Erfgoeddrager: Hamza

‘Mannen in overalls kwamen ons uit het huis halen’

Els Kroese heeft in huis nog veel foto’s en heel veel spulletjes om te laten zien aan Hamza, Juvensley, Darin en Djah-Manio van de Botteloef in Amsterdam-Noord. Er zijn nog blikken met eten uit de oorlog en veel voedselbonnetjes. En zelfs een oude granaat waar een kruik van is gemaakt. De vader van mevrouw Kroese en zijn broer Ko hebben die granaat meegenomen uit Duitsland toen ze daar te werk werden gesteld.

Heeft uw vader in het leger gewerkt?
‘Nee, mijn vader zat niet in het leger. Hij werkte in de Hamerstraat bij Stork, dat was een grote machinefabriek. Hij was daar technicus. Maar omdat in Duitsland alle mannen in het leger moesten vechten, haalden de Duitsers uit Nederland mannen die in hun fabrieken moesten werken. Alle mannen ouder dan 18 jaar werden opgeroepen om naar Duitsland te gaan. Mijn vader is toen ook meegenomen. Ik weet daar niet zoveel van want ik was nog heel klein. Maar twee jaar geleden overleed mijn tante en toen kreeg ik een aantal fotootjes opgestuurd. Mijn oom Ko, de jongere broer van mijn vader, is mijn vader achterna gegaan. Hij dacht: ik ga naar Duitsland en ik ga hem zoeken. Hij heeft mijn vader gevonden in Lübeck, helemaal bij Hamburg, maar moest toen ook in de fabriek werken. Ze maakten oorlogstuig, dus wapens en zo. Af en toe mochten ze op verlof terugnaar huis om ons even te bezoeken, maar dan moest ome Ko daar blijven. Als mijn vader dan niet meer terug zou komen na het verlof, zou mijn oom worden gestraft. Mijn oom was best brutaal, hij had een grote mond. In de fabriek ging hij de boel saboteren. Hij maakte bewust de wapens kapot zodat ze niet meer zouden werken. Maar hij werd betrapt en kwam in de gevangenis terecht. Hij heeft wel geprobeerd uit de gevangenis te vluchten, maar dat is mislukt. Honden hebben hem gevonden en toen is hij in zijn eentje in een cel gestopt. Tegen het einde van de oorlog heeft mijn vader met nog een andere man hem uit de gevangenis gered. Met de laatste trein zijn ze richting het westen gegaan, en toen die stopte hebben ze het laatste stuk gelopen. En daar zijn die fotootjes van. Mijn vader hield veel van fotograferen, hij had altijd een klein fototoestelletje bij zich.’

Kende u ook mensen van de NSB?
‘Mijn opa en oma woonden aan de Leeuwarderweg, in een heel groot huis met een souterrain, een kelder en een tuin met schuur. Ze woonden er op de begane grond. Daarboven woonde mijn overgrootouders. En daar woonde ook een dochter bij in met haar man. Die zaten allebei bij de NSB. Ik ging wel eens logeren bij mijn opa. In de kelder had hij achter het bad een radio verstopt, en stiekem luisterden we naar Radio Oranje. Hij zei dan tegen me: dit mag je nooit tegen iemand zeggen. Dat heb ik ook nooit gedaan.

Na de oorlog zijn die oom en tante die bij de NSB zaten, opgepakt. Mijn oom is naar de gevangenis De Koepel in Haarlem gestuurd en mijn tante moest naar een vrouwenkamp. Wat ze precies deden bij de NSB is nooit bekend geworden. Het dossier is nog niet openbaar. Aan de ene kant had ik dus familie die oranje gezind was en aan de andere kant had ik familie die de Duitse kant had gekozen. Misschien kom ik er nog wel eens achter wat ze deden. Ik zou het wel willen weten. Ik heb namelijk wel goede herinneringen aan die tante en oom.’

Heeft u ook een bombardement meegemaakt?
‘Ja, in onze straat, de Spechtstraat in Noord, zijn bommen gevallen. Vanaf nummer 27 waren alle huizen weg. Ons huis was heel erg beschadigd. Mijn moeder was die dag eten aan het halen bij de boeren en mijn oma paste op mijn zus en mij. Ineens ging het alarm af. We zijn toen onder de tafel gekropen. Vanuit de kamer zijn we naar de wc gekropen en daarna werd er heel hard op de deur gebonsd. Maar we kregen de deur niet open want de sponningen waren helemaal scheef. Alle ramen waren er ook uit. De deur werd ingeslagen. Ik kan me nog herinneren dat mannen in overalls ons uit het huis kwamen halen.’

Erfgoeddrager: Hamza

‘In de oorlog is bij Hollandia Kattenburg iets vreselijks gebeurd’

Op de fiets vertrokken Hamza, Shaerna en Zakaria vanaf hun school, De Vier Windstreken in Amsterdam-Noord, naar de flat waar Ria Schifflers woont. Mevrouw Schifflers vertelt bij binnenkomst dat als je ouder wordt alles een beetje minder wordt. Ze kan niet meer goed lopen, niet meer zo goed horen en ze ziet ook steeds slechter. Vertellen lukte haar nog goed. Ze was 4 jaar toen de oorlog begon, en woonde – totdat haar tweeling broertje en zusje geboren werden – boven de bioscoop op het Mosveld. Dat was heel leuk want ze kon vanuit haar slaapkamer iedere film ‘meehoren’.

Hoe was het bombardement?
‘Mijn vader had een houtwinkel op de Papaverweg, dat was vlakbij de Fokkerfabriek. Die fabriek was in beslag genomen door de Duitsers. De geallieerden probeerden die fabriek een aantal keer te bombarderen en dat ging dan mis. Wij zijn gelukkig nooit gebombardeerd maar in ons huis waren wel de ramen en de deuren weg. Eigenlijk alleen de muren van het huis stonden er nog, de rest was weg. Toen verhuisden we naar een ander huis in de straat dat leeg stond omdat de bewoners ervan opgepakt waren. Als er luchtalarm kwam was mijn moeder erg bang. Ze ging dan op de wc zitten, dat was de enige plek waar geen ramen in zaten. Ze had dan één baby op de ene arm, de andere baby op de andere arm en ik daarnaast. En je zit dan daar en je ziet niks natuurlijk, want de deur bleef dicht. Totdat het weer veilig was en dan konden we er weer uit. Dat was heel angstig.’

Waarom ging uw vader onderduiken?
‘Alle mannen boven de 18 jaar moesten zich melden om in Duitsland te gaan werken. Er waren heel veel mannen die gingen onderduiken. Mijn vader ook, hij heeft achterin de houtwinkel ondergedoken gezeten. Daar lag een hele grote berg houtkrullen. Onder die berg had mijn vader een hok getimmerd en daar kon hij zich goed in verstoppen. Op de Kamperfoelieweg, tussen de Hortensiastraat en de Ribesstraat, zaten allerlei winkels. Eén daarvan was een bakker die met karren het brood rondbracht bij de mensen. Maar hij verstopte onder in de kar geweren en die bracht hij naar mannen in Noord die ermee konden schieten en dus in het verzet zaten. Op een nacht kwam de bakker langs de winkel van mijn vader met twee karren waar wapens in zaten verstopt. Opeens hoorden ze in de verte Duitse militairen aankomen. Toen heeft mijn vader snel de winkel opengedaan en die twee karren zijn naar binnen gebracht. De Duitsers hebben ze nooit gevonden. Dat was een spannende tijd hoor, vooral voor mijn moeder.’

Hoe kent u de Hollandia Kattenburgfabriek?
‘Na de oorlog, toen ik 17 jaar was, ging ik werken bij de Hollandia Kattenburgfabriek, daar maakten ze regenjassen. Ik werkte op kantoor. In de oorlog is daar iets vreselijks gebeurd dat altijd veel indruk op me heeft gemaakt. Op 11 november 1942 zijn daar tijdens een razzia 367 Joodse medewerkers afgevoerd. Kan je het je voorstellen, dat zijn wel zes bussen vol met mensen! Meisjes van 14 jaar, want in de oorlog mocht je op die leeftijd al gaan werken, maar ook mensen van 70 jaar. Ook hun familieleden zijn opgepakt en weggevoerd. In totaal waren dat wel 826 mannen, vrouwen en kinderen. De meesten van hen zijn vermoord in concentratiekampen. Nog ieder jaar wordt op 11 november deze razzia herdacht bij het monument aan het IJplein waar vroeger de fabriek stond. Het is geen leuke dag maar wel een bijzondere dag.’

Erfgoeddrager: Hamza

‘Door de Hongerwinter heb ik nog altijd last van mijn maag’

Het interview met Aart Janszen vindt plaats op de Dapperschool. Ibrahim, Bilal, Wael en Hamza uit groep 8 hebben hun vragen goed voorbereid en hebben er zin in. Aart Janszen, die vlak voor de Kristalnacht in 1938 werd geboren, ook. Al snel komt er een gesprek op gang, en kijken de kinderen heel af en toe op hun blaadje met vragen.

Heeft uw vader in het verzet gezeten?
‘Mijn vader heeft een klein beetje in het verzet gezeten. Dat heeft hij mij pas na de oorlog verteld. De Telegraaf was de enige krant die was toegestaan, dat was een pro-Duitse krant. Mijn vader bracht een illegaal krantje rond, De Waarheid. Ik ging met mijn vader mee als hij de krantjes rondbracht. Zo leek het voor de buitenwereld alsof hij met zijn zoontje aan het spelen was. De Duitsers hadden niet door wat hij echt aan het doen was. Daarom noemde mijn vader mij de jongste verzetsstrijder van het land.’

Wat voor invloed heeft de bezetting op u gehad?
‘Na afloop van de oorlog, of zoals ik het noem ‘de bezetting’, was ik zes jaar. Ik ging toen pas naar de lagere school, omdat de school tijdens de oorlog bezet was door de Duitsers. Pas op de lagere school begon ik te begrijpen wat er gebeurd was. Nog steeds vind ik een groep met soldaten of agenten doodeng. Niet als het er één is, maar wel als er bijvoorbeeld tien bij elkaar staan. En door de Hongerwinter, toen er heel weinig te eten was, heb ik nog altijd last van mijn maag. Dat hebben veel mensen van mijn leeftijd die die winter hebben meegemaakt. Het gevolg is ook dat ik nu altijd mijn bord leeg eet. Als ik rijst eet, ben ik een tijd bezig om alle korreltjes op te eten, want stel je voor dat je er eentje laat liggen. En als mijn kleinkinderen hun bord niet leegeten, ben ik wel een beetje boos.’

Wat is het ergste dat u heeft meegemaakt?
‘Ik weet nog dat ik heel vaak bang was om niks. Mijn moeder las me vroeger voor bij een lampje aan tafel. Verder was het echt hartstikke donker in huis. Ik was bang dat in een hoekje van de kamer een mannetje zat dat mijn oren wou pikken. Bij het voorlezen zat ik dus vaak met mijn handen achter mijn oren naar mijn moeder te luisteren. Ook herinner ik me dat ik een keer ‘s avonds met mijn zusje vlakbij de Middenweg liep, op weg naar huis. Het was bijna spertijd. Ik was vijf of zes jaar oud. Ik woonde vlak bij een begraafplaats in Betondorp. Ik wist niet precies hoe laat het was en in de verte zag ik bij de Middenweg een soldaat staan met een geweer over zijn schouder. Daar moest ik langs. Ik was heel bang. Stel je voor dat het spertijd was en wat als ik dan nog niet langs deze soldaat was? Wat zou hij met me doen? Doodeng was dat. Ik dacht hele erge dingen, had kinderangsten, en kan na zo’n  lange tijd nog steeds navertellen hoe dat voelde. En ik was ook een keer ‘s avonds vlak bij huis buitenspelen, toen het luchtafweergeschut klonk. Daarmee schoten de Duitsers op Engelse vliegtuigen. Als ze gingen schieten was er luchtalarm, wat je nu ook hoort op de eerste maandag van de maand. Dan moest je zorgen dat je binnenkwam, er konden kogels en scherven op je komen. Maar ik durfde niet naar huis te lopen en het luchtalarm bleef maar gaan. Van mijn oudere broer had ik geleerd om dan plat tegen de muur te gaan staan en dat deed ik. Ik was doodsbang. Mijn moeder miste me en kwam naar me toe gerend. Ze pakte me op en rende met me naar huis.’

 

Erfgoeddrager: Hamza

‘Ik denk dat mijn moeder zich schuldig voelde over haar gedrag als tiener’

Van buitenaf vergapen Camiel, Hamza, Brandon en Daan zich al aan het huis van Yanny Scutt-Makkink. De dromenvanger (die later geen dromenvanger blijkt te zijn), de poezenbeelden, de menora… En ook binnen is er veel te zien in het knusse, warme huis (zoals Camiel het omschrijft) van de naoorlogse, die het verhaal van haar Joodse ouders – Jans en Wijnand Makkink – aan de Spring High-leerlingen vertelt. Dat poes Sterre het qua aandacht gemunt heeft op Hamza, die katten een beetje spannend vindt, zorgt eerst nog voor wat hilariteit.

Waarom vertelt u het verhaal van uw ouders?
‘Ik vind het belangrijk dat het wordt doorgegeven. Mijn moeder is al overleden, mijn vader is nu 88, maar die willen we er niet meer mee lastig vallen. Zelf wil ik het ook vertellen, omdat ik er in mijn jeugd nogal last van heb gehad. Mijn moeder heeft wat zij heeft meegemaakt niet kunnen verwerken en sprak er niet vaak over. Dat binnenhouden van haar emoties uitte zich anders. Ze was best hard voor ons kinderen. Je kon gewoon een klap krijgen en dan zei ze: “Je hoeft niet te huilen, want er zijn veel ergere dingen.” Als ze er gewoon over had kunnen praten, was ze misschien niet zo hard geweest als moeder. Ik was daar lange tijd boos over. Later niet meer, toen ik oud genoeg was om te begrijpen hoe het kwam. Ze heeft veel erge dingen meegemaakt in de oorlog. Voor mijn vader was het een makkelijkere tijd. Hij was een jaar of acht toen de oorlog begon en is ondergedoken op een schip. Varend door Nederland had ie geen last van de oorlog. Het was zelfs een leuke tijd voor hem. In de stad betekende onderduiken binnenblijven. Op de boot was hij vrij. Later is hij zelf binnenvaartschipper geworden. Ik ben opgegroeid op een schip.’

Wat is er met uw moeder in de oorlog gebeurd?
‘Zij was een jaar of twaalf toen het begon en toen ze later moest onderduiken zat ze flink in de puberteit. Ze was pittig en had een eigen mening. Ze accepteerde geen gezag, ze wilde alles zelf bepalen. Het was daardoor lastig haar onder te laten duiken. Bij elk adres liep ze weg. Ze snapte niet waarom ze moest onderduiken. Dat ze Joods was zei haar ook niks, want zo was ze niet opgevoed. Later overleed ook nog haar moeder, terwijl haar ouders niet waren getrouwd én haar vader niet haar biologische vader was. Hij mocht haar niet adopteren en zo kwam ze in een tehuis voor wezen terecht. Ik weet soms niet wat erger voor haar was, het onder moeten duiken tijdens de oorlog of de periode in het tehuis erna.’

Is uw moeder wel eens opgepakt?
‘Bijna ja, in 1944. Ze was weer eens weggelopen van haar onderduikadres. Een meneer die haar hielp, wilde haar snel weer onder laten duiken. Onderweg naar een nieuw adres, werd er op hem geschoten. Ze ontkwamen, maar een kogel kwam in mijn moeders voet terecht. Vanwege koudvuur, moest later haar kleine teen afgezet worden. Canadese soldaten die ons bevrijd hebben, hebben haar nog verzorgd. Na de oorlog had ze recht op goede schoenen vanwege dit ongeluk, maar dat wilde ze niet aannemen. Daar kreeg ze haar familie niet mee terug, zei ze. Ook was ze te ijdel om speciale, niet zulke mooie, schoenen te dragen.’

Heeft ze dit allemaal aan u verteld?
‘Ze sprak sporadisch over de oorlog. En als ze dat deed, dan alleen met de twee oudste kinderen, waaronder ik. En op een bepaald moment. Dan moesten we ervoor gaan zitten. Of als Indonesië ter sprake kwam. Dan had ze het altijd over haar onderduikbegeleider, die van Indische afkomst was. Hij is later bij een razzia doodgeschoten, toen hij ook iemand begeleidde. Mijn moeder heeft altijd over hem gesproken. Ik denk dat ze zich schuldig voelde. Hij deed zijn best voor haar en zij deed lastig. En hij werd ook nog eens vermoord. Ik vraag me nu wel eens af: zou ik het onderduiken hebben volgehouden? Ik denk dat ik ook weg zou willen. Met de jaren begrijp ik mijn moeder steeds beter.’

PS: De dromenvanger, vertelde Yanny Scutt-Makkink, is een levensboom.

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892