Erfgoeddrager: Hidde

‘Ik dacht alleen maar: ik moet doorspelen’

In een flat tegenover hun school, de Bos en Vaart School in Haarlem, luisteren Quint, Hidde en Ismael naar het oorlogsverhaal van André Kaart, een beroemd dirigent in Haarlem. Hij vertelt ze over het bombardement op de Amsterdamse buurt, het oppakken van zijn joodse bovenburen en de beruchte Sinterklaasrazzia waar hij ternauwernood aan ontkwam.

Waar was u toen de oorlog begon?
‘Ik woonde toen op de Kampersingel. Ik was dertien en zat nog op de basisschool. Op een dag liep ik naar school en kwam ik een onderwijzer tegen. Die zei tegen mij: blijf vandaag maar thuis. Toen was de oorlog begonnen. Zo’n twintig meter van ons huis kwam de Ortskommandant te wonen, een soort burgemeester van de Duitsers. Ondertussen zaten er Engelse piloten ondergedoken bij onze buren. Weer een huis verder was een wasfabriek. De eigenaar van die fabriek die heulde een beetje met de Duitsers.
Boven ons woonde mijnheer Oudhuis. Die had een Joods echtpaar in huis, de familie Roos. Meneer Roos gaf Franse conversatieles – ik ben nog weleens bij hem geweest om Frans te oefenen.  Op een dag zijn ze verraden en kwam de SD ze halen. Ze probeerden te vluchten maar de Duitsers klommen bij ons in de tuin. Toen is de hele familie meegenomen – ik zie die vrachtwagen nog steeds voor me. We hebben pas later, na de oorlog, gehoord dat joden naar vernietigingskampen gingen. In de oorlog zeiden ze tegen ons dat deze mensen werden afgevoerd naar werkkampen.’

U speelde orgel vertelde u, hadden de Duitsers daar last van?
‘Nee ze hadden daar geen last van. De meeste Duitsers waren juist heel muzikaal. Die hielden erg van klassieke muziek.
In de meimaand mocht ik spelen tijdens ‘het lof’, dat is een katholieke gebedsdienst, in de Spaarnekerk. Op een dag vlogen er Engelse vliegtuigen over. Ze waren van plan om de treinremise te bombarderen maar ze vergisten zich. De bommen vielen op de Amsterdamse buurt. Iedereen vluchtte de kerk uit maar ik bleef spelen. Ik weet niet waarom ik dat deed. Ik dacht alleen maar: ik moet doorspelen.’

Was u bang in de oorlog?
‘In het laatste jaar van de oorlog was ik achttien. Dat is een gevaarlijke leeftijd omdat je dan opgepakt kan worden voor de ‘Arbeidseinsatz’. Omdat ik dat niet wilde, heb ik me ‘s nachts verstopt. Eerst sliep ik boven de schuifdeuren. We hadden daar een luikje gemaakt en dan kroop ik naar binnen. Als ik erin zat werd daar een schilderijtje voor gehangen. Maar op een gegeven moment vonden we dat ook te gevaarlijk worden. En toen heb ik een poos geslapen in een grote centrifuge in de wasfabriek van de buurman, die eigenlijk een beetje voor de Duitsers was. Hij had blijkbaar toch met mij te doen.
Op Sinterklaasavond wilde ik voor een keer niet in de wasfabriek slapen; ik wilde gewoon Sinterklaas vieren. Maar mijn moeder zei: je gaat toch. Dat was heel wijs van haar. Want diezelfde nacht vond de beruchte Sinterklaasrazzia plaats. Die Duitsers waren heel leip. Ze wisten dat veel families het feest vierden en veel mannen daarbij zouden zijn. Ze hebben die nacht 1200 mannen opgepakt.’

Erfgoeddrager: Hidde

‘Alles was angst, zo lelijk zat die oorlog in elkaar’

Ineens zat er een kogelgat in de auto van de bovenbuurman. Pas toen hij dat kogelgat zag, begreep de 6-jarige Harry Sablerolle dat het echt oorlog was. Aan Hidde, Fabio, Lovelene en Jenairo van de Twiskeschool vertelt meneer Sablerolle over zijn oorlogsherinneringen aan Noord. De kinderen luisteren aandachtig.

Had u te maken met onderduikers?
‘Ja, er waren meerdere onderduikers in mijn familie. Aan het einde van de oorlog hadden we zelf een onderduiker in huis. Het was een collega van mijn vader, ze werkten samen bij de kustverdediging. Hij leefde gewoon mee met ons, zat met ons aan tafel en had een eigen slaapkamer. Tijdens de Hongerwinter lokte hij katten en honden op straat, die hij doodmaakte om op te eten. Wij aten dit vlees omdat er verder bijna geen eten was. Ook is mijn moeder, samen met mijn broer en de onderduiker, drie keer op Hongertocht geweest. Dan liepen ze met een kar richting Lutjebroek en zochten ze onderweg naar eten. Ze wisten nooit of het eten op de terugweg misschien wel zou worden afgepakt door de Duitsers: dan was die hele tocht voor niets geweest. Ook mijn opa en oma in Amsterdam-West hadden onderduikers in huis, twee Joodse mensen die aanvankelijk bij mijn oom woonden. Tot hij werd verraden. Voor hij werd opgepakt kon hij nog net tegen die twee mensen zeggen dat ze naar zijn ouders moesten gaan. Dat hebben ze gedaan. Mijn oom is naar kamp Vught gebracht en daar vreselijk gemarteld, hij kon natuurlijk niet zijn ouders en de Joodse onderduikers verraden. Zo verschrikkelijk zit oorlog in elkaar.’

Was u bang om over straat te gaan?
‘Nee, ik was niet bang omdat ik jong was. Je moest wel goed oppassen met wat je deed. Ik zong bijvoorbeeld wel eens een liedje waarin NSB’ers werden beledigd, maar dat mocht ik niet zomaar op straat zingen. Aan het eind van de oorlog was alles schaars: er was behoefte aan veel dingen maar je kon niks kopen. Eén van die dingen was hout. Dat hadden we nodig voor in de kachel en op het fornuis. Bij ons om de hoek lag hout opgestapeld, dat in de stad tussen de rails van de tram lag. Mensen hadden dat daar tussenuit gestolen. Je kon niet zomaar bij die stapel hout komen, je moest onder het prikkeldraad door om erbij te komen. Ik ging proberen om wat houtjes mee te pakken en mijn broer stond op de uitkijk. Op een gegeven moment kwam er een bewaker aan, met een grote herdershond… Door me te verstoppen achter een stapel treinwielen werd ik uiteindelijk niet gepakt en kon ik ontsnappen, met mijn zakken vol houtjes.’

Heeft u iets ergs meegemaakt in de oorlog?
‘Het ergste dat ik me kan herinneren is het bombardement van juli 1943, in Amsterdam-Noord. Wij zaten die dag met veel kinderen van school in de Ritakerk in Noord. Op de kerk viel een bom. Ik weet nog hoe het klonk: een heftig piepen en suizen. Met mij is het goed afgelopen, maar sommige kinderen van mijn klas hielden er erge littekens aan over, over hun hele lichaam. Weer een ander had voor de rest van zijn leven een stijf been. Ik was tot die dag nooit bang geweest, maar na het bombardement schrok ik telkens van alarmen of het geluid van vliegtuigen in de lucht. Dat heb ik nog steeds.’

Erfgoeddrager: Hidde

‘‘De oorlog schepte ook een band’’

Wies Abels kan zich alle ellende uit de oorlog nog goed herinneren. Zo waren er zo weinig spullen dat ze van oude gordijnen zelf haar kleren maakte. ‘Toch was iedereen wel gelijk’, zegt ze nu, ‘want niemand had iets. Dat schepte ook een band’. Hidde, Lua en Ludovica kunnen zich de ellende van de oorlog voorstellen, maar moeten soms ook lachen om de absurde verhalen van mevrouw Abels.

 

Wat at u in de oorlog?
“Suikerbieten. En.. moet ik het echt zeggen? Hond en kat! Of ik het nu lekker vind weet ik niet, maar toen wel. We hadden heel weinig te eten en als je echt honger hebt eet je alles. Mijn vader was altijd op zoek naar eten. Soms ging hij naar de boer, maar hij nam ook wel eens ‘s nachts een hond mee. De hond werd dan in de schuur geslacht en gebraden. Toen hij het een keer overdag deed, ging het bijna mis. Ik zie het nog voor me: het was een Lassie hond met lang haar van een mevrouw die verderop woonde. Wij riepen: ‘Dat mag niet! De hond is van die mevrouw’. ‘Hebben jullie honger of niet?’, antwoordde mijn vader terwijl hij het beest slachtte. Toen kwam de mevrouw van de hond aan de deur, want ze had gehoord dat mijn vader hem had. ‘Kom maar binnen en roep hem maar’, hadden we snel gezegd. Het beestje kwam natuurlijk niet, want die stond te sudderen op de kachel. Dat is wel heel erg eigenlijk. Maar je had nog geen boterham en ging echt met honger naar bed, dus dan doe je dat soort dingen.”

Woonden er NSB’ers in uw straat?
“Ja zeker. En als we ruzie hadden met de kinderen van het NSB gezin, dan kwam de vader even de deur uit met een revolver om ons te bedreigen. ‘Als jullie ruzie maken, krijgen jullie met mij te maken’, riep ie dan. Het was een hele enge man. Het mooiste vond ik nog wel dat toen we bevrijd werden, alle NSB’ers de straat op moesten. En dan wou ik hem uitlachen, maar dan zei mijn moeder: ‘Pas op, straks schiet hij zijn geweer nog leeg.’ Op dat moment was hij erg laf, terwijl hij daarvoor altijd het mannetje was.”

Hoe vond u de bevrijding?
“De bevrijding was heerlijk, maar in het begin ook angstig. Er kwamen denk ik wel duizend vliegtuigen over. Ik was alleen thuis met mijn jongere broertjes en wij doken in de kast. Omdat ik niet wist wat er aan de hand was, durfden we er niet meer uit en bleven wel uren in de kast zitten. Toen besefte ik niet dat het de geallieerden waren die in de vliegtuigen zaten en we dus eigenlijk bevrijd waren. Ik was toen pas vijftien en zag het verschil tussen de vliegtuigen niet. Zo snel als de vliegtuigen overkwamen, zo snel waren ze ook weer verdwenen. Er werden zakken met boter en blikken met koek gedropt. Ook na de bevrijding waren er nog veel voedseldroppingen. Mijn broertjes gingen vechten om de pakjes boter. Het was alleen wel de bedoeling dat de pakketten naar de apotheek werden gebracht, maar als je niks hebt dan is dat erg lastig. Mijn vader maakte van de blikken fluitketels. Die ruilde hij voor voedsel bij de boer, want ook na de oorlog was er nog heel lang weinig te eten.”

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892