Erfgoeddrager: Eva

‘Kijken naar Duitse auto’s op de Nassaukade ’

Wij zijn Froukje, Eva, Nand en Kaj en wij interviewden Jan Aubertijn over de oorlog. Mijnheer Aubertijn was vijf jaar toen Amsterdam werd bezet en woonde in de Van Oldenbarneveltstraat, in dezelfde straat als onze school. Als kind zat hij ook op de Dr Rijk Kramerschool. Hij liet ons een oude klassenfoto en zijn schoolrapport zien. "In de oorlog gingen we gewoon naar school,” vertelde meneer Aubertijn. "Pas in de winter van 1944 was het daar zó koud dat we thuis moesten blijven”.

 

U was nog een kind toen Amsterdam werd bezet. Hoe heeft u dat beleefd?
"Aan het begin van de oorlog kwam er een hele stoet met Duitse auto’s over de Nassaukade Amsterdam binnenrijden. Ik ging daar met mijn vriendjes naar kijken. Het was een geweldig schouwspel! We zaten op de stoeprand en juichten bij elke auto die voorbij kwam. Totdat een oude man naar ons toe kwam en riep: ‘Jongens, nu naar huis!’ Teleurgesteld gingen we weg. Ik had toen nog geen idee van wat de oorlog betekende. Wel herinner ik me dat sommige mensen in die tijd een ster op hun jas droegen. Ik vroeg mijn moeder waarvoor dat was. ‘Dat zijn Joden,’ antwoordde mijn moeder, ‘die moeten herkenbaar zijn.’ Ze legde me uit hoe erg dat was.”

Was u wel eens bang tijdens de oorlog?
"Ik was niet bang dat mij zelf iets zou overkomen. Wel maakte ik me zorgen om mijn vader. Hij weigerde in Duitsland te gaan werken en kon daarvoor worden opgepakt. Op onze zolder maakte hij voor zichzelf en onze buurman een schuilplaats. Maar toen mijn moeder in het ziekenhuis van mijn jongste zusje was bevallen, wilde hij haar toch opzoeken. Samen gingen we op weg. Tijdens onze tocht kwam er vanaf de Sarphatibrug een hele troep Duitse soldaten aan. Ze arresteerden alle mannen. Mijn vader riep: "Jan, rennen!” Toen zijn we de Utrechtsestraat in gerend, waar we ons in een portiek verstopten. Na een half uur waren de soldaten weg. Ik was toen erg geschrokken.”

Als kind zat u op de Dr. Rijk Kramerschool. Merkte u daar veel van de oorlog?
"De eerste jaren gingen we nog gewoon naar school. Er veranderde niet veel: we moesten psalmen uit ons hoofd leren en kregen elke dag een vitamine C-pil. Die was zo zuur, dat we daar voor de smaak een hap suiker achteraan aten. Omdat dit een protestantse school was, zaten er geen Joodse kinderen in de klas. In de winter van 1944 waren de kolen op en werd het in het schoolgebouw zo koud dat we na de kerst geen les meer kregen. Pas na de oorlog kwam ik terug op school. Toen Nederland was bevrijd, organiseerde de school een bevrijdingsfeest. Op een groot voetbalveld in de Van Hallstraat was er muziek en we kregen limonade en snoep. Dat vond ik fantastisch!”

Tijdens het interview

Erfgoeddrager: Eva

‘Ik moest doen alsof ik doof was’

In de oorlog woonde Ardi met haar vader en moeder in de Rijnstraat. Haar ouders hadden daar op nummer 40 een elektriciteitswinkel: Gebroeders Lodder. De familie van Ardi was niet Joods, maar bijna al haar buren waren dat wel.

Hoe beleefde u de oorlog?
“Het leven ging ook gewoon door. Ik was jong. Ik ging naar school. En ik kon niet de hele dag zitten treuren. Ik was altijd druk, maakte lolletjes, maar kon ook gauw huilen. ‘Het is bij jou altijd Jantje lacht, Jantje huilt’, zei mijn moeder dan. Zij leerde me in de oorlog om te zwijgen als je iets gevraagd werd over iemand anders. ‘Ik weet het niet…’ moest ik dan zeggen. Of ik moest net doen alsof ik doof was.”

Kende u Joodse mensen?
“Wij hadden veel Joodse buren. Boven ons, op 2 hoog, woonde mevrouw Natkiel met haar zoons Harry en Siegfried. Ook zij waren Joods. Op een dag hing er een bord op haar deur: ‘Tehuis voor Oude Van Dagen’. Mevrouw Natkiel hoopte dat de Duitsers oude Joodse mensen met rust zouden laten. Daarom nam zij een paar Joodse ouderen in huis, om hen en zichzelf te beschermen. Maar de ouderen werden al snel door de Duitsers opgeroepen. Mevrouw Natkiel vroeg moeder en mij om twee ouderen te helpen bij het plein te komen, waar zij zich moesten melden. Daar stonden meerdere ouderen bij elkaar, met Duitse soldaten erom heen. ‘Dag’ zeiden we. We gaven elkaar een hand. ‘Dag..’ En toen lieten wij hen daar achter.”

Heeft mevrouw Naktiel de oorlog overleefd?
“Op een dag stond er een politieman in ons trappenhuis. ‘Waar ga jij naar toe?’ vroeg hij mij. Ik zei niets. ‘Wie ben jij?’ Weer zei ik niets. ‘Ben jij doof?!’ vroeg de agent. Mijn moeder kwam naar beneden: ‘Dat meisje is doof, ze verstaat u niet,’ zei ze. Die agent was op zoek naar mevrouw Natkiel en haar zoons. Mijn moeder waarschuwde haar, dat ze weg moest gaan en een plek moest vinden om onder te duiken. Ze verschool zich met haar zoons in de zolderkamers op drie hoog. Ze had een vals identiteitsbewijs, mevrouw Potsdijk heette ze volgens dat bewijs. De Duitsers kwamen, trapten de deur in op 2 hoog en liepen door naar 3 hoog. Mevrouw Natkiel liet haar valse kaart zien en kwam ermee weg. Maar een paar dagen later kwamen de Duitsers terug en namen Siegfried, Harry en mevrouw Natkiel mee.. Moeder en ik keken door het raam en zagen hoe ze in een auto moesten stappen.
Alleen haar zoon Siegfried kwam na de oorlog terug.”

Tijdens het interview

Erfgoeddrager: Eva

‘‘De vliegtuiggevechten waren voor een jongen van 5 jaar grandioos!’’

Eva, Maas en Eva van basisschool het Wespennest in Noord zijn benieuwd naar de oorlogsverhalen van Hans van ’t Veer. Zou hij er nu nog verdrietig van worden om over deze periode te praten? Meteen bij binnenkomst wordt de toon gezet… ‘Heb maar geen medelijden met mij’, zegt Hans van ‘t Veer, ‘want wij hebben het -voor die tijd dan- best leuk gehad. Als klein jongetje kan de oorlog ook heel spannend zijn.’


Waren er bombardementen in uw buurt?

“Ik heb een keer een bombardement meegemaakt. Halverwege de NDSM en de pont had je de Fokkerfabriek. Dat was de reparatiewerkplaats van de Duitse oorlogsvliegtuigen. Je kunt aan het bommenpatroon zien waar het tijdens het bombardement is misgegaan. Het was namelijk nooit de bedoeling dat de geallieerden woonwijken in Amsterdam-Noord zouden bombarderen. Vijf vliegtuigen vlogen naast elkaar en waren 2 of 3 seconde te laat met het indrukken van de knop van het bommenluik. Niet Fokker… maar woningen werden geraakt. Gelukkig waren er relatief weinig slachtoffers. Ons huis was ook flink beschadigd, de ramen en deuren lagen eruit. Op de dag dat de nabijgelegen Ritakerk werd er gebombardeerd, was ik toevallig net thuis omdat ik schoolziek was. Toen heb ik toch wel geluk gehad. Daarna ben ik een aantal weken naar familie in Bussum gestuurd omdat de boel weer gerepareerd moest worden. In de vier weken dat ik weg was, zijn er een paar Engelse vliegtuigen overgevlogen en die hebben alsnog met twee bommen de Fokkerfabriek platgegooid.”

Gingen er nog ponten in de oorlog?
“Ja, die gingen altijd. Behalve toen er geen kolen meer waren. Toen hebben ze de ponten aan elkaar gelegd. Tussen de ponten lag een ponton, een bewegend gedeelte. Om het uur verschoof dat ponton zodat het scheepsverkeer er nog tussendoor kon. En om het uur werden alle ponten aan elkaar vastgemaakt en dan kon je dus van Noord naar de stad komen. Nog niet zo lang geleden hebben ze dat nagedaan, op Bevrijdingsdag.”

Met wat voor speelgoed speelde u in de oorlog?
“We hadden nauwelijks speelgoed. Al vond ik buitenspelen in die tijd hartstikke spannend. We voetbalden dan ook veel op straat. Alleen als het luchtalarm afging, wat vier a vijf keer per dag gebeurde, moesten we bij het eerste het beste huis naar binnen. Mijn vriendjes en ik haalden ook veel kattenkwaad uit. De bombardementen waren natuurlijk niet leuk, maar ik heb er ook goede herinneringen aan. We hebben bijvoorbeeld de restanten van gebombardeerde huizen naar beneden gehaald. Een beetje rotzooitrappen deden we toen wel. Zo heb ik ook in bomkraters gezwommen. Maar dat heb ik maar twee keer gedaan, want toen werden mijn ouders zo kwaad dat ik dat maar niet meer deed. Het was erg vies water en er zwommen ook ratten in die allemaal vreselijke ziektes overbrachten. Je had geen zwembroek, dus je ging er gewoon in je ondergoed in. Harstikke leuk voor kinderen. Maar ook wel gevaarlijk, dus nu begrijp ik mijn ouders wel.”

Erfgoeddrager: Eva

‘Verborgen onder de neus van de Duitsers’

Een paar jaar geleden ontdekten Frank Brakel en Jeannette de Geus een schuilkelder onder hun huis aan de Oostelijke Handelskade. Toen wij bij hen op bezoek waren vroegen ze of we erin wilden klimmen. Dat was wel een beetje eng, want het was er erg donker en er hingen overal spinnenwebben. Het is een gek idee dat daar tijdens de Tweede Wereldoorlog mensen onder de grond verstopt zaten.

Wat hebben jullie familieleden in de oorlog allemaal meegemaakt?
Frank: “Een heleboel mensen uit mijn Joodse familie zijn niet meer teruggekomen, maar een heel aantal ook wel. Mijn vader overleefde Kamp Vught en mijn moeder wist onder te duiken in een gesticht voor verstandelijk gehandicapten in Franeker. Ze kon heel goed doen alsof ze gek was. Haar vader, mijn grootvader, was slachter. Hij werkte bij het slachthuis hier aan de Cruquiusweg en woonde met zijn gezin in een heel klein huisje aan de Sparrenweg in Oost. Mijn moeder had zes broertjes en zusjes. Ze sliepen met vier kinderen in één kamertje en dan sliepen er nog drie op de gang. Mijn grootouders zijn in de oorlog weggehaald en overleden. Hun trein naar Westerbork moet voorbij dit huis zijn gegaan. De spoorlijn liep door de Rietlanden, achter het Lloyd Hotel een stukje verderop in de straat.”

Waarom zijn jullie in een huis gaan wonen met zo’n geschiedenis?
Jeannette: “Dat we vanuit onze keuken op het rangeerterrein kunnen kijken waarlangs Franks grootouders zijn weggevoerd geeft wel een raar gevoel, maar we voelen ons hier thuis. De schuilkelder in de hoek van de woonkamer was voor ons een indrukwekkende ontdekking. De kelder is pas vier jaar geleden opengemaakt, toen wij hier kwamen wonen. Er lagen nog allemaal spullen in, zoals oude kranten, kleding, paraffinelampen en bonen in blik. Vroeger was het hier Sperrgebiet: de Duitsers zaten in het Lloyd en verder was het voor iedereen verboden om de buurt te betreden. Toch bevonden zich onder deze huizenrij allemaal onderduikers. Ze sprongen van de trein in de bocht bij de Rietlanden, waar de locomotief vaart minderde. Als het ’s avonds donker was reisden ze meestal verder, over het water naar Noord bijvoorbeeld. Soms bleven ze hier. Zo verborgen ze zich vlak onder de neus van de Duitsers.”

Vinden jullie het moeilijk om over de oorlog te praten?
Frank: “Nu niet meer. Als je iets heel vaak doet, wordt het steeds makkelijker, maar in het begin was het lastig. Vroeger werd er weinig over de oorlog gesproken, zeker niet met kinderen. Gelukkig leven we nu in een andere tijd. We willen graag in dit huis blijven. Het is ons dierbaar, ook door de historie. Ik vind het een rare gedachte dat die onderduikers niet konden weten hoe lang ze in de schuilkelder moesten zitten. Het was een ontzettend onzekere tijd.”

foto’s: Marieke Baljé

Erfgoeddrager: Eva

‘’

In 1939 fietst Wim naar Luxemburg met mensen van de kerk. Eenmaal daar krijgen de mannen een telegram, dat zij direct terug moeten komen; ze moeten het leger in.

Wat deden de Duitsers toen zij Nederland binnenkwamen?
Toen ze hier kwamen, hingen ze meteen hakenkruizen op. Op elk pand dat in gebruik was zag je dit terug, vreselijk. Radio en dekens moest je inleveren. Maar als ze kostbare dingen zagen, werd dit ook afgepakt. Ik had mijn radio niet ingeleverd. Maar je moest erg voorzichtig zijn als je naar radio luisterde. De Duitsers probeerden de zenders en ontvangers te vinden.  De koningin was gevlucht toen Nederland bijna verslagen was. Op dat moment waren de mensen erg boos en gooiden ze hun wapens neer. Maar via de radio, Radio Oranje, gaf ze ons moed en daar zijn we haar nog steeds dankbaar voor.

Welke gebeurtenissen zijn u het meest bij gebleven?
Wij moesten met zes soldaten de duinen in om de Duitsers, die met parachutes naar beneden kwamen, in de gaten te houden. Wij moesten ze direct neerschieten, omdat anders wijzelf neergeschoten zouden worden.
Mijn vrouw heeft tijdens de oorlog een joods jongetje, met gevaar voor eigen leven, naar Groningen in veiligheid gebracht. De jongen had namelijk geen familie meer. Zij waren vermoord. Ik ben erg trots dat mijn vrouw dat voor die jongen heeft gedaan.
Wat mij vooral is bijgebleven, dat de joden weg wilden vluchten. Zij betaalden vissers een hoop geld, zodat zij met hen weg konden varen. De Duitsers schoten  de boten naar de bodem. Dat was ontzettend heftig om te zien.

Wat deed u tijdens de oorlog?
Eerst was ik een krijgsgevangene en werkte ik op het kantoor van de moffen. Daarna kreeg ik het aanbod om les te geven op een Duitse school. Ik dacht: “Les geven bij de moffen? Nee, nooit van mijn leven.” Na lang getwijfeld te hebben, heb ik het aanbod toch aangenomen. De jeugd kon er immers niets aan doen dat er oorlog was. Op de school werkte bijna alleen maar mensen die anti-NSB waren. Bijvoorbeeld de leerkracht Engels sprak ook alleen maar Engels. Hij wilde geen Duitser zijn. Er werd mij gevraagd om in de aula les te geven over de oorlog. Ik mocht alles vertellen. Ook wat er niet goed was aan de oorlog. Deze kans heb ik met twee handen aangegrepen. We wilden niet dat de jeugd de oorlog normaal zou vinden. Toen de invasie bezig was en de NSB’ers vluchtten, zat ik zonder huis. Een leerling had mij een tip gegeven over het huis in de Meloenstraat. Daar zou een NSB’er hebben gewoond, waardoor ik dat huis misschien zou kunnen krijgen. Ik stuurde een brief, waar ik snel antwoord op kreeg.  De zus van de NSB’er wilde het huis graag verhuren. Zij was gelukkig tegen de NSB. In dat huis heb ik nog papieren gevonden en een badge met een hakenkruis. Door dit aan de Duitsers de laten zien redde het mijn leven toen ze mij wilde neerschieten. Zo’n badge hadden namelijk alleen de mensen met hoge rangen bij de NSB. Toen de vorige bewoner van het huis vrij kwam, wilde hij het huis weer terug hebben. Na een proces bij de rechtbank, mocht ik er toch blijven wonen, omdat ik in Den Haag werkte en hij in Delft.

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892