Erfgoeddrager: Freek

‘Ik heb de parachutisten zien landen niet zo ver van ons vandaan’

Julia, Karsten en Freek van basisschool De Talisman lopen naar Julia’s huis vlakbij school. Het is een mooie zonnige maar koude dag. Het is Julia’s opa die vandaag geïnterviewd wordt, hij maakte de oorlog mee in Eindhoven en woont nu in een dorp vlakbij Eindhoven. Rob Hermens was 1 jaar oud toen de oorlog uitbrak en woonde aan de Eckartseweg, waar Eindhoven ophield. Hoewel hij nog best jong was, weet hij zich nog veel verhalen en details te herinneren. Zo vertelt hij dat hij de parachutisten tijdens operatie ‘Market Garden’ heeft zien landen in Son vlakbij zijn huis.

Konden jullie schuilen in de oorlog voor een bombardement?
‘Bij de moestuin achter het huis was een groot stuk land en daar hadden mijn vader en de buurman een schuilkelder gebouwd. Een beetje brutaal misschien, maar ze hadden bij de voetbalclub de doelpalen afgezaagd voor het dak. Er was geen voetbal tijdens de oorlog. De kelder was 2 meter breed en 5 meter lang, met bankjes in rijen tegenover elkaar, en er waren kleden. Het was donker dus hadden we een knijpkat. Onze buren hadden schuttersputjes: dat is een diepe kuil zonder dakje en het was maar voor één persoon.

Beneden in huiskamer hebben we wel eens met z’n vijven op matrassen geslapen om sneller naar buiten te kunnen. Dat vonden mijn ouders veiliger. Onze kleding lag dan achter op het bed en er lag ook een jas om snel te kunnen vluchten, zo de schuilkelder in.’

Hoe was de bevrijding?
‘Dat weet ik nog goed, ik was toen 6 jaar. Iedereen was blij en opgelucht want we konden weer vrij bewegen. Ik heb de parachutisten zien landen niet zo ver van ons vandaan, bij de Oude Toren. Ik was blij dat de Engelsen kwamen. We speelden meestal op straat. Een paar jochies waren aan het schooien bij de militairen, ze vroegen bijvoorbeeld om kauwgom of zo. Ik was daar te verlegen of te jong voor. Op een gegeven moment zat ik op een stoeltje voor het huis, toen ik van een Engelsman zomaar een enorm groot tablet chocola kreeg. Hij zei ‘For blondy’!

Is er in de oorlog iets vervelend gebeurd?
‘Bij ons in de buurt woonden twee families van wie de zonen vaak bij de Engelsen ‘hingen’ die achter ons land gestationeerd waren. Zij waren grotere jongens, wij speelden daar ook. Een jongen schopte een keer tegen een open benzineblik en er kwam vuur. Hoe dat kwam, weet ik niet. Het kwam tegen een zoon van de andere familie aan. Die jongen is toen verbrand en uiteindelijk overleden. Het was natuurlijk een ongeluk maar met een vreselijke afloop. Dat weet ik nog heel goed.’

Erfgoeddrager: Freek

“Ik ben er, omdat hij zo zijn best heeft gedaan”

Op de fiets wordt al druk gespeculeerd wie en wat voor een persoon Sylvia Polak is. Toch wel spannend allemaal. Eenmaal op de plaats van bestemming merken Freek, Nikki, Philippe en Wytse al gauw dat Sylvia heel aardig is en graag het verhaal van haar vader verteld. Dat doet ze aan de hand van de goed voorbereide vragen van de Pinksterbloemleerlingen uit Amsterdam-Oost.

Kunt u wat vertellen over uw vader?
‘Mijn vader heet Harrie Polak, dat is een Poolse naam. Hij, zijn broertje en ouders zijn naar Westerbork afgevoerd. Waarom ze niet zijn gaan onderduiken, weet ik niet. Ik denk dat er geen keuze was, je kreeg gewoon een oproep om je te melden. Er was wel iemand aan de deur geweest die zei: “Als u me honderd gulden geeft dan zorg ik dat u niet mee hoeft.” Mijn opa heeft die man geld gegeven. Maar de volgende dag moesten ze toch mee op een vrachtwagen naar het Muiderpoortstation. En vanaf daar per trein naar Westerbork. Mijn vader kreeg daar te horen dat als hij mee op de trein naar het oosten zou gaan, zijn ouders naar huis mochten. Dat waren leugens, maar mijn vader wilde het graag geloven. Hij is dus op de trein gegaan en kwam uiteindelijk aan in een zogenoemd subkamp, zonder gaskamers, in Polen. Hij moest daar onzinnig werk doen, zoals kuilen graven en weer dichtgooien, of de ene dag stenen rollen naar één kant en de volgende dag ze weer terug rollen. Op een dag kwam een konvooi van honderd Polen aan. Er was iemand overleden, waardoor het er nog 99 waren. Omdat de Duitsers heel precies waren, moest er nog iemand mee. Mijn vader zei toen: “Ik heet Polak, ik ben een Pool, ik wil mee.” Dat was niet waar, maar hij mocht mee. De mensen die niet meegingen, zijn uiteindelijk omgekomen. Mijn vader ging van het ene werkkamp naar het andere en is uiteindelijk bevrijd in Duitsland. Ik denk door de Amerikanen. Daarna is hij vanaf Berlijn naar Amsterdam gelopen. Zijn broertje en ouders hebben het helaas niet overleefd.’

Kon hij terug naar zijn huis?
‘Toen het gezin van mijn vader weg moest van huis, mochten ze niets meenemen, alleen een koffertje. Toen heeft mijn grootvader waardevolle spulletjes – een zilveren beker, een armbandje en nog wat sieraden – in een kistje in de tuin begraven. Na de oorlog heeft mijn vader bij zijn oude huis aangebeld en gevraagd of hij in de tuin dat kistje mocht opgraven. De vrouw die er woonde, zei dat het niet uitkwam en dat hij over een maand maar terug moest komen. Toen hij de volgende maand terugkwam, samen met een politieagent, was het huis leeg en was de tuin omgespit. De mensen waren weg. Ze hadden het sieradenkistje meegenomen. Wat er van waarde inzat, weet ik niet.’

Wat vindt u ervan dat uw vader best brutaal was soms en ook heeft gestolen?
‘Hij deed wat nodig was om te overleven, denk ik. In het kamp heersten vaak besmettelijke ziektes, iets waar de Duitsers heel bang voor waren. Mijn vader lag in de ziekenbarak; hij deed alsof hij vlektyfus had. Hij moest eruit, hij zou opgehangen worden omdat hij iets niet goed had gedaan, brood gestolen of zo. Hij heeft toen brand gesticht in de ziekenbarak en gedreigd iedereen te besmetten. Ze hebben hem toen laten gaan. Ik ben trots op hem. Hij heeft hard gevochten om te overleven, vooral in z’n hoofd. Omdat hij zo z’n best heeft gedaan ben ik er, heb ik een kind en heb ik ook kleinkinderen. Mijn vader genoot erg van het leven ondanks dat hij zoveel had meegemaakt. Hij zag toch altijd het goede in mensen. Dat vind ik knap.’

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Erfgoeddrager: Freek

‘De lucht kleurde prachtig oranje…’

Met een doos chocolade en hun interviewvragen staan Freek, Felix, Senna en Joline voor de deur bij Lies Vogels. Ze zijn heel erg welkom en mogen plaatsnemen in de serre, waar ze uitzicht hebben op de vogeltjes die eten uit de voederbakjes die Lies heeft opgehangen. Appelsap en pepernoten staan op tafel. Ze mogen Lies’ leeftijd raden en dat lukt niemand. Lies Vogels is 92 en was elf jaar toen de oorlog begon, de leeftijd van deze leerlingen van De Hasselbraam. Ze woonde toen met haar ouders en vijf broertjes en zusjes in de kazerne tegenover die school in de Tuinstraat.

Hoe kwam u erachter dat het oorlog was?
‘Er kwamen allemaal Duitse soldaten Eindhoven binnen. Mijn vader was bij de marechaussee en wij woonden in de kazerne tegenover jullie school, in het huisje rechts ervan. Toen bekend was dat de Duitsers Nederland waren binnengevallen, vertrok mijn vader samen met anderen van de marechaussee lopend naar Frankrijk. Onderweg hebben ze mensen geholpen. Pas een maand later kwam hij in Engeland aan. Daar heeft hij midden in Londen vreselijke bombardementen meegemaakt. Hier bezetten de Duitsers al snel de kazerne, waar wij dus woonden. Ik herinner me dat een van de soldaten met mijn zusje van twee op schoot zat en vertelde dat hij zelf thuis ook kleine kinderen had. Dat was best zielig. Hij had ook niet gevraagd om die oorlog. Ik heb mijn vader vierenhalf jaar niet gezien. We hoorden niet veel van hem. Alleen dat hij in Engeland terechtgekomen was en af en toe kwam er een brief. Brieven versturen kon niet rechtstreeks. Dat ging via neutrale landen, zoals Zweden, Portugal of Zwitserland. Zo schreven wij ook terug. In die landen deden ze na ontvangst de brieven in een andere envelop waarna ze ze doorstuurden Als we een brief van vader ontvingen dan was hij altijd eerst opengemaakt en nagekeken door de Duitsers.’

Hadden jullie honger in de oorlog?
‘We hadden niet veel eten meer. Alles was op de bon. Je kreeg maar een beperkt aantal bonnen en als het op was, was het op. Ook in de winkels was niet veel meer. De schappen waren leeg, dat kun je je nu niet voorstellen. We kregen per dag een paar sneetjes brood. Met soms een klein beetje boter. Je had ook geen thee, geen koffie. Je had van die vierkante blokken die nergens naar smaakten en dat noemden ze dan honing. Melk, kaas, jam, dat was er allemaal niet. Dus het was wel honger lijden. Ik ben veel naar de boeren in Nuenen, Nederwetten en Son gegaan om te proberen melk, brood of eieren te kopen. Dat deed je op zaterdag of woensdagmiddag als je geen school had.’

Kende u iemand in het verzet of Joodse mensen?
‘Over het verzet wist je niet als kind. Dat moest natuurlijk geheim blijven. Mijn moeder heeft een keer wapens, die mijn vader als marechaussee in huis had, aan iemand van de ondergrondse, die ook in de Tuinstraat woonde, gegeven. Ze moest toen bij de Duitse commandant komen. Ik weet niet hoe ze zich daar uit heeft gepraat, maar ze is gewoon teruggekomen.
Joodse mensen kende ik niet. Je zag ze wel buiten, met grote gele sterren op hun kleding. Op een gegeven moment miste je dan opeens mensen uit de buurt. Die bleken te zijn opgepakt. Onze buurman was niet Joods, maar is wel als gijzelaar opgepakt. Gijzelaars zaten bij elkaar in een groot gebouw in onder andere Sint-Michielsgestel. Als iemand uit het verzet iets tegen de Duitsers deed, kon het gebeuren dat ze dan als wraak een van de gijzelaars doodgeschoten. Onze buurman heeft het gelukkig overleefd.’

Wat weet u nog van de Bevrijding?
‘Dat was geweldig. Dat is iets dat je maar één keer meemaakt in je leven. Ik ben de hele dag in de stad geweest. Het was groot feest in Eindhoven. De Amerikaanse parachutisten landden in Son en zijn al vechtend helemaal te voet door Woensel naar Eindhoven gekomen. Zij waren de eerste die hier binnenkwamen. De volgende dag kwamen de Engelse bevrijders vanuit Valkenswaard over de Aalsterweg binnen en wij gingen ze verwelkomen. Ik had een handtekeningenboekje – dat had je in die tijd als meisje – en heb daarin handtekeningen van de bevrijders verzameld. De Duitsers hebben toen ‘s avonds nog gebombardeerd op Eindhoven. We stonden op straat met wat jongens en meisjes te praten en opeens kwamen er vliegtuigen over. Er werden lichtkogels gegooid. Die kleurden oranje en we vonden dat prachtig. Totdat een van de vaders naar buiten kwam en riep: “Naar binnen! Naar binnen! Dat zijn Duitse vliegtuigen!” We zijn bij vreemde mensen naar binnen gerend en daar de kelder ingegaan. Er zijn bij dat bombardement tweehonderd burgers omgekomen, ook een meisje uit mijn klas. Ik had haar die middag nog gezien tijdens het bevrijdingsfeest.’

Erfgoeddrager: Freek

‘Voor de Duitsers was onze buurt niet zo interessant’

Suze Stuster-Korse was 16 jaar oud toen de oorlog begon. Op diezelfde leeftijd leerde ze op het Zonneplein haar toekomstige man kennen, met wie ze nog tijdens de oorlog zou trouwen. Aan Mateo, Silver en Freek van de Twiskeschool in Noord vertelt ze dat het geen liefde op het eerste gezicht was. ‘Ik was nog zo jong.’ Oorlogsgeweld heeft ze gelukkig niet meegemaakt. ‘Het leven ging gewoon door en er hing een vrij gemoedelijke sfeer in mijn buurt.’

 

Hoe was het leven in uw buurt tijdens de oorlog?
‘We woonden op de Oostzanerdijk, richting Zaandam. Op de dijk stonden maar vier huisjes. Voor de Duitsers was onze buurt niet zo interessant; we hadden geen onderduikers en voor zover ik mij kan herinneren had niemand die in ons dorpje. We kenden wel Joodse mensen die in de buurt een textielwinkel hadden, die moesten weg. Naast ons had een boer een zoeklicht, daarmee konden ze vliegtuigen spotten. Het licht was zo fel dat de hele buurt verlicht werd. Ik schrok regelmatig van de bommen. Zo kan ik mij de bombardementen op de Fokkerfabriek bij de Papaverweg nog herinneren. Dat waren hele harde knallen. Ik weet ook nog dat in onze buurt NSB’ers woonden, en niet ver van ons vandaan woonde een familie die lid was van de SS. De vader had een boksschool en hij oefende vaak bij ons op de dijk. Dan ging hij tegen een lantaarnpaal boksen. Ik was bang voor hem. Hij is na de oorlog opgepakt, met zijn twee zoons. Ik kan ook nog wel herinneren dat er meiden kaalgeschoren werden door mannen, omdat ze verkering hadden met een Duitser. Een van die meiden is later getrouwd met een van de jongens die haar had kaalgeschoren. Voor de rest hebben we niet veel erge dingen meegemaakt in de oorlog.’

Hoe was de Hongerwinter voor u?
‘Echt honger hebben wij nooit gehad. We woonden in een omgeving met veel boeren, dus er was eten genoeg. Ik heb nog gewerkt in de gaarkeuken, schepte het eten op voor iedereen die langskwam. Eén keer heb ik geweigerd om op te scheppen, want de maaltijd was zo waterig. Toen kwam er een Duitser met een geweer en had ik geen keus. Alles was in die tijd op de bon: eten, tabak, zeep en ga zo maar door. Ik heb nog een paar bonnen in de la liggen, die kan ik laten zien.’

Waarom trouwde u in de oorlog?
‘Mijn man heb ik leren kennen toen ik 16 jaar was. We waren jong. Vroeger moest je eerst trouwen voordat je ging samenwonen. Daarom trouwden we vlak voor de Hongerwinter, toen ik 20 jaar was. Een feest kon je het niet noemen, want er was nauwelijks wat. We hebben wel zelf de borrel gemaakt. Nadat we getrouwd waren, gingen we samenwonen.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892