Erfgoeddrager: Grace

‘Ik kom uit Zagreb maar mijn thuis is Amsterdam’

Grace, Wallis, Elle en Clair wachten Samir Bashir op bij de deur. Het klikt meteen met de leerlingen van basisschool de Pinksterbloem in Amsterdam-Oost en er wordt gezellig gebabbeld. Ook al is het onderwerp best serieus, de gezellige sfeer blijft ook tijdens het interview. Samir Bashir komt uit Kroatië.

Wat was de reden dat u naar Amsterdam kwam?
‘De reden was dat er oorlog in Kroatië was, in die tijd was het nog Joegoslavië. In Joegoslavië moest je verplicht in het leger. Toen ik 19 was begon de oorlog erger te worden. Ik kwam op mijn 22ste naar Nederland. Ik had een vriend in Amsterdam en die zei: kom toch even naar Amsterdam totdat het weer rustig is in jouw land. Ik was nooit van plan hier te blijven. Ik kwam uit de hoofdstad Zagreb. Inmiddels woon ik hier langer dan ik in Kroatië heb gewoond.’

Wilt u wat vertellen over de reis hierheen?
‘Ik kwam met de bus. Twee uur nadat ik de bus nam, sloot de douane de grenzen. Alle mannen werden gemobiliseerd. Met de bus duurde het 24 uur om hier te komen. Ik was in principe een deserteur. Ik moest in het leger maar kwam niet opdagen. Ik moest dus ook wel in Nederland blijven want als ik terug zou gaan dacht ik opgepakt te kunnen worden. Ik wist het eigenlijk niet, een land in oorlog is eigenlijk een beetje zonder regels.

Een jaar nadat ik in Nederland kwam, ben ik naar de vreemdelingenpolitie gegaan en ben ik ingeschreven. Ik was eerst zo bang en dacht dat ik misschien gepakt kon worden. Ik had boekjes en bewijs dat het leger in Kroatië me wilde verplichten te vechten. Na drie en een half jaar heb ik een verblijfsvergunning gekregen. Ze waren al mijn papieren verloren. Ik heb toen humanitair asiel gekregen.’

Kunt u de dag beschrijven dat u hier in Amsterdam aankwam?
‘Ik kwam aan in 1993 op het Amstelstation. Mijn vriend woonde op de Albert Cuypstraat in de Pijp, maar ik was verdwaald. Je had in die tijd nog geen mobiele telefoons en internet. Gelukkig kon ik in een telefooncel bellen. Het was die dag winderig en de wolken hingen laag. Aan het einde van de dag kwam ik aan bij de Albert Cuypmarkt en ik dacht: mijn god wat is het hier vies. Maar de markt was natuurlijk net afgelopen. In Kroatië is alles pietje precies en netjes op straat. Na een half jaar werd ik verliefd op Amsterdam en nu hou ik van Amsterdam. Ik kom uit Zagreb maar mijn thuis is Amsterdam.’

Hoe was dat voor u, de oorlog?
‘Oorlog is een echte nachtmerrie maar je droomt niet, het is echt. Ik heb elf vrienden verloren. Elke oorlog is oneerlijk, het lijkt soms wel een spel waar er altijd een derde partij de dupe van is. Ik denk dat het het domste is wat mensen kunnen doen. Iedereen is bang.’

Hoe was de emigratie naar Nederland voor u?
‘Ik wist wel veel van Nederland, maar het is anders als je het zelf ervaart. Ik had moeite met de wolken en de regen. Hier was het regen-zon-regen-zon-regen-zon. Ik moest hiernaartoe komen, maar ik vond het de eerste maanden niet zo prachtig. Ik was en ben nog steeds muzikant, ik speel gitaar. In Joegoslavië kwam ik elke donderdag op televisie. Dat moest ik allemaal verlaten.

Na een half jaar merkte ik dat ik mijn familie miste. Aan het einde van de oorlog ben ik weer terug gegaan. Ik was toen 4,5 jaar hier. Ik ga elk jaar naar Kroatië om te toeren met de band en om mijn moeder en familie te zien. Mijn broer woont ook in Amsterdam.’

Erfgoeddrager: Grace

‘Ik kreeg een nummer op mijn arm getatoeëerd’

Het is een warm welkom bij Beppie Ottenbros, in haar aanleunwoning bij het Reinaldahuis. Haar dochter Ivonne heeft stoelen klaargezet en midden op tafel staan pakjes sap en snoep. Grace, Twan, Valentijn en Rosa van de Bos en Vaartschool zitten om mevrouw Ottenbros heen.

Kan u zich de eerste dag van de oorlog herinneren?
‘Ik kan me niet herinneren dat de oorlog begon. Het was een gewone dag. Je weet niet wat je te wachten staat. Ik was 14 jaar toen de oorlog begon. Ik woonde aan het Krugerplein in Amsterdam en was de jongste van negen kinderen. Mijn vader was postbode. Ik wist niet eens dat ik Joods was. We deden er thuis niets aan. Het begon ermee dat mijn vader werd ontslagen omdat hij Joods was. We hadden heel veel zorgen. Steeds vaker werden er mensen opgepakt. Mijn vader ook. Ik zag bordjes met ‘Verboden voor Joden’.
Ik werkte bij de Hollandia regenpakkenfabriek. Omdat die ook aan de Duitsers leverde, kreeg ik een Sperre, een stempel in mijn persoonsbewijs waarmee ik uitstel van deportatie kreeg. Daardoor werden mijn moeder en ik niet opgepakt. Mijn moeder vond dat onderduiken geen zin had. We hadden wel een koffer klaar staan. Op een dag was ik niet lekker en bleef thuis. Juist die dag zijn alle Joodse werknemers van de fabriek opgepakt, ook mijn zwager. De volgende dag kwamen ze hun familieleden halen, ook mijn zus en haar kinderen. Op een dag was het zover. Het was na 8 uur ‘s avonds, dan mocht je niet meer naar buiten. Ik was dus thuis en werd opgepakt. Mijn moeder werd een paar weken later opgepakt. Ze gaf haar trouwring en die van mijn vader aan de buurvrouw in bewaring.’

Waar brachten ze u heen?
‘Via de Hollandsche Schouwburg in Amsterdam kwam ik januari 1943 alleen in kamp Vught. Ik was 16 jaar. Eigenlijk was het mijn geluk dat ik alleen in het kamp kwam. Je zou het niet zeggen, maar als je met je familie kwam, bleef je bij elkaar. En dat zou slecht aflopen. Thuis werd ik als jongste altijd een beetje verwend. In Vught was ik ook de jongste en de vrouwen in het kamp hielden extra rekening met mij. Ik heb geluk gehad. Ik ben door het oog van de naald gekropen.
In het kamp werkte ik bij het Phillips-Kommando. We moesten radiolampen maken. Het heeft me gered want we kregen beter te eten. Maar in juni werd we in vrachtwagens naar Auschwitz gebracht. Kamp Vught was een ‘El Dorado’ als je het vergelijkt met Auschwitz. Ik kreeg een nummer op mijn arm getatoeëerd en een klein driehoekje, dat betekende dat ik voor het Philips-Kommando werkte. We werden daardoor extra beschermd, en ze schoren ons niet kaal. In Auschwitz werkte ik in de Farben munitiefabriek. Ik moest dopjes op handgranaten draaien.
In januari 1945 kwamen de Russen richting Auschwitz en de nazi’s dwongen ons 650 kilometer te lopen naar kamp Ravensbrück. In mijn dunne gevangenispakje, op houten schoenen. Ze noemden het de Dodenmars, omdat er veel mensen tijdens de tocht stierven. Ik bleef doorlopen, ontsnappen kon niet. Ze schoten je meteen neer. Ik overleefde door sneeuw te eten.
In Ravensbrück was het moeilijk. We deelden met zes vrouwen een bed. Er was niets te doen. Het Rode Kruis bracht veel Nederlandse vrouwen naar Zweden. Ik mocht niet mee. Na drie maanden moesten we weer lopen. Er reden Duitse bewakers met ons mee, met wagens vol fietsen. Steeds vaker verdwenen er een paar. Na 100 kilometer was er geen Duitser meer te zien en waren de Russen er. We waren vrij!’

Hoe kwam u weer in Nederland?
‘Russische soldaten regelden dat we met een groep van twaalf Nederlandse vrouwen konden bijkomen in een villa. We hesen er de Nederlandse vlag! Ik woog nog maar 30 kilo. Door een Amerikaans legervliegtuig werden we naar Brussel gebracht en daar kreeg ik een lift naar Amsterdam. Op het Centraal Station was een kantoor van de burgerlijke stand. Daar hoorde ik dat mijn zus Mientje nog leefde, zij was ondergedoken. Mijn zus bleef maar hopen dat er nog iemand terugkwam. Ik kwam uit de kampen en wist dat niet zo was. De rest van de familie is vermoord. Mijn ouders, 18 familieleden, zes broers en zussen en hun kinderen. In 1946 verhuisde ik naar Haarlem. Ik wilde niet meer in Amsterdam wonen. Amsterdam was Amsterdam niet meer.
Na de oorlog kreeg ik veel last van nachtmerries en ik sliep niet meer. De dokter zei dat ik werk moest zoeken. Dat deed ik en ik heb dertig jaar met veel plezier gewerkt in de kantine van het Haarlemse politiebureau. We leven nu 75 jaar in vrijheid, maar ik ben nog iedere dag met de oorlog bezig. De trouwringen van mijn ouders draag ik nog altijd naast mijn eigen ring. Ik heb een digitaal fotolijstje met de foto’s van mijn familieleden. Elke ochtend als ik opsta zet ik eerst dat lijstje aan en het is het laatste wat ik uitzet als ik ga slapen. Het is een ritueel geworden.’

 

Erfgoeddrager: Grace

‘’Op een dag is mijn vader opgepakt en moest mee naar het SS-hoofdkwartier’’

John Geelof stond Grace, Ravza, Ajoub en Cherafdine al op te wachten op het balkon. Het was duidelijk dat hij vroeger leraar was geweest want hij kon heel mooi vertellen en legde alles zorgvuldig uit. John Geelof had zelfs een Powerpoint-presentatie gemaakt en die kregen de kinderen na afloop uitgeprint mee naar huis.

 

Zag u Duitsers op straat?
“Ik woonde in Tuindorp-Oostzaan, in die tijd echt een dorpje in Noord, en dat is wel eens helemaal omsingeld door de Duitsers. Ze waren op zoek naar jonge mannen die in Duitsland konden werken. De Duitsers waren heel precies en hielden zich keurig aan de regeltjes. Van tevoren hadden ze bedacht dat er 150 mannen moesten worden opgepakt in Tuindorp. Dus als je nummer 151 was, had je geluk, een beetje raar wel. Mijn vader was onderwijzer in West, en kwam die dag net terug van zijn werk. Toen hij al die Duitsers op straat zag, begon zijn hart sneller te kloppen. Hij was bang dat hij mee moest. Maar ze riepen hem alleen toe dat ie aan de kant moest omdat ze er door wilden want ze hadden die dag al genoeg mannen opgehaald. Voor hem dus een opluchting, maar de mannen die naar Duitsland moesten, hadden pech.”

Kende u iemand die door de Duitsers is opgepakt?
“Mijn vader is tijdens de oorlog gearresteerd. Hij werkte voor het verzet, schreef bijvoorbeeld voor de illegale pers en hielp ook bij wapentransporten. In ons huis had hij allerlei verstopplekken gemaakt waar hij geheime spullen in kon stoppen. Onderin de boekenkast zat bijvoorbeeld een lade waar hij iets kon wegbergen zodat er bij een inval van de Duitsers niets zou worden gevonden. Op een dag is hij opgepakt en moest hij mee naar het hoofdkwartier van de SS. Dat was heel spannend want de meeste mensen brachten zo’n bezoek er niet levend vanaf.”

Wat is er met hem gebeurd?
“De hele dag is hij verhoord over het verzet maar hij heeft zijn mond gehouden. De dag erna werd hij opnieuw verhoord door een Duitse officier. Plotseling ontstond er paniek in de kamer en riep die officier tegen mijn vader: ’Draus, draus’. Mijn vader werd op de gang gezet, zag dat hij naar buiten kon lopen, en heeft dat – heel rustig en zonder omkijken – gedaan. Later bleek dat die ochtend het bevolkingsregister, een gebouw bij Artis waar de gegevens van alle Amsterdammers werd bewaard, in brand was gestoken. Een groot deel van de kaarten met al die informatie is daarbij verbrand, dus ook de kaarten waarop stond wie Joods was. Daarom waren de Duitsers zo in paniek. Ze wisten nu niet meer wie Joods was. Mijn vader heeft een tijdlang ondergedoken in het oosten van het land. Daarna kon hij weer naar huis. Het verzet had er namelijk voor gezorgd dat op zijn kaart met gegevens stond dat hij was overleden in de oorlog.”

Erfgoeddrager: Grace

‘Als vader naar Radio Oranje luisterde ging ik uit het raam hangen om onze buren in de gaten te houden’

Als beloning voor zijn verzetswerk kreeg de vader van Jo Oostervink soms eten mee naar huis, dat de familie in de piano verstopte. Bij huiszoekingen deed Jo altijd snel de klep van de piano dicht en ging haar moeder ervoor staan. Gelukkig ging het altijd goed.

Kende u iemand bij het verzet?
“Mijn vader zat bij het verzet. Eigenlijk mocht ik dat niet weten, maar ik had het gehoord van mijn neef, die bij ons ondergedoken zat. Per ongeluk had hij zijn mond voorbij gepraat. Daar was mijn vader wel boos over natuurlijk. Vanaf het moment dat ik van het verzet wist hielp ik mijn vader altijd. Als hij naar Radio Oranje luisterde ging ik uit het zolderraampje hangen om onze buren in de gaten te houden, die lid waren van de NSB.”

Wat is uw ergste herinnering aan de oorlog?
“Op een nacht bombardeerden de geallieerden een paar fabrieken bij ons in de buurt, waarbij ook ons huis werd geraakt. We moesten allemaal meteen ons bed uit want ons huis stond op instorten. Buiten stonden we, in de nacht, zonder huis. De volgende dag hebben we al onze meubels uit het huis gehaald en ons hele huisraad op het Polluxplein neergezet. We wisten niet wat konden doen en waar we naartoe moesten. Gelukkig heeft een pastoor ons uiteindelijk kunnen helpen. Hij vond een woning voor ons in de Vegastraat, daar gingen we toen wonen.”

Heeft u honger gehad in de oorlog?
“Voor ons viel het nog mee omdat we wat extra eten kregen vanuit het verzet. Maar onze buren, die zes kinderen hadden, leden wel echt honger. Toen ik een keer met een emmer vol aardappelschillen naar buiten liep, vroeg de buurvrouw of zij die mocht hebben. Van de schillen ging ze soep koken.”

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892