Erfgoeddrager: Hidde

‘In mei 1940 kwamen vanaf de Kanaalweg Duitsers het dorp in lopen’

Cees Gutker (88) uit Schoorl was zeven jaar toen de oorlog begon. Hij vertelt aan Hidde, Pepijn, Marre en Dyonne van Het Mozaïek in Broek op Langedijk hoe hij de oorlog heeft ervaren en wat hij met gevonden munitie deed. De kinderen interviewen hem bij hem thuis in Schoorl, in het huis waar hij ook woonde tijdens de oorlog. Meneer Gutker is de schoonvader van hun meester Joost.

Wat herinnert u zich nog van de oorlog?
‘Ik vergeet het nooit, die eerste dag. In mei 1940 kwamen er vanaf de Kanaalweg hele kolonnes Duitsers, met name te voet en met paarden, het dorp in lopen. Ze gingen rechtstreeks de duinen in, want daar waren bunkers. Ik weet nog waar ze stonden. Er was een ziekenhuis, een keuken, een paardenstal, een commando en een afweergeschut. Die laatste kon herrie maken, hoor, als ze op de vliegtuigen schoten!’

Wat deed u als het luchtalarm afging?
‘Ging het luchtalarm af wanneer we op school waren, dan moesten we onder de banken duiken. Hoop lawaai in de klas, natuurlijk. En als de sirenes stopten, gingen we weer aan het werk. Ging het af als je buiten was, dan keek je eerst waar het vliegtuig was. En als het gebeurde terwijl we in de polder waren, dan moesten we van mijn vader aan de zijkant van de sloot schuilen. Zo werd je nooit geraakt. Aan het einde van de oorlog zag ik de vliegtuigen hoog in de lucht vliegen. Ook zag ik een keer dat soldaten uit een beschoten vliegtuig sprongen. Ik zag toen ineens vier, vijf parachutes boven me.’

Wat is het engst dat u heeft meegemaakt in de oorlog?
‘Ik weet nog dat een Engelse jager een lege benzinetank liet vallen. Hij vloog een paar honderd meter hoog. En ik dacht: is dat een bom? Als die valt, is het net of het naar je toe komt. Het viel uiteindelijk op het stukje land achter het huis. Dat vond ik wel eng.’

Merkte u iets van de aanwezigheid van de Duitse soldaten?
‘Wij hadden, dacht ik, vier Duitsers in huis. Zij woonden hier en sliepen in de hooiberg. Achter de hoge deuren stond een aanhangwagen vol met munitie om mee terug te nemen naar Duitsland. De Duitsers heetten Arnold, een oudere man, Erwin en Hans. De vierde weet ik niet meer. Hans was een doodgoeie vent. Hij waarschuwde ons voor Erwin, die was niet te vertrouwen. Die stond echt aan de kant van Hitler en vertelde veel door aan de Duitse commandanten. ‘s Avonds kwamen ze wel bij ons in de woonkamer. Ze vertelden dan veel verhalen, in het Hollands, want dat spraken ze na al die jaren wel een beetje. Arnold was eens zo druk aan het vertellen dat hij met zijn arm in de kokendhete pan spinazie van mijn moeder sloeg. Hij verbrandde zijn arm en moest hem laten verbinden in een dokterspost.’

Heeft u nog iets spannends gedaan in de oorlog?
‘We mochten niet in de duinen komen, want er lagen landmijnen en er stonden hekken omheen gespannen. Maar wat niet mag, doe je graag. We wisten waar we moesten lopen.

Ook ging ik met mijn buurjongen naar de katholieke school hier vlakbij, die ook door de Duitsers was gevorderd. Op de zolder lag munitie. Ik klom met hem op het platte dak en dan ging ik door het raampje om de losse flodders te pakken. De buurjongen pakte ze aan en daarna renden we naar huis. Je kon ze openmaken met een tang en dan legde je het kruid op een hoopje. Als je er een lucifer bij hield, kreeg je een hoge vlam. De huls sloegen we in een paal, dat gaf een mooie klap. Tot we een keer vergaten om de huls te legen. Die klap zal ik niet vergeten. De gaten zaten in mijn kleding, een andere jongen was bijna zijn duim kwijt. Die is er weer aangezet.’

Erfgoeddrager: Hidde

‘De meesten waren aardig’

Hidde, Anna, Ella en Femke van Christelijke Basisschool ’t Jok in Hoorn bezoeken meneer Piet Cupido en zijn vrouw. Hij is de opa van Hidde. Aan de overkant van de straat staat een boerderij. Daar woonde meneer Cupido eerst. Nu woont Hidde daar met zijn ouders, broertje en zusje.

Was u bang van de Duitsers?
‘Ik was eigenlijk nog te jong om te begrijpen wat er precies aan de hand was. Af en toe gebeurden er wel rare dingen, maar de slechte Duitsers waren niet op het eiland. Sommige waren krengen, maar de meesten waren aardig.’
‘De Duitsers hebben heel veel wegen aangelegd tijdens de oorlog om bij de bunkers te komen. De boeren moesten dan cement rijden en zand rijden voor de Duitsers. Als je goochem was, ging je eerst steenkolen halen van West en de kar bij je huis leegkiepen en dan daarna pas voor de Duitsers gaan rijden.’
‘Mijn moeder had een kruidenierswinkeltje en zij kon heel goed met overweg met de Duitsers. Vader reed voor de Duitsers en kreeg daar zelfs een paar centen voor.’

Deden de Duitsers ook gemene dingen?
‘Ieder jaar moest je een koe van zoveel kilo inleveren, dus er moest wel een beestje zijn om in te leveren. Tegenover waar nu de Jumbo is, kon je de koe laten wegen. Als het te weinig was, moest je er iets bij doen. Wij hadden een grote os. Dat was een rauwe rakker. Die hebben we eerst maar voor de kar gedaan. Aan het einde van de oorlog hebben we die rakker maar meegegeven.’
‘Er waren zo’n dertig paarden gevorderd door de Duitsers. Ik ging kijken met mijn vader, want ik hield enorm van paarden. De dieren gingen daarna op een schuit mee naar Duitsland. Als je een paard niet af wilde staan, zetten de Duisters wel een geweer op je.’
‘Een buurman werd aan het einde van de oorlog door de Duitsers in een klein huisje opgesloten. Het was dichtbij school. Hij wilde iets niet doen wat ze hem hadden opgedragen. Hij kreeg wel te eten, maar het was gewoon een kleine gevangenis.’

Heeft u ook mooie herinneringen aan de oorlog?
‘Ik vond het prachtig dat er zoveel paarden met karren langsreden. Er waren nog weinig auto’s. Alleen de buurman had een auto, want die was veearts en had een auto nodig en mocht deze tijdens de oorlog ook houden.’
‘Die veearts heeft veel gedaan voor de voedselvoorziening van het eiland. Hij was voedselcommissaris en hij had drie dochters. Die stuurde hij op de Duitsers af zodat het allemaal wat makkelijker ging.’

Erfgoeddrager: Hidde

‘Na de oorlog kon ik eindelijk weer naar Terschelling’

Esmee, Nina, Marijne en Hidde van de Openbare Basisschool ‘t Hunnighouwersgat in Midsland gaan op bezoek bij mevrouw Bartie Fawcett. Ze worden bij de achterdeur van de Terschellinger boerderij In Formerum verwelkomt. Mevrouw Bartie is vroeger kleuterjuf geweest op het eiland en ze vindt het dan ook heel leuk dat de kinderen bij haar op bezoek komen. Ze was 4 jaar toen de oorlog begon en woonde toen in IJmuiden.

Kunt u zich herinneren dat de oorlog uitbrak?
‘De oorlog kwam onverwacht. Ik was bijna 4 jaar en ineens hoorde ik veel lawaai toen ik in bed lag. Achterop de fiets bij mijn vader zijn we snel gevlucht naar een ander deel van IJmuiden. Omdat mijn vader bij de sluis werkte en we daar ook woonden, werd het te gevaarlijk om daar te blijven.’
‘Mijn vader is geboren in het wapen van Terschelling en heeft heel lang gevaren. Toen hij vaker thuis wilde zijn is hij havenmeester geworden in IJmuiden waar we met het gezin gingen wonen.’
‘De vlucht van IJmuiden naar Wormerveer heeft misschien wel het meest indruk op me gemaakt in de oorlog. We moesten met paard en wagen en ik mocht maar twee dingetje meenemen.’

Kon u niet naar Terschelling in de oorlog?
‘Nee, ik mocht daar niet naar toe en dat vond ik vreselijk. Ik miste mijn familie op Terschelling heel erg. Een van mijn opa’s ging op de Landerummer Kooi eenden vangen en die stuurde hij dan in bruin papier via de post naar ons toe. Alle pakjes werden opgevuld met bonen. Dan hadden we dus lekker kooieend met bruine bonen.’

Had u speelgoed?
‘Ik maakte in de oorlog zelf speelgoed van een winterwortel, wat lucifers en klei. Er was weinig te eten en mijn vader ging op de fiets naar een boer om eten voor het gezin te halen. De boer was aardig want hij vroeg normale prijzen. Mijn familie had geiten en konijnen en die hebben we moeten opeten omdat er niets anders te eten was.’
‘Als kind accepteer je dat er oorlog is. Ik mocht alleen niet spelen met kinderen van een foute NSB- familie.’

Weet u nog hoe het was toen de oorlog afgelopen was?
‘De vader van mijn vriendinnetje van mevrouw was zeeman. Na de oorlog herkende ze haar vader niet meer. Hij was vijf jaar weggeweest. Dat was best heel raar. Toen Nederland werd bevrijd woonden we in Wormerveer en daarvan herinner ik me de jeeps van de Canadezen en de soldaten die ons chocoladerepen gaven. Dat had ik nog nooit gegeten. Heerlijk was dat.’
‘Na de oorlog kon ik eindelijk weer naar Terschelling en sliep ik in de bedstee van het Drosthuis. Heel fijn was dat.’

 

Erfgoeddrager: Hidde

‘Achteraf was het natuurlijk helemaal geen feest’

De 91-jarige Bernard van de Moosdijk is de dagen voorafgaand aan het gesprek heel ziek geweest, maar heeft er alles aangedaan om beter te worden. Hij wilde de kinderen niet teleurstellen door het gesprek af te zeggen. En een teleurstelling was het zeker niet. Met veel enthousiasme vertelt hij Sem, Olivier, Pien, Chahd en Hidde van OBS De Hasselbraam hoe hij de oorlog in Eindhoven heeft beleefd.

Wat deed u overdag tijdens de oorlog?
‘Ook tijdens de oorlog moesten we gewoon naar school. De Duitsers hadden bepaald dat geschiedenis een verplicht vak was. Onze leraar vertelde ons wat hij volgens de Duitsers moest vertellen, maar stiekem ook het verhaal zoals het voor de oorlog in de boeken had gestaan. De Duitsers vervalsten dus eigenlijk een beetje het echte verhaal. Als we niet naar school gingen, ging ik vaak voetballen. Maar je moest dan wel oppassen. Als de politie je op straat zag werd de bal afgepakt en kon je ook een boete of gevangenisstraf krijgen. Dat wilden we natuurlijk niet. We moesten in ieder geval altijd voor 5 uur thuis zijn.’

Wanneer ging u naar een schuilkelder?
‘In het begin van de oorlog hadden we nog geen schuilkelder. Als we dan wilden schuilen voor het schieten, gingen we de kelder in. Later kwam er wel een schuilkelder van metalen koepels in de buurt om ons te beschermen tijdens de bombardementen. Daar gingen we dan naartoe als we een sirene hoorden. We waren met veel katholieken dus gingen we vaak bidden. Gelukkig duurden de bombardementen nooit heel lang, dus ik heb er nooit hoeven slapen. Maar ja, het kwam wel voor dat je ook moest poepen als je daar was. Dat is natuurlijk niet fijn met al die mensen om je heen. Als er weer een andere sirene ging, wisten we dat het veilig was en dat we weer naar huis mochten.’

Had u tijdens de oorlog huisdieren?
‘Mijn vader was een vogelliefhebber. Het voer kostte natuurlijk geld en dan kan je dat maar beter goed besteden. Voor de eieren zijn we daarom overgestapt op kippen. Vanwege zijn werk mocht mijn vader nog fietsen. Hij had ergens een lammetje kunnen kopen, maar dat moest ook eten. Ik maakte iedere dag een touw aan het schaap vast en liep dan over straat langs de bermen zodat het gras kon eten. Ik moest dan goed uitkijken dat niemand ons zag, want anders werd het schaap in beslag genomen. Later kregen we een varken dat aardappelschillen at. Aan het einde van de oorlog hebben we hem geslacht.’

Wat vond u van het Bevrijdingsfeest?
‘Het Bevrijdingsfeest was op 18 september en dat was geweldig! Een paar dagen daarvoor hoorden we veel schoten in België. Het geluid kwam steeds dichterbij. Op een gegeven moment waren er heel veel vliegtuigen en daar vielen allemaal dingen uit. Het bleken parachutisten en motoren te zijn van de Amerikanen die ons kwamen helpen. We gingen naar de markt en zagen voor het eerst een parachutist. Elke Amerikaan werd omhelsd door de meisjes. Iedereen op de markt was blij om elkaar te zien en mensen gingen dansen. Maar er was geen eten, drinken of muziek dus het was ook niet een feest zoals we dat nu kennen. Achteraf was het natuurlijk helemaal geen feest. Opeens zagen we mooie oranje ballen in de lucht. Het was een soort vuurwerk. Toen was het feest snel voorbij en moesten we wegwezen want dat bleken Duitse bommen te zijn. Gelukkig waren wij net op thuis, maar een paar schoolvriendjes van mij zijn toen naar een schuilkelder op de Biesterweg gevlucht die niet zo goed was. Doordat er vlakbij een bom viel is er heel veel zand opgewaaid en over die schuilkelder gekomen waardoor ze allemaal gestikt zijn. Dat was heel verdrietig.’

Hoe was het na de oorlog?
‘Het heeft nog wel een jaar of vijf geduurd voordat alles weer een beetje normaal was. Er was natuurlijk weinig geld en er was veel kapot. Je kon bijvoorbeeld maar eens in de twee jaar nieuwe schoenen kopen. Dus tussendoor werden die opgelapt. Maar steeds meer mensen gingen ook op klompen lopen. Die waren veel goedkoper. Ik had naar de middelbare school ook klompen aan.

Er braken ook veel ziektes uit, die soms ook heel besmettelijk waren. Die mensen moesten dan allemaal bij elkaar gezet worden om verdere verspreiding te voorkomen. Hier werd ook onze school voor gebruikt. Omdat wij toch les moesten krijgen, gingen wij naar het stadswandelpark. En dat was natuurlijk veel leuker. We wilden eigenlijk niet meer terug naar school.’

Aan het einde van het gesprek kijkt meneer Van de Moosdijk de kinderen aan, steekt zijn vuist in de lucht en zegt: ‘Nu allemaal: wij willen geen oorlog, wij willen geen oorlog, wij willen geen oorlog… Laten we het hopen.’

Erfgoeddrager: Hidde

‘Die morgen werd de straat afgezet, een grote zwarte auto kwam voorrijden’

Sam, Hidde, Massimo en Mats van de Asvo-school in het centrum van Amsterdam komen naar de Bloemgracht om Yvonne en Ruud Schildmeijer te ontmoeten. Die vertellen hen het verhaal van het huis waar ze bijeen zijn. Het is een verhaal met een treurig einde.

Wat is er in dit huis gebeurd?

Yvonne: ‘In de oorlog woonde mevrouw Ten Have in dit huis op de Bloemgracht, samen met haar kinderen. Haar man was gedwongen in Duitsland te werken, ze stond er helemaal alleen voor. Al die kamertjes verhuurde ze aan Joodse onderduikers om een beetje inkomsten te krijgen. Op een dag kreeg ze een bericht van Durk Wolters, een communist van de CPN, een commandant van het verzet. Hij was gevlucht uit de gevangenis en zocht een schuilplaats.

Het was erg gevaarlijk want hier zaten al die Joodse onderduikers, en Durk kwam met zijn kompanen, allemaal verzetsmensen. Ze hadden al gauw een wapendepot, hier in de grote kast in de gang. Durk en mevrouw Ten Have werden verliefd en zo kwam het dat ze ook bij het verzet ging. Ze bracht krantjes rond, onder in de kinderwagen, haar jongste baby was een huilebalk, en de Duitsers hadden geen zin in krijsende baby’s, dus kon ze gewoon haar gang gaan.’

Ruud: ‘De twee andere mannen die ook hier zaten, zouden het wapendepot van de SD in de De Clercqstraat overvallen. Deze mannen, Koos Stevense en Jan Keune, wilden de wapens onklaar maken. Jan Keune ging eerst posten en wist toen precies wanneer de bewakers er wel en niet waren. Ze overmeesterden hem voor spertijd, de tijd dat je binnen moest blijven, met alle ramen geblindeerd.’

En toen? Wat gebeurde er toen? Zijn ze gepakt?

Yvonne: ‘Nee, ze hebben de bewaker vastgebonden en opgesloten in de kast, maar omdat het spertijd was moesten ze de hele nacht wachten. Ze kwamen ’s morgens heel vroeg thuis om aan Durk verslag uit te brengen. Die morgen werd de straat afgezet, prikkeldraad aan beide kanten, een grote zwarte auto kwam voorrijden. Drie mannen bonsden op de deur, mevrouw Ten Have schrok zich een ongeluk. Drie mannen in uniform stormden naar boven, gooiden de deur open en schoten de drie verzetsmannen in één keer dood. Ze gingen meteen weg, ze hebben het wapendepot niet eens ontdekt. Toen kwam de begrafenisondernemer en nam ze mee, daar kreeg hij geld voor. Ze hebben die mensen in een kuil gekwakt bij Bloemendaal, heel slordig, daar werden ze ontdekt. En na de oorlog hebben die Duitsers de doodstraf gekregen.’

Ruud: ‘Ze kwamen met drie officieren, twee Duitsers en een Hollander, dat was Maarten Kuiper, dezelfde man die Hannie Schaft heeft doodgeschoten. Ook bij het verraden van Anne Frank en haar familie was hij erbij. Dat was een echte slechterik. Hij is kort na de oorlog opgehangen.’

Wie heeft ze verraden?

Yvonne: ‘Waarschijnlijk zijn ze verraden door de meneer die op de eerste etage woonde. Beneden zat een winkel, die stond leeg. De man van de eerste etage had het hout van de vloer gestolen, dat deden de mensen om warm te blijven. Hij werd gepakt wegens diefstal. Maar hij was heel snel vrij. We denken dat hij de politie informatie heeft gegeven, zodat hij snel vrijkwam. Dit gebeurde allemaal nog maar tien dagen voor de Bevrijding.’

Hoe weten jullie dit verhaal?

Ruud: ‘Dit huis was van onze familie, wijzelf wonen hier pas 42 jaar. We hebben er veel over gelezen, we hebben ook overlevenden van de families uitgenodigd en we kregen een plaquette op de muur.’

Hebben jullie de oorlog zelf ook meegemaakt?

Yvonne: ‘Nee toen waren wij er nog niet. Maar mijn oma, en een tante en oom waren Joods, ze zijn in Auschwitz vermoord. We hebben daar natuurlijk veel over gehoord. En nu vertellen we het verhaal elke keer op Bevrijdingsdag. En dan laten we de bovenetage zien, daar hebben we een mini-museumpje ingericht, met foto’s, brieven, en een echte knijpkat uit die tijd. En Ruud heeft ook een kogel gevonden in de vloer, één van de kogels waarmee de verzetsmannen zijn doodgeschoten.’

Erfgoeddrager: Hidde

‘Voor ons kinderen was het een paradijsje’

Het gesprek met Alex Thenu vindt plaats in De Bonte Klipper, een koffie- en theespeciaalzaak van een vriend van hem, die ook uit voormalig Nederlands Indië komt. Derdejaars leerlingen Nigel, Hidde en Jim van het Etty Hillesum Lyceum zitten al te wachten met een kopje koffie als Alex Thenu binnenkomt. Het interview duurt langer dan normaal. Na twee uur zijn ze nog niet uitgepraat.

Zou u kunnen vertellen over hoe uw reis naar Nederland ging?
‘Molukse soldaten mochten na de onafhankelijkheid kiezen waar ze naartoe gingen; Nederland, Indonesië of Nieuw-Guinea. Molukkers vonden deze soldaten niet leuk. Door die sociale druk besloot de Nederlandse overheid hen, de mensen uit het leger, naar Nederland te halen. Voor hun veiligheid. Dat was voor mijn ouders een pijnlijke zaak, maar voor onze generatie – de tweede generatie – voelde dat al minder pijnlijk. Onze ouders praatten er niet graag over; de zwijgcultuur was sterk. Daardoor weten wij weinig van hun verleden. Voor de ouders was het dus niet fijn om hier te zijn, maar voor de kinderen was het een ‘paradijsje’. Er lagen in Nederland veel meer toekomstmogelijkheden.
De Molukkers kwam op elf boten, die  onder Engelse, Italiaanse, Duitse en uiteraard Nederlandse vlag voeren, hier naartoe. Wij zaten met zo’n duizend mensen een maand lang op de Astorias. We vaarden via het Suezkanaal. Ik was toen twee en de enige herinnering die ik heb is dat mijn vader van Egyptische handelaren voor ons een speelgoedschildpad kocht. Onderweg werden ook baby’s geboren. Zat je op een Engelse boot, dan was je geboren op Engels grondgebied en dus Engels. We werden met 3.000 andere Molukkers in woonoord Schattenberg, het vroegere kamp Westerbork, geplaatst. De andere 9.000 van de totaal 12.000 Molukkers zijn over andere kampen verspreid. De belofte was een verblijf van drie maanden en dan terug naar Indonesië. Maar Indonesië gaf geen toestemming. Wij vonden het hier meer dan prima.’

Bent u ooit teruggegaan?
‘Voor vakantie bedoel je? Want als je tegen Molukkers zegt ‘teruggaan’ denken zij aan voorgoed teruggaan. Ja, ik ben er zes keer op vakantie geweest. Molukse Nederlanders worden in Indonesië gezien als ‘de verraders’. Ze worden goed in de gaten gehouden en soms achtervolgd door iemand van de geheime dienst. Dat is ons gezin een keer gebeurd in de kerk. Een vent plofte neer tussen ons in. Heel brutaal. Maar ik zei er niks van, we waren het gewend. Mijn vader vond uiteindelijk werk bij Thomas en Drijver (T&D) in Deventer. Daarom zijn we hier gaan wonen. Na jaren heeft hij geaccepteerd dat terugkeer niet meer reëel was.’

Kunt u wat vertellen over uw gezin van vroeger?
‘Mijn moeder is Moluks, mijn oudere broer en ik zijn daar geboren. Mijn jongere broer is in Batavia/Jakarta geboren en mijn jongste broer en zus zijn in Nederland geboren. Mijn vader is geboren op Atjeh (Noord-Sumatra), hij is ook Moluks. Hij was een weesjongen, opgevangen in een weeshuis van pater van de Steur, van de kerk. Hij heeft daar als een van de weinigen Nederlands geleerd en fungeerde soms als een soort tolk. Hij sprak ook Indonesisch en Blaju, een dialect van Ambon. Met ook wat Nederlandse en Portugese woorden.
Mijn familie komt oorspronkelijk uit Midden-Frankrijk. Dat klinkt gek, maar in de zestiende eeuw, in de tijd van Alva, werden veel mensen weggejaagd en gingen naar het tolerante Nederland. Later is mijn familie dan waarschijnlijk met de VOC richting Indonesië vertrokken. Door de kolonisatie hebben Molukse mensen hun oorsprong in verschillende landen. Daarom heten ze soms ook Jansen of Pieters, of Da Silva als ze Spaanse roots hebben.’

Kunt u ons meenemen naar de treinkaping in 1977?
‘Dat was een reactie op de belofte van de terugkeer die niet is nagekomen. Het kwam dus voort uit een gevoel van onmacht. Het voelde voor de Molukse jongeren alsof hun ouders bedrogen waren. Ze wilden gehoord worden en dat uitte zich in acties. In demonstraties, petities, maar ook dus in een treinkaping en bezetting van het provinciehuis. Het middel, de treinkaping, is natuurlijk nooit goed te praten. De moorden die gepleegd zijn kun je niet plegen als je van goed geloof bent. Maar de acties komen dus voor uit teleurstelling, onmacht en onbegrip. Op een gegeven moment ging de overheid wél in gesprek, maar de Molukkers vroegen zich af waarom ze pas na zoveel actie serieus genomen werden. Gelukkig kwamen er nu wel normale woningen voor de Molukkers en hoefden ze niet meer in barakken te wonen. De jongeren voelden zich gehoord.’

Erfgoeddrager: Hidde

‘De buren schreeuwden dat we op de grond moesten liggen’

Dikkie Bos woont tegenwoordig vlak naast de H.J. Piekschool, in dezelfde straat als Luuk. Hij en zijn klasgenoten Noa, Jorinde en Hidde interviewen mevrouw Bos over de oorlog, die begon toen ze elf jaar was. Zij woonde toen op de Veerweg in Wageningen met haar zussen en ouders. ‘Zelfs de katten in de stal kregen beter te eten dan wij,’ vertelt ze over de evacuatieperiode.

Hoe was het in oorlog voor u?
‘Het was zeker niet leuk. Heel veel dingen mochten niet meer en je was bang. In mei 1940 moest heel Wageningen evacueren. Mijn vader moest de koeien uit de wei halen en ging daarom niet mee. Mijn moeder moest het allemaal alleen regelen. Ik was de oudste van drie meisjes. Mijn zusje van negen was al een jaar ziek. Het Rode Kruis zou haar ophalen en naar de haven brengen, maar ze werd vergeten. Mijn moeder weigerde toen te evacueren. Later werd ze gelukkig wel opgehaald. Op een rijnaken gingen we op weg. De boten waren heel erg vol. Op onze boot zat een NSB-vrouw. Ze stond op het dek naar de Duitse vliegtuigen te zwaaien. Nou, dat is niet goed voor haar afgelopen, ze werd door anderen geslagen. Beneden in de boot was het niet heel fris. Je behoefte deed je op een emmer, die boven werd geleegd. Dat ging een keer mis. De emmer viel bovenaan de trap. Dat was niet leuk voor de mensen die eronder zaten. Wij kwamen uiteindelijk in Groot Ammers terecht. Mijn zusje ging naar een ander dorp. Ik vond het heel leuk in Groot Ammers. We speelden verstoppertje in de grote rioleringsbuizen en ’s avonds sliepen we op stro.’

Kende u ook iemand die is opgepakt door de Duitsers?
‘Nee, gelukkig niet, maar het scheelde niet veel. Voordat we de tweede keer moesten evacueren had ik een vriendje. Later ben ik met hem getrouwd. Hij wilde altijd voetballen en dan gingen we naar de Wageningse berg. Op een dag kwamen we daar en toen waren de mensen in paniek. Ze zeiden dat we allemaal weg moesten wezen. Gelukkig waren we toen nog niet bij het stadion, want daar was net een razzia. Duitse soldaten pakten mannen op om hen te werk te stellen in Duitsland. Het voetbalveld is natuurlijk een goede plek, want daar zijn altijd heel veel mannen. Wij zijn heel snel de andere kant op gelopen en gelukkig is hij niet opgepakt.’

Hoe was de tweede evacuatie voor u?
‘In 1944 moesten we weer weg. Via mijn tante in Bennekom en Scherpenzeel kwamen we uiteindelijk in Bilthoven terecht bij een boer. Daar sliepen we ook boven in een stal. Naast de boerderij stonden allemaal mooie villa’s. Eentje daarvan was bezet door Duitse militairen. De boer bracht daar regelmatig eten langs en wij kregen niets, niet eens een sneetje brood. Zelfs de katten in de stal kregen beter te eten dan wij. Mijn zus en ik wachtten geregeld tot de boer weg was en aten dan het eten van de katten op. Dat was best lekker. Maar toen was alles lekker. In deze tijd heb ik ook de enige keer in mijn leven iets gejat. Een plakje spek. Ik lust eigenlijk helemaal geen spek, maar ja ik had zo’n erge honger.’

Heeft u ook iets grappigs meegemaakt in de oorlog?
‘Dan moet ik meteen denken aan onze tijd in Bennekom. We zaten daar met het hele gezin in een kelder bij mijn tante. Het was een fijne tijd; we hebben heel veel liedjes gezongen. Mijn vader wilde aan ons kinderen laten zien hoe we in een noodgeval zouden kunnen ontsnappen. In de kelder zat een klein raampje en daar ging hij doorheen. Maar toen zat hij klem. Hij kon niet meer naar voren of naar achteren. Dat was heel grappig. Daar hebben we het nog steeds over. In Bennekom zijn wel meerdere grappige dingen gebeurd. Mijn tante was wel een stoere dame. Ik ben een keer met haar op de fiets eten bij de boer gaan halen. Ik vond dat leuk, zij en ik samen op pad. We waren al bijna weer thuis toen er opeens allemaal vliegtuigen overvlogen. De buren klopten op de ramen en schreeuwden dat we op de grond moesten gaan liggen. Maar mijn tante trok zich daar helemaal niets van aan en zei dat die mensen gek waren geworden. Maar eigenlijk was het wel een gevaarlijke situatie.’

Hoe was het om na de Bevrijding weer terug te komen naar Wageningen?
‘Wel heel fijn, eindelijk weer thuis. Maar er was een granaat op ons huis gevallen. Mijn slaapkamer was er niet meer. Maar nog steeds we waren heel blij dat we weer thuis waren.’

Erfgoeddrager: Hidde

‘Ik moest vroeg naar bed zodat een Joodse familie eruit kon’

Hanna, Hidde, Marley en Beau mogen mevrouw Gonnie Bergman interviewen. Toen de oorlog uitbrak was ze vier jaar oud en woonde ze midden in Amersfoort. Ze hadden veel onderduikers in huis en daar kwam ze op een dag achter. Aan de leerlingen van de Van den Brinkschool in Wageningen vertelt ze daarover en over haar hondje Moppie, de soldaat die haar iets vroeg en het feest tijdens de Bevrijding.

Heeft u een keer moeten vluchten?
‘Nee, ik heb nooit hoeven vluchten. Wel zijn we een keer geëvacueerd, in het begin van de oorlog, naar een plek in de buurt van Alkmaar. Tijdens de evacuatie mocht je geen huisdieren meenemen en ik had een klein wit hondje, Moppie. Mijn vader zei: “We nemen hem toch mee!” Dus stopten we Moppie in een doos met gaten en namen haar mee. Moppie zag er heel schattig uit maar stiekem was ze een heel vals hondje. Dat komt door mij, ik deed haar allemaal kleertjes aan en dat vond ze vast niet zo leuk.’

Wist u dat er onderduikers verstopt zaten in huis?
‘In het begin niet. Maar ik ben een keer achter een vreemde man aangelopen die in ons huis aan het rommelen was en zo de kelder inliep. Daar stonden allemaal bedden en er zaten mensen die ik niet kende. Hier schrok ik toen wel een beetje van. Daarna hoefden ze niet meer stiekem te doen voor mij en aten ze met ons mee en zaten ze vaak in de woonkamer. De kelder was niet de enige plek waar mijn ouders onderduikers hadden verstopt. Ik mocht nooit mee naar het schuurtje. Mijn vader zei dat ik door de vloer zou zakken, omdat het niet stevig was. Maar zelf bracht hij er iedere dag wel kolen naartoe. Wat bleek nou: op de zolder van dat schuurtje zat een Joodse familie met twee dochters. Hier wist ik helemaal niets van. Wel moest ik altijd heel vroeg naar bed. Daar kon ik heel boos om worden, want mijn vriendjes en vriendinnetjes hoefden dat helemaal niet! Maar wat ik niet wist is dat die familie dan even naar beneden kon komen.’

Wat vond u het spannendste moment?
‘Ons huis was heel lang en had heel veel deuren. Hierdoor kon je de Duitsers wel eens op het verkeerde been zetten. Er zat een tussendeur naar de buren in en via hen kon je in de gewelvenkelder komen. Dat was een hele lange gang onder de grond, onder de straat door. Ik speelde altijd met vriendjes door dit huis. Je kon er goed tikkertje spelen. We gingen dan altijd door de deur van de buren. Op een dag lieten we de deur openstaan. We renden en knalden zo tegen een Duitse soldaat aan. Mijn vriendjes wisten niet hoe snel ze weg moesten komen. De soldaat vroeg me waar Vonk woonde. Ik zei: “U bent verkeerd, hier woont geen Vonk, hier woont Jagers.” De soldaat haalde zijn schouders op en draaide zich om want inderdaad stond op de deur de naam Jagers. Dit was wel een heel spannend moment. Als hij naar binnen was gegaan, had hij de onderduikers gezien. Ze zijn wel een keer binnen geweest. Vlak naast ons woonden namelijk NSB’ers die ons goed in de gaten hielden. We hebben wel eens huiszoekingen gehad, maar de Duitsers hebben nooit wat gevonden. We hadden namelijk een alarmsysteem: mijn moeder had een belletje onder de toonbank waardoor in huis een alarm afging. Drie keer bellen betekende wegwezen. Zo werden de onderduikers gewaarschuwd voor gevaar. Ze moesten dan supersnel de gewelvenkelder in. Dat was echt een doolhof, een goede verstopplaats.’

Wat vond u van de Bevrijding?
‘Dat was één groot feest! Mannen liepen in rokken op straat en speelden hele lelijke muziek. Dat waren Schotten die op een doedelzak speelden. Dat mensen daarvoor gingen klappen en juichen vond ik maar gek. Ook werd er gevierd dat de koningin terugkwam. Ook dat vond ik gek want ik had nog nooit een Koninginnedag gevierd. We moesten het Wilhelmus zingen en dat kende ik helemaal niet. Gelukkig had ik een heel bijdehand vriendinnetje dat uit volle borst mee kon zingen, dus daar heb ik mee geoefend.’

   

Erfgoeddrager: Hidde

‘Zelfs de Duitsers waren blij dat de geallieerden er bijna waren’

De dochter van Riet Bakker doet open voor Hidde, Ike en Jikke van de Matthieu Bergmanschool in Bergen. Binnen zit de 91-jarige, goed voorbereid met een blocnote vol aantekeningen. De kinderen mogen vragen stellen.

Wat merkte u van de oorlog?
‘Wij woonden tegenover de Pilaren en daar zaten allemaal Duitse officieren en soldaten. Vaak hoorden we schoten. Duitse soldaten die de oorlog zat waren, schoten zichzelf dood, op het toilet. Na de oorlog ging ik kijken en zag ik allemaal kogelgaten in de muren.
Ik herinner me een vliegtuig dat we neer zagen storten. We zagen de vliegenier met een parachute naar beneden komen. We waren zo nieuwsgierig hoe die eruit zag dat we niet naar school gingen,  maar naar de plek fietsten waar hij terecht was gekomen. Hij hing ondersteboven in een boom en kon er zelf niet uitkomen. Dat was natuurlijk heel interessant.
Ook hadden we een onderduiker in huis en ik was koerierster voor onderduikers in de omgeving. IK bracht ze nieuwtjes. Zadelnieuws noemden we dat.’

Moesten jullie ook weg uit Bergen?
‘Mijn ouders hadden een speelgoedwinkel en de Buskerfietswinkel in Bergen. In 1942 moest iedereen uit Bergen evacueren, ook wij. We hebben een maand in Alkmaar gezeten en daarna zijn we stiekem naar huis teruggegaan. We maakten de ramen wit en verscholen ons. De Duitsers lieten dat toe. Ik denk omdat de fietswinkel waardevol voor ze was; alle Duitsers wilden wel een fiets. In die winkel hadden we een kaart met daarop met een vlaggetje aangeven hoe de geallieerden vorderden. Zelfs de Duitsers kwamen daarop kijken en waren blij dat de geallieerden er bijna waren. Ze hadden ook genoeg van die oorlog en wilden graag naar huis toe.’

Wat is het verhaal over uw broer?
‘Ik had één broer; hij zat bij het ondergronds verzet voor de jeugd. Hij saboteerde dingen van de Duitsers, zoals het onklaar maken van accu’s. Ook ging mijn broer een keer met twee jongens van de familie Vrasdonk de duinen in om mijnen te demonteren. Dat hadden ze op school geleerd. Dat ging verkeerd. Een mijn ontplofte waar zij bij waren. De twee jongens van Vrasdonk overleefden het niet , mijn broer zat alleen onder de splinters. Dat was verschrikkelijk.’
           

Erfgoeddrager: Hidde

‘Een Chinees gezin naast ons zorgde voor ons’

Rosalie, Moël, Milijan en Hidde van het Vox College in Amsterdam Noord lopen vanaf school naar het huis van Boen van der Waa. Ze woont op een etage met wanden vol foto’s. Aan tafel in de keuken vertelt ze veel over haar jeugd en laat ze foto’s zien. Familieportretjes en prachtige foto’s van het oude Indonesië. Trauma’s heeft ze niet, ondanks de heftige dingen die ze heeft gezien. Mevrouw Van der Waa is nog heel actief en danst iedere week.

Hoe was uw jeugd in Batavia?
‘Ik ben opgeroeid in een huis aan de rivier en was 4 jaar toen de oorlog uitbrak. Tijdens de Japanse bezetting werd mijn vader opgepakt en in een kamp gezet. Mijn moeder was van Zwitserse afkomst waardoor wij gelukkig niet naar een kamp hoefden te gaan. Mijn vader heeft het overleefd, maar heeft het waarschijnlijk heel zwaar gehad. Hij heeft daar niks over verteld, maar ik weet dat hij hele dagen heeft moeten werken en weinig of niks te eten heeft gehad. Ook wij hadden niet veel te eten en we hebben het in die tijd ook niet makkelijk gehad. Mijn moeder werd vreselijk ziek en moest naar een ziekenhuis. Dus wij waren alleen. Ik werd, samen met mijn broertje, verzorgd door mijn 14-jarige zus.’

Wat weet u nog van de oorlog?
‘Ik was natuurlijk veel te klein om iets van de Japanse bezetting te snappen. Wel vond ik het soms heel spannend. Ik heb een keer eten gestolen van een tuin bij ons verderop. Dat deed ik met mijn buurjongens. Achteraf was dat heel gevaarlijk want de Japanners hebben ook wel kinderen doodgeschoten. Ook heb ik een keer een kar gezien met lichamen waarvan de keel was door gesneden. Toch heb ik geen trauma’s. We woonden naast een Chinees gezin. Zij zorgden een beetje voor ons, want veel eten was er niet. Ze hadden een gat gemaakt in de muur zodat ze ons eten konden geven. Ik leek een beetje op een Chinees en dat vonden zij wel leuk volgens mij.’

Waarom bent u naar Nederland gekomen?
‘Mijn vader kreeg de kans om Indonesisch te worden, maar dat wilde hij niet. Toen moesten we in korte tijd naar Nederland. We reisden met de boot, de reis duurde ongeveer een maand. We kwamen aan in Vught en zaten daar in een pension. Daar werd niet heel goed voor ons gezorgd. Het eten was verschrikkelijk. We hebben gewoon honger geleden. Mijn zus zat in de groei en kreeg niet genoeg. Mensen vroegen mij soms waar ik Nederlands had geleerd. Ze hadden echt geen idee hoe ons leven in Indonesië was geweest… Na Vught verhuisden we naar Amsterdam en daar werd het beter.’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892