorden we het nieuws. Mijn vader verstopte de radio in een kast, want die moest je eigenlijk inleveren. ‘s Avonds luisterden we stiekem naar Radio Oranje met de buren. Op een dag kwam er ineens een Duitse soldaat met een parachute in de tuin van de buren terecht! Mijn moeder riep meteen: ‘Niet kijken, naar de voorkamer!’ Ik vond het doodeng. In het begin bleef het nog wel een beetje normaal. Op zondag gingen we gezellig ontbijten en daarna taartjes halen. Maar dat veranderde snel. De Duitsers hielden razzia’s om mannen op te pakken, die moesten werken voor Duitsland. Mijn broer was nog te jong, maar een keer deden we hem meisjeskleren aan, zodat hij niet werd meegenomen. Hij moest zelfs huppelen! Alsof het een toneelstuk was.’

Hoe was het leven in de oorlog?
‘In de oorlog hadden we bijna niks meer. Geen eten, geen schone kleren, geen tandenborstel. We aten bloembollen en suikerbieten. Mijn vader ging op de fiets langs boeren om eten te halen. Mijn moeder had een ton vol zoute snijbonen gemaakt. Op 3 maart 1945 gebeurde er iets vreselijks. Een bombardement! We hoorden de vliegtuigen aankomen. We stonden met z’n allen voor de kelder, hielden elkaar stevig vast. Gelukkig werd ons huis niet vol geraakt, maar het was wel beschadigd. De voordeur hebben we nooit meer teruggevonden. De luchtdruk had alles door elkaar gegooid. De kolenkachel stond ineens midden in de kamer. Foto’s lagen overal. We hadden geluk. Ons gezin leefde nog. Na het bombardement vluchtten we, met zijn vijven op twee fietsen. Ik zat op de stang van mijn vaders fiets. Het was ijskoud, ik had geen handschoenen, geen muts, geen sjaal. Mijn handen bevroren bijna. Maar ik ben er nog steeds, zoals je ziet!’

Wat is het ergste dat u heeft meegemaakt tijdens de oorlog?
‘Het ergste dat mijn moeder heeft meegemaakt, was toen ze op straat werd opgepakt door de Duitsers. Ze moest toekijken hoe ze dertig Hollandse mannen doodschoten. Ze kon dat beeld nooit vergeten. Mijn moeder was kapot van verdriet. Binnen vier jaar na de oorlog is ze overleden. Ik heb mijn hele leven mijn moeder gemist.’
‘Er woonde een Joodse familie recht tegenover ons: de familie Fuldauer. Mijn broer was bevriend met hun dochters. Op een dag kwam er een grote auto van de Duitsers de straat in rijden. De hele familie moest instappen. Ze hadden niets bij zich. Ze zijn meegenomen en vermoord in Auschwitz. Mijn broer heeft altijd geprobeerd te achterhalen wat er met ze is gebeurd, maar dat is hem nooit gelukt.’

Erfgoeddrager: Isis

‘Ik wist heus wel dat jullie een Joods kind als onderduiker in huis hadden’.

We gaan met de fiets van de Twiskeschool naar Tuindorp Oostzaan waar Marian Schaap woont. Het is heel koud dus Elliot, Sophian, Isis, en Milou zijn blij met haar warme huis en zelfgebakken brownies en chocolademelk. In de gezellige woonkamer hangen foto’s van haar familie aan de muur. Wat opvalt is de foto van mevrouw Schaap met haar zusje; over haar gaat dit gesprek.

Hoe is uw zusje bij uw familie terechtgekomen?
Mijn ouders hadden bij de kerk in Zaandam aangegeven dat ze open stonden om een kind op te vangen. Na enige tijd kregen ze bericht dat er een baby ondergebracht moest worden. De ouders waren weggevoerd voor de Duitsers. Op het laatste moment heeft de moeder van de baby kans gezien om de baby van 10 maanden bij de bovenburen te brengen, waarmee ze haar leven hebben gered. De ouders zijn naar Sobibor vervoerd, waar ze na aankomst zijn vermoord. Mijn ouders hebben deze foto van mijn zus laten maken toen ze nog maar net bij hen woonde, omdat ze dachten: ‘stel je voor, haar ouders komen over een paar jaar terug, dan herkennen ze hun eigen kind vast niet meer!’ Zoals je kunt zien op die foto’s had mijn zus pikzwart haar. Gelukkig had mijn vader ook zwart haar, want mijn moeder, mijn broer en ik waren blond. Ze hadden het volgende verhaal bedacht: toen mijn zusje bij mijn ouders werd ondergebracht stond Zeeland onder water, er woonde familie in Zeeland en dus kwam het goed uit om te zeggen dat het kind bij ons werd ondergebracht. Maar toch moesten mijn ouders enorm uitkijken. Er woonde een NSB-er bij ons in de straat. Na de oorlog zei hij tegen mijn vader: ‘ik wist heus wel dat jullie een Joods kind als onderduiker in huis hadden’. Maar toch heeft deze buurman zijn mond gehouden. Daarom zeg ik altijd: je moet mensen niet gelijk veroordelen, iemand kan toch een goed hart hebben.’

Hoe kwam uw zus achter het echte verhaal?
‘Mijn ouders wilden aan mijn pleegzus het echte verhaal vertellen zodra ze groot genoeg was. Alleen wat is oud genoeg? Ze moesten alles op gevoel doen, want ze kregen geen begeleiding van een psycholoog, of iets dergelijks. Toen ze een keer op straat speelde was er een kinderruzie en zei een meisje tegen haar: ‘jij woont toch niet bij je eigen vader en moeder’. Toen is ze naar huis gegaan en heeft ze aan mijn moeder gevraagd hoe het zat. Ze was nog maar 6, maar ze kan het zich nog glashelder voor de geest halen. Het was, geloof ik, een verschrikkelijk moment voor haar. Ikzelf ontdekte het toen ik een jaar of 12 was en er een formulier op tafel lag, waarop haar echte naam stond. Ik heb stukje bij beetje het verhaal van mijn moeder gehoord, daar moest ik echt moeite voor doen, want mijn moeder vond het lastig om erover te praten. Ik heb veel aan mijn zus verteld, zij vond het moeilijk om hierover te praten met mijn moeder.
Van de familie van mijn zus heeft één oom de oorlog overleefd. Hij wilde haar laten adopteren door een joodse familie, maar mijn ouders wilden haar niet kwijt. Na de oorlog is er nog een broertje geboren en wij waren een hecht gezin. Er is in 1948 een rechtszaak gekomen voor de voogdij en de foto van ons drieën, waarbij mijn broertje de hand van mijn zusje vasthield, was belangrijk. Ook zijn wij geobserveerd tijdens het spelen met elkaar en daaruit bleek dat wij heel vertrouwd waren en heeft de rechter besloten dat het in het belang van het kind was dat ze bij ons bleef.’

Had u huisdieren in de oorlog?
Nee, niet dat ik weet en in de hongerwinter zijn er veel huisdieren opgegeten. Dieren hadden toen ook niet dezelfde betekenis voor mensen zoals nu. Ik moet er niet aan denken dat ik mijn poes op zou moeten eten van de honger! Veel mensen gingen op voedseltochten met de fiets om bij boerderijen eten te kopen in ruil voor linnengoed of kleding. Eten was heel schaars. Je kreeg een beetje eten van de gaarkeuken maar daar vulde je je maag niet mee.’

Hoe vierden jullie de Bevrijding?
Iedereen was ongelooflijk blij. Er werd volop feestgevierd. In september 1944 was het zuiden van Nederland al bevrijd en dachten de mensen dat de oorlog niet meer lang zou duren. Maar in plaats daarvan kwam de Hongerwinter. Veel mensen zijn van de honger doodgegaan.’

Hoe was het na de Bevrijding voor uw familie?
‘Het was letterlijk een bevrijding, je hoefde niets meer stiekem te doen of op je woorden te letten. Het is zo geweldig om weer vrij te zijn. Na de oorlog kregen we van de Fokkerfabriek speelgoed. Er werd een Sinterklaasfeest georganiseerd met een echter Sinterklaas en Pieten en kregen we cadeautjes, geweldig! Dat is een hele fijne herinnering.’

 

Erfgoeddrager: Isis

‘Ik kreeg nergens antwoord op’

Saar, Levi, Isis en Sebas uit groep 8 van basisschool De Hasselbraam in Eindhoven gaan op bezoek bij meneer Rolf Loewenstein. Ze worden verwelkomd met limonade en een stroopwafel. Meneer Hasselbraam heeft veel te vertellen; over Hitler, de Eerste Wereldoorlog, over waardevermindering van geld en over de jodenvervolging.  De kinderen hebben zich goed voorbereid op het interview.

Hoe bent u in Eindhoven terecht gekomen?
‘Ik ben geboren in Duitsland. Al lang voordat de oorlog begon, zijn mijn Joodse ouders gevlucht uit Duitsland. Ze hadden daar een schoenenwinkel. Er was veel onvrede onder de mensen en Hitler zei dat alles wat niet goed ging de schuld was van de Joden. De mensen geloofden dat. Op een dag werden ramen van onze winkel ingegooid en leuzen zoals: ‘Niet van Joden kopen’ op de gevel geklad. Mijn vader deed aangifte bij de politie, maar werd weggestuurd. De politie wilde hem niet helpen, omdat hij een Jood was. Iedereen was bang om Joden te helpen. Bang om naar een strafkamp gestuurd te worden.’
Toen zijn we met zijn allen naar Eindhoven gevlucht. Mijn vader en moeder en mijn opa en oma, mijn boer Helmut en ik.  Mijn ouders begonnen toen weer een schoenenwinkel. Midden in de stad op de Demer. Toen kwam de oorlog.  In de oorlog zijn op de Demer bommen gevallen en onze hele winkel was vernield. Het werd ook steeds gevaarlijker voor Joodse mensen. Ze mochten ook niks meer. Niet meer werken, niet meer in de parken komen.  Uiteindelijk zijn we moeten onderduiken.’

Waar zijn jullie toen ondergedoken?
‘We zijn gevlucht en ondergedoken bij een boer. Die had op het land van die hooimijten staan.  Ik weet niet of jullie dat kennen? De boer liet gras drogen op het weiland. Op een hoge stapel.  Als het droog was werd het hooi, voedsel voor de dieren. Mijn vader, moeder en mijn broertje Helmut en ik mochten van de boer niet in de boerderij schuilen. Dat vond hij te gevaarlijk.  We moesten met het hele gezin buiten in die hooiberg slapen. In die berg hooi hebben we een gat gemaakt en daar hebben mijn opa en oma, mijn vader en moeder en ik en mijn broer geslapen. Maar vroeger waren de winters veel kouder dan nu en schijnbaar hebben ik en mijn broer gehuild. Wij hadden het in de winter koud natuurlijk. De boer zei: ‘De kinderen moeten hier weg. Die kunnen hier niet blijven. Dat is te gevaarlijk als ze zoveel huilen.’ Maar wij waren nog baby’s, ik was 2 of 3 jaar en mijn broer was 6 jaar. En toen hebben ze gezorgd dat wij ergens anders onder konden duiken. Bij vreemde mensen. Mijn broer en ik zijn met een mevrouw meegegaan. Die vrouw heeft mijn broer verkocht voor zeven gulden vijftig aan de Duisters. Mijn boer is naar Auschwitz gebracht en dezelfde dag vermoord. Ik heb geluk gehad dat ik bij hele goede mensen in Apeldoorn in huis ben gekomen. De hele oorlog door.  Ik heb een hele mooi tijd gehad daar. Ik herinner me vooral de kinderen van het gezin. Het meisje bracht me achter op haar rug naar boven als ik naar bed moest. Ik had een andere naam gekregen, zodat ik niet gevonden kon worden door de Duitsers. Ze noemden me Wimpie. Ik wist niet wat er met mijn boer was gebeurd.’

Kunt u iets vertellen over uw moeder?
‘Mijn moeder heette Hilda. Na de oorlog kwam ze me ophalen in Amersfoort. Ze kwam met een militaire wagen. Ik herkende haar niet meer.  Ik zag een vrouw met heel lang zwart haar. Ik moest met haar mee en heb alleen maar gehuild in die militaire vrachtwagen. Ik was bang voor haar. Dat moet ook wel heel moeilijk voor haar geweest zijn. Haar enige zoon die ze terugvond huilde alleen maar.’
Mijn moeder begon toen weer een kleine schoenenzaak in een noodwinkeltje op de Demer.
Ik denk dat mijn moeder nog zeker vijf jaar gedacht heeft dat mijn vader nog terug zou komen. Ze had helemaal geen geld. Ik moest dus gaan werken toen ik 15 jaar was. Eigenlijk had ik liever willen studeren maar dat kon niet.’
Als ik iets aan mijn moeder vroeg over mijn broertje of mijn vader zei ze alleen maar: ‘Dat weet ik niet’. Ik kreeg nergens antwoord op. Ook als ik iets over mijn vader vroeg, bijvoorbeeld of het een lieve man was kreeg ik geen antwoord. Alleen maar: ‘Dat weet ik niet’. Mijn moeder was een hele stille vrouw. Erg vriendelijk en opgewekt was ze niet. Ik heb haar nog nooit zien lachen. Mijn opa en oma woonde ook bij ons in huis. Er werd helemaal niet gepraat en gelachen bij ons thuis. Als ik te laat thuiskwam, werd ik geslagen met een bezemsteel. Ik had een heel onvriendelijke moeder. Misschien was ze getraumatiseerd door de oorlog.’

Bent u nog iets te weten gekomen over uw Vader?
Na de oorlog ben ik zelf uit gaan zoeken wat er gebeurd is met mijn vader. Onder andere door naar het Rode Kruis te schrijven. Ik heb er jaren over gedaan om het uit te zoeken en ben nog steeds niet zeker over het verhaal. Naar alle waarschijnlijkheid is er een Engels vliegtuig door de Duitsers bij Maarheeze uit de lucht geschoten. De ‘Moffen’ zijn op de boerderij gaan zoeken naar de Engelse piloot van het vliegtuig. Naar alle waarschijnlijkheid hebben ze mijn vader toen meegenomen, omdat ze dachten dat hij de Engelse piloot was. Toen zijn ze erachter gekomen dat hij Joods was. Hij is gedeporteerd en nooit meer teruggekomen. Ik heb mijn vader niet gekend en kan hem me ook niet herinneren.’

Erfgoeddrager: Isis

‘Do you know what the word ‘scatter’ means?’

Isis, Ellus, Shayrad en Pip uit groep 8 van basisschool de Hasselbraam in Eindhoven zijn op bezoek bij meneer Ad Penning en zijn vrouw. De leerlingen interviewen meneer Penning over de oorlog en hoe hij deze als jonge jongen heeft beleefd. Hij was 13 jaar toen de oorlog begon en woonde destijds in de Elzentlaan in Eindhoven. Dit is vlak bij de Biesterweg, waar 41 mensen werden gedood bij een bombardement. Dit verhaal maakt zo’n indruk op de kinderen dat ze besluiten om op de terugweg langs de plek te lopen waar deze mensen zijn begraven.

Hoe was het voor u toen de oorlog begon? 
‘Tegenover ons huis was een veldje waar we altijd speelden. Op een dag ging ik de deur uit en waren er Amerikanen op dat veld bezig. Die plaatsten daar een kanon, een bazooka. Ik sprak geen Engels natuurlijk en zij geen Nederlands. Ik vroeg: ‘Wat is dat?’  Hij zei:’ The Germans are coming.’ Hij zei dus dat de Duitsers eraan kwamen. Toen zei die ene Amerikaan tegen mij: ‘Do you know what the word ‘scatter’ means?’ Als je dat hoort, moeten jullie wegwezen! Dat was het eerste Amerikaanse woord dat ik kende. Ze waren wel een beetje gespannen, die Amerikanen. Ze wilden natuurlijk niet dat er kinderen in de buurt waren als de Duitsers kwamen. Met die bazooka wilden ze de Duitsers tegenhouden. Ze hadden zelfs een soort kuil gegraven om zich in te verstoppen. Op een gegeven moment kwam er een luchtalarm en moesten we op een veilige plek in huis gaan zitten. We hebben toen dus ‘gescattered’. Eindhoven werd op dat moment door de Duitsers gebombardeerd. Toen is een bom op een schuilkelder aan de Biesterweg gevallen. Dat is hier vlakbij en al die mensen waren dood’.

Hoe kwam u aan het eten?
‘We hadden altijd een beetje honger, want er was niet veel te eten. We praatten ook veel over eten. En over snoep, want dat soort dingen waren er niet in de oorlog. Er waren nog geen supermarkten zoals nu. De wereld was totaal anders. De boeren brachten het eten naar de markt en daar kochten we het eten van de boer. Maar er was niet veel. En als de boer niks had, hadden wij ook niks. Een wereld zonder supermarkt vinden jullie wel een beetje gek natuurlijk?’
Mevrouw Pennings vult aan dat als de boer niks had, zij ook niets hadden. Ze gingen op de fiets langs de boer en dan vroegen ze om een aardappel. Vervolgens fietsten ze langs alle boeren om overal een aardappel op te halen. ‘Daar waren we al heel gelukkig mee. Soms kon je ook een wortel krijgen of een ui.  We waren echt arm toen. Wij weten nu niet meer goed wat echt arm is.’

Wat zag u als er een vliegtuig neerviel?
‘Dan gingen we altijd kijken in de buurt, want een vliegtuig stort natuurlijk niet in zijn geheel naar beneden, maar in allemaal stukjes. Dus in de buurt van waar het neergestort was, kon je van alles vinden. Dat verzamelden we dan en ruilden we met vriendjes. Zo had ik een chyroscoop. Vaak kregen we ook patronen, kogels en granaatjes. Dat was ons speelgoed. Heel interessant vonden we dat. We haalden dat ook uit elkaar. Dat was natuurlijk wel gevaarlijk, maar we deden het wel. Buskruit gaf van die grote vlammen. We vonden het heel interessant om te onderzoeken hoe de munitie in elkaar zat.’

Wat is het ergst dat is gebeurd in de oorlog?
 ‘Dat is een beetje moeilijk, maar ik denk dat ik het ergste vond dat een van onze leraren door de Duitsers is doodgeschoten.  We waren daar niet bij, maar er werd een lijst opgehangen waarin stond: ‘Vannacht hebben wij gefusilleerd (zo heette dat)….’ En dan een lijst met namen. Daar stond de naam van onze leraar tussen. Ze vonden dat hij iets niet goed had gedaan en daarmee was hij weg.’

Had u ook veel vrienden op school?
‘Ja dat is wel een leuke vraag! De Duitsers wilden dat hun vriendjes overal de baas werden en daarom hadden ze in Eindhoven een NSB-burgemeester. Meneer Pulles. En ik zat in de klas met het zoontje van meneer Pulles. Dat was een echte ‘Duitservriend’ die Pietje Pulles. Met Pietje had ik een weddenschap. Ik zei: ‘Pietje, jullie Duitsers gaan de oorlog verliezen.’ Pietje zei: ‘Deen sprake van! De Engelsen gaan het verliezen!’ ‘Nou dan maken we een weddenschap. Als de Duitsers het verliezen, krijg ik van jou een gulden. Als de Engelsen het verliezen, krijg jij van mij een gulden.’ Daar is natuurlijk nooit iets van gekomen. Pietje is uiteindelijk verdwenen met de NSB-ers. Die zijn uiteindelijk allemaal gevlucht.’

 

 

Erfgoeddrager: Isis

‘De arts heeft mijn vader gelukkig niet verraden’

Soufian, Anouk, Isis en Lilya van de Visserschool in Amsterdam West interviewen mevrouw Wil Jansen op hun school. Mevrouw Jansen komt uit een gezien met elf kinderen. Haar vader was politieman. Tijdens de oorlog woonde zij op de bloemgracht in de Jordaan.

Hadden jullie genoeg te eten tijdens de oorlog?
De politie en de hoofdcommissaris van Amsterdam waren allemaal zo fout als wat tijdens de oorlog. Het waren allemaal NSB’ers, anders mocht je namelijk niet bij de politie werken. Op een dag werd bedacht dat alle politieagenten naar Schagen moesten. Daar zouden ze een cursus krijgen om te leren hoe je zo snel mogelijk en zo veel mogelijk joodse mensen op kon sporen, zodat ze vervolgens naar kampen gebracht konden worden. Mijn vader weigerde om deze cursus te volgen. Hij heeft zich ziekgemeld. Dat was een groot risico. Voor hetzelfde geld had hij een kogel door z’n kop gekregen. Er kwam een arts aan huis om te controleren of mijn vader wel echt ziek was. Gelukkig was die arts een goed mens. Hij begreep onmiddellijk dat hij niet ziek was, maar gewoon niet naar die cursus wilde. Hij heeft hem niet verraden. Mijn vader is daarna te werk gesteld in de keuken van de politie. Daar kon hij dan een paar dagen in de week een extra bakje eten mee naar huis nemen. Wij hebben om die reden niet echt hongergeleden. We gingen nooit met een lege maag naar bed en dat was niet vanzelfsprekend.’

Waren jullie ondergedoken?
Ik heb nooit ondergedoken gezeten. Mijn broer wel. In de polder had mijn vader allerlei adressen van betrouwbare boeren, die een onderduikplek hadden. Mijn oudste broer zat in het verzet en werd naar een kamp gestuurd. Daar heeft hij kunnen ontsnappen en vervolgens heeft hij nog een aantal jaar ondergedoken gezeten. Uiteindelijk hebben we gelukkig niemand verloren in de oorlog.’

Heeft u ooit eens een NSB’er ontmoet?
‘Mijn buurman was een NSB’er. Hij woonde aan de overkant. Er waren heel veel mensen lid van de NSB in de Jordaan. Mijn buurman hing net voor de bevrijding de rood wit blauwe vlag op. Andere buurtbewoners rukten deze vlag meteen van zijn huis. ‘Ben je helemaal gek geworden’, riepen de buurtbewoners naar mijn buurman. ‘Je bent NSB’er en denkt nu opeens de rood wit blauwe vlag uit te kunnen hangen!’ Mijn buurman is later opgepakt. Wat er verder met hem gebeurd is weten we niet.’

Was u bang voor het luchtalarm?
Ik vond het luchtalarm machtig interessant. We mochten natuurlijk niet naar buiten tijdens een bombardement. We moesten dan boven blijven, maar ik probeerde toch altijd even naar beneden te gaan en te spieken wat er allemaal gebeurde. Binnen de kortste keren werd ik dan weer teruggeroepen. Ik vond dat zo spannend. Als klein kind zag ik de ernst er nog niet van in. Ik vond de oorlog het ergste voor mijn ouders. Zij hadden de zorg over mijn broers en moesten aan genoeg eten komen.’

 

 

 

Erfgoeddrager: Isis

‘Ik kwam in dit land en was een vreemde’

Alma, Isis, Elsie en Lara interviewen Samar Shaalan, die vanuit Libanon naar Europa kwam. In Nederland werd ze verliefd, en nu woont ze hier. Aan de leerlingen van basisschool De Pinksterbloem in Amsterdam-Oost vertelt ze haar verhaal.

Hoe voelde u zich toen u net in Nederland was?
‘Ik vond het een mooie uitdaging naar Europa te gaan. Ik bezocht mijn broer die in Frankrijk woonde en ging naar Nederland om een vriendin te bezoeken, ik was toen 32 jaar. Hier kwam ik mijn man tegen en ik ben hier gebleven. Ik moést hier blijven. In Libanon had ik een goed leven, ik had werk en ik wilde mijn familie niet verlaten. Maar mijn man kwam uit Irak en had een visum nodig om naar Libanon te gaan. In die tijd waren er problemen tussen beide landen en daarom kreeg hij geen toestemming naar Libanon te komen. We wilden wachten tot de situatie beter was, maar intussen kreeg ik twee kinderen en toen zijn we hier gebleven.

In het begin was mijn leven hier heel mooi, later ging mijn gezondheid achteruit en ben ik gescheiden van mijn man. Hij was vaak in het buitenland. Ik had toen twee kleine kinderen. Maar het is allemaal goed gekomen. Ik heb er ook van genoten.’

Hoe was de Libanese burgeroorlog?
‘Ik was niet bang voor de oorlog. Ik geloofde ‘wat gaat gebeuren, zal gebeuren vanuit God’. Ik had ook nooit gedacht dat ik hierheen zou komen als vluchteling, ik kwam hier als bezoeker. Veel mensen waren wel bang in die tijd en zijn gevlucht. Het verschilde per plek, per persoon en ook per familie.

De mensen daar dromen niet, ze leven in de dag. Nu is er oorlog in het zuiden van Libanon, maar de mensen verlaten hun huizen niet. Libanezen zijn gewend aan oorlog, ze hebben de angst niet meer. Ze geloven: wat gebeurt, gebeurt, klaar.’

Wat heeft u verloren toen u naar Nederland emigreerde?
‘Met name mijn familie. Ik hou heel veel van mijn moeder, de liefde van mijn vader die was overleden kwam allemaal vanuit mijn moeder. Wij waren thuis met negen kinderen, en zij heeft veel voor ons gedaan. Ik miste mijn land en in het begin miste ik mijn huis waar ik was opgegroeid. Een huis is niet alleen maar muren, het is ook gevoel en herinnering, het is veel.

Ik kwam in dit land en was een vreemde. Het was moeilijk voor me, ik sprak in het begin Engels, het was echt een vreemd land voor mij met vreemde regels. Dáár wist ik hoe alles werkte. Ik wist wat de politieke partij was, hoe het werkte als je naar de bank moest… Ik heb veel gelezen in brochures en na een tijd heb ik alles wel geleerd, maar het duurde lang. Ik ben hier nu gewend, als ik meer dan tien dagen in Libanon ben, dan wil ik terug, naar mijn huis, naar mijn werk naar mijn kussen. Maar als ik lang niet in Libanon ben geweest, voel ik mij ziek, dan wil ik naar mijn familie. Ik ben hier al dertig jaar hier.’

Erfgoeddrager: Isis

‘Toen die bom gevallen was, werd alles ineens donker’

Mien Boogers en haar man staan al klaar bij de voordeur als Ava, Isis, Jip en Sebas uit de auto klimmen. De leerlingen van basisschool de Talisman uit Eindhoven zien in hun ooghoeken de speeltuin die in het park voor het huis ligt, maar kiezen er zonder te twijfelen voor om naar binnen te gaan. Er is limonade, zelfs bitter lemon. Meneer Boogers zegt dat de koffie nog doorloopt en komt later met een dienblad de kamer binnen. Als iedereen te drinken heeft, stellen de kinderen zich netjes voor. En dan beginnen ze met vragen stellen, eerst voorzichtig, maar daarna gaan ze helemaal los.

Hoe merkte u dat de oorlog was begonnen?
‘Ik was toen nog heel klein, 4 jaar, maar ik wist het wel. Op een zondagmorgen was ik met mijn vader naar de kerk gegaan en toen vloog er een hele formatie vliegtuigen over. Over de Boschdijk kwamen allemaal militaire vrachtwagen gereden, dat was vroeger de weg van Eindhoven naar Den Bosch. En mensen keken naar boven en zeiden: ‘De Duitsers komen, nou is het oorlog’. Dat was mijn eerste kennismaking met de oorlog. Ik was toen nog niet bang, maar de mensen om mij heen wel.’

Dacht u toen die vliegtuigen overvlogen ‘oh, dit is vet’?
‘Ik had wel schrik van vliegtuigen, want waar wij woonden is ook een bom gevallen. Dus iedere keer als er een vliegtuig overkwam, rende ik snel naar huis. Aan de overkant van de straat, bij de overburen, hadden ze een schuilkelder. Daar gingen wij vaak schuilen. Maar op een keer ging het luchtalarm af en zei mijn moeder: ‘Nee, we gaan er niet heen, we gaan naar onze eigen schuilkelder’. Die had mijn vader zelf gemaakt. Dat was een diepe greppel, in het zand, met daarover planken en graszoden. En toen is op het huis van de overburen een bom gevallen. Toen die bom gevallen was, werd alles ineens donker van al het stof en gruis dat door de lucht vloog. Het werd mistig en je zag niets meer.’

Heeft u een bombardement meegemaakt?
‘Op een zaterdag stond ik voor het raam naar buiten te kijken. Mijn moeder had net een grote pan pap op tafel gezet. Plotseling vloog het raam eruit. Ik dacht: wat zijn mijn handen toch nat? Toen ik keek, zaten mijn handen onder het bloed. Met een pincet haalde mijn vader de scherven eruit. In de pap was glas gekomen dus die moest worden weggegooid. Voor onze ramen werden planken gezet. Vlakbij was een V2 bom gevallen, een rij huizen was weggevaagd. Later hoorde ik dat schoolkinderen waren overleden. Wij hebben geluk gehad… Ik zat op school in de buurt van het centrum. In de Kruisstraat is een rij huizen gebombardeerd en ook kinderen in mijn klas zijn toen overleden. Ze zijn in één groot graf begraven. Het graf is op de Antonius-begraafplaats te vinden. Het heeft een stenen monument.

Er is ook een keer een man overleden tijden een bombardement. Die man is later opgehaald met een platte kar. Wij mochten niet kijken, maar we keken toch stiekem. Ik zag de voetjes van die man onder het laken uitsteken. En dat vond ik heel eng.’

Hoe ging de bevrijding?
‘Mensen waren allemaal heel blij. Over de Kruisstraat kwamen de bevrijders binnen. Wij woonden in een zijstraat daarvan. Voor de vrachtwagens uit liepen mensen met grijsgroene pakken om te kijken of andere mensen zich verscholen hadden, zoals NSB’ers. Als ze iemand vonden, moest die met zijn handen in zijn nek voorop gaan lopen. Mensen stonden te dansen. Plotseling vielen er lichtkogels uit de lucht. Iedereen dacht dat het bij het feest hoorde, dat het vuurwerk was. Toen werd er verteld dat het niet goed was, dat je naar binnen moest… De Duitsers gingen misschien wel bommen gooien. Ze hebben toen de gehele binnenstad gebombardeerd.’

Erfgoeddrager: Isis

‘We kwamen met de laatste trein die nog naar Nederland reed’

Ginger, Isis en Levi interviewen Gaby Piller op hun school, de Dongeschool in Amsterdam-Zuid. Mevrouw Piller komt een uur te vroeg aangelopen, ze heeft zich vergist in de tijd. Maar gelukkig woont ze op 5 minuten lopen, dus gaat ze nog even naar huis. Als het echt tijd is, haalt Levi haar op.

Wat was de reden dat u uit Duitsland naar Nederland verhuisde?
‘Ik ben geboren in 1936 in Berlijn. Mijn vader had voor de oorlog een goede vriend met wie hij een stoffenzaak in Berlijn was begonnen. Hij was een Hollandse Joodse meneer en mijn moeder was een niet-Joodse Duitse mevrouw. Mijn ouders hebben elkaar dus in Berlijn ontmoet. En nu zit ik hier, want Hitler kwam aan de macht en in 1939 werden alle Joodse winkels in Berlijn door de nazi’s kapot geschoten. Mijn vader had niets meer. We moesten weg en vluchtten naar Amsterdam. Mijn vader was in Nederland geboren en opgegroeid, dus hier woonde familie van hem. Ik was inmiddels vijf jaar. We kwamen met de laatste trein die nog naar Nederland reed, in Amsterdam aan. Later mochten er geen treinen meer rijden. Ik was heel ziek; ik had een dubbele longontsteking. Toen ik naar Nederland kwam, sprak ik alleen Duits, maar ik moest wel naar school en ik werd daarom vreselijk gepest. Omdat mijn moeder een Duitse was, werd ze moffin genoemd en omdat mijn vader een Jood was, werden we met de nek aangekeken. Ik was erg alleen. Als Hitler niet was gekomen, was ik in Duitsland opgegroeid en had ik daar gewoond en geleefd.’

Hebben uw ouders de oorlog overleefd?
‘Mijn ouders hebben gelukkig allebei de oorlog overleefd. Maar de hele familie van mijn vader is afgevoerd en vergast. De enige vriendjes die ik had waren mijn neefjes, Hans en Dolf, kinderen van de zus van mijn vader. Op een dag waren Hans en Dolf niet op school. Toen ik dat thuis vertelde aan mijn moeder zei ze: ’Dat weet ik niet, ze zijn misschien weg’. Ik vroeg niet waarom. Ook de volgende dag waren ze niet op school. ‘Ja’, zei mijn moeder, ‘ze zijn weg, ze komen ook niet meer terug.’ We hebben de hele familie nooit meer gezien.

Ik had een oma, de moeder van mijn vader, een lieve kleine oude dame in de Rivierenbuurt. Toen wij werden gewaarschuwd dat er een razzia kwam, pakte mijn moeder me op en gingen we daarnaartoe. Ik zag dat er een grote vrachtwagen stond. Joden werden uit hun huizen gesleept, en ik zag ook hoe mijn oma in de rug geschopt werd en de trap af viel. Mijn moeder, als Duitse moffin, niet Joods, heeft heel hard geschreeuwd. Het heeft niet geholpen. We hebben oma nooit meer gezien.’

Heeft u ook ondergedoken gezeten?
‘Ik ben geen Anna Frank, ik heb niet opgesloten gezeten zoals zij. We hadden wel honger, ik heb bloembollen gegeten omdat er niets meer was en we aten een keer een kat. Eindelijk een stukje vlees, dacht ik. Maar ze vertelden pas achteraf dat het de kat van de buren was. In de laatste anderhalf jaar van de oorlog zat mijn vader wel ondergedoken en hij zat ook in het verzet. Omdat mijn ouders bang waren dat ik me zou verspreken, heb ik twee jaar bij twee Duitse dames ,’tantes’, gewoond in Haarlem. We hadden daar geen honger want er was een stuk land met eten aan de overkant. Twee keer kwamen de Duitsers een razzia houden en moest ik snel naar huis lopen. En ik had geluk, ik werd niet opgepakt.’

Bent u nog wel eens teruggeweest in Berlijn?
‘Mijn kleindochter, die twee jaar politicologie studeerde in Berlijn, heeft het huis gevonden waar ik geboren ben. Ze had het uitgezocht op de computer en we zijn er samen heen gegaan, het stond er nog. Op de plek waar de winkel van mijn vader was, staan nu flats en huizen.’

Erfgoeddrager: Isis

‘Als mijn ouders ooit verraden waren had ik hier nooit gezet’

Marian Schaap ontvangt Carmen, Isis, Inay en Helen bij haar thuis in Tuindorp Oostzaan. De leerlingen van de Amsterdamse Twiskeschool worden ontvangen met zelfgemaakte brownies en wat te drinken, deze vriendelijkheid staat in groot contrast met wat mevrouw Schaap en haar familie in de oorlog hebben meegemaakt. Wanneer iedereen plaats heeft genomen begint ze met vertellen.

Mevrouw Schaap Is geboren in Zaandam in 1944, ze was heel jong in de oorlog. Van de oorlogstijd weet ze zelf niet meer heel veel. De (pleeg)zus van Marian is in Amsterdam geboren in 1942, haar (pleeg)zus is Joods. In 1943 werden de ouders van haar pleegzusje bij een razzia uit huis gehaald, en later vermoord in vernietigingskamp Sobibor. Toen ze een jaar of 12 was, ontdekte mevrouw Schaap bij toeval dat ze niet haar ‘echte’ zus was. De pleegzus is wel van jongsafaan verteld dat haar eigen ouders niet meer leefden. Mevrouw Schaap is op latere leeftijd alles over de geschiedenis van haar pleegzus uit gaan zoeken. Haar pleegzus wilde dat zelf niet, zij vond en vindt dat nog altijd een te gevoelig onderwerp om over te praten. Mevrouw Schaap vindt het belangrijk dat het verhaal van haar pleegzus wordt verteld en doorgegeven.

Wat voor baan hadden uw ouders in de oorlog?
‘Voor vrouwen was het destijds niet normaal om te werken, dat kwam pas veel later. Dus zij heeft voornamelijk in huis gewerkt. Mijn vader werkte in het begin bij de Hembrug in Zaandam, dat kwam in Duitse handen terecht. Daarna is hij in Amsterdam-Noord bij Fokker gaan werken. Dat was inmiddels ook een Duits bedrijf geworden. Andere leden van het verzet hebben het hem heel erg kwalijk genomen dat hij is gaan werken bij een ‘Duits’ bedrijf. Hij werkte op kantoor bij de administratie, soms kreeg hij dan een lijst binnen met namen van mensen die opgepakt zouden worden en naar Duitsland gestuurd zouden worden. Die mensen heeft mijn vader ingelicht en zo heeft hij weten te voorkomen dat ze opgepakt werden.’

Had u onderduikers in huis?
‘Ja, mijn zus. Dat was eigenlijk een onderduiker. Mijn zusje had een jasje waarin ze volgens mijn moeder toch wel echt op een Joods kindje leek. Mijn moeder heeft toen met een voedingsstof het jasje weten te kleuren in een andere kleur, om het maar een beetje te verdoezelen.’

Kent u iemand die in het verzet zat?
‘Ik denk eigenlijk dat mijn vader en moeder in het verzet zaten, met hun onderduikkind. Ze hadden ook een depot van een illegale verzetskrant in huis. Je kunt je op een heleboel manier verzetten, je kan aanslagen plegen, maar een onderduiker in huis nemen is zeker net zo gevaarlijk. Als mijn ouders ooit verraden waren geweest, had ik hier nooit gezet. Dan waren ze vermoord. Zo ging dat. Ik vind het super moedig van mijn ouders dat ze dat hebben gedaan.’

Hoe voelde uw pleegzus zich na de oorlog in uw gezin?
‘Mijn zus speelde eens op straat, toen er een kindje naar haar toe kwam die tegen haar zei: ‘Jij woont toch niet bij je eigen ouders’. Mijn zus was daar heel erg van van slag, en is verhaal gaan halen bij mijn ouders. Mijn moeder heeft toen op een niveau wat een 6-jarige aan kan het haar verteld. De woorden van dat kindje zijn wel in haar achterhoofd blijven doorsudderen.’

Erfgoeddrager: Isis

‘Midden op het IJ ging ineens het luchtalarm af’

Izak, Djessy, Isis en Nazo van de Amsterdamse Twiskeschool komen thuis bij Jan van der Linden (1936) en zijn vrouw Marijke in Oostzaan. Iedereen wordt hartelijk ontvangen met chocolademelk en koekjes. Meneer Van der Linden gaat daarna naast de leerlingen op de bank zitten en begint met vertellen, zijn vrouw luistert en is ondertussen aan het borduren. Hij woonde in de Nigellestraat in Amsterdam-Noord in de tijd van de oorlog.

Hoe was de oorlog voor u?
‘De Engelsen begonnen bombardementen uit te voeren op Duitsland, dat gebeurde allemaal s’ nachts. Alles moest dan ook verduisterd worden, er mochten geen lichten buiten schijnen. Dat was om de oriëntatie van de overvliegende vliegtuigen te bemoeilijken. Het was dus hartstikke donker. Je hoorde heel zachtjes wat brommen: het geluid van tientallen vliegtuigen die overvlogen. Bij de Fokkerfabriek in Amsterdam-Noord stond luchtafweergeschut. Met zoeklichten zochten ze de hemel af en als ze een vliegtuig gevonden hadden, begonnen ze als een gek erop te schieten. Het was een gedonder van hier tot gunter. Ook werd er met granaten gegooid, de granaatscherven spatten uit elkaar en brokken ijzer vielen neer, je hoorde die brokken tintelen op de dakpannen.

Aan het begin van de oorlog ging ik nog wel eens met mijn moeder naar de stad met de pont. Op een dag voeren we met de pont midden in de IJ toen een luchtalarm af ging. De pont zette meteen vaart om de overkant te halen. Iedereen rende naar het Tolhuis aan de Noordzijde want daar bevond zich een schuilkelder. We hebben daar even moeten schuilen en toen ik weer buiten stond zag ik een vliegtuig over het Centraal Station vliegen, dat een bom vallen. Dat is een heel spannend moment voor mij geweest.’

Wat deed u als kind in de oorlog?
‘Eigenlijk ging het leven gewoon door. We waren veel op straat aan het spelen als er geen luchtalarm was. Er waren helemaal geen auto’s dus de hele straat was van ons! Ook school ging gewoon door, zelfs op zaterdagen. Op een zaterdag in 1943 was mijn moeder me aan het klaarmaken om naar school te gaan toen we een hoop gerommel hoorden. We stonden helemaal te schudden. Ik keek mijn moeder angstig aan en mijn moeder zei alleen het woord ‘bommen’. Op dat moment was de Fokkerfabriek in Amsterdam-Noord dus gebombardeerd. Dat was een heel angstig moment. Mijn school stond op het Mosplein, waarvan er vier lokalen waren gebombardeerd. Wij zijn toen als klas ondergebracht in de Oranje Nassauschool in de Azaleastraat, daar hadden we nog les. Wat ik me ook nog goed kan herinneren is dat tijdens een luchtalarm mijn grootmoeder naar buiten liep. Mijn ooms riepen haar onmiddellijk naar binnen natuurlijk. Ze was stokdoof! Wel levensgevaarlijk natuurlijk.’

Had u Joodse vrienden?
‘Ik had geen Joodse vrienden, maar wel een Joodse oom. Mijn tante, de zus van mijn vader, was getrouwd met een Joodse man. Die hebben we nooit meer teruggezien, waarschijnlijk is hij verraden. Ik woonde in de Nigellestraat en had wel wat Joodse buren. Op een dag in 1943 was ik op straat aan het spelen en zag ik een kindje langslopen met een pop. Later bleek dat er een huis werd leeggehaald. De Joodse mensen die daar woonden waren allang afgevoerd. Het speelgoed van die kinderen werd uitgedeeld aan buurtkinderen. Het bedrijf die dat deed heette Puls, die haalde in opdracht van de Duitsers alle huizen van Joden leeg. Later noemden we dit ‘Pulsen’. De spullen werden waarschijnlijk verdeeld onder de Duitse bevolking.’

Hoe heeft u de Hongerwinter overleefd?
‘Ik heb het in ieder geval overleefd, dat is zeker. We hadden nog allemaal een voedselrantsoen en kolen werden er volgens mij ook nog wel verstrekt, maar tegen de winter werd het steeds moeilijker om aan voedsel te komen. En op een gegeven moment gingen mensen eten halen, in Noord-Holland en zelfs in Friesland. Mijn vader heeft tot twee keer toe een voedseltocht gedaan. Hij kwam helemaal bij de Afsluitdijk terecht om voedsel te halen. Hij nam dan bijvoorbeeld tarwe mee. Alleen tarwe moet je natuurlijk malen. Thuis hadden we geen tarwemolen, maar wel een koffiemolen, dus daarmee hebben we toen tarwe gemaald. We hadden geen gist om het deeg te laten rijzen, dus het brood was maar een paar centimeter hoog. Maar ach, je had in ieder geval iets te eten. Op het einde van de oorlog waren er helemaal geen honden en katten meer, die zijn allemaal opgegeten!’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892