Erfgoeddrager: Elif

‘Het vervelende was dat ik nooit vriendinnen mee naar huis kon nemen’

Mevrouw Riet Hamersma komt samen met haar dochter naar de Catamaran Landlustschool in Amsterdam-West. Jessy James, Elif en Rabia hebben hun vragen goed voorbereid. Mevrouw Hamersma heeft indrukwekkende documenten meegenomen naar het interview

Kende u Joodse mensen?
‘Jazeker, mijn eigen vader was Joods. Hij was ergens anders ondergedoken. Dat leek mijn ouders veiliger voor iedereen. Maar de hele familie van mijn vader was Joods en drie van zijn zussen hebben de oorlog niet overleefd. Mijn moeder had met Joodse kennissen afgesproken dat zij met hun jongvolwassen zoon bij ons zouden onderduiken als ze opgeroepen zouden worden. Deze mensen zijn als familie voor mij geworden en ze hebben drie jaar lang bij ons gewoond. De mensen mochten niet naar buiten, maar ze konden wel gewoon in ons huis rondlopen. We hadden ook een geheime verstopplek. Mijn moeder had een luik in haar winkel en als je dat luik in ging kwam je in een kruipruimte terecht. Dan kon je helemaal naar voren kruipen totdat je bij een valse muur van karton en hout aankwam. Achter deze muur was een geheime ruimte waar we de matrassen en spullen van deze mensen bewaarden. Ook stond er water, koekjes en een plasemmer, voor het geval ze daar langer in zouden moeten schuilen. Dankzij mijn moeder en dankzij de mensen van het verzet, die ons extra voedselbonnen gaven, hebben zij de oorlog overleefd. Mijn moeder heeft van de staat Israël een eretitel gekregen voor haar daden tijdens de oorlog.’

Wat aten jullie?
‘Dankzij mijn moeder hadden we toch altijd wel wat te eten. Het was niet altijd veel, maar toch. Mijn moeder kreeg illegale voedselbonnen via het verzet om voor de drie extra mensen eten te kunnen kopen. Zo kon ze voor vijf mensen in plaats van maar voor twee mensen brood, aardappelen, vlees, melk en ander eten kopen. Dat moest ze echter wel steeds bij verschillende winkels doen, want anders zou het opvallen dat ze voor vijf mensen bonnen had en eten kocht. Niemand mocht natuurlijk weten dat wij die extra drie mensen in huis hadden. Mijn moeder wist wel hoe ze geld kon verdienen. Ze had een hoedenwinkel, maar er waren geen materialen voor nieuwe hoeden. Mijn moeder heeft toen een handeltje opgezet in het vermaken en het repareren van al bestaande hoeden. De mensen betaalden hier goed geld voor! Ook verbouwde ze tabaksplanten en de gedroogde tabaksbladeren kon ze voor goed geld verkopen. Zo had mijn moeder altijd wel wat geld om op de zwarte markt eten te kopen. Aardappelen kostten een fortuin. Omgerekend kostte een grote bak aardappelen ruim duizend euro.’
‘Verder kan ik me herinneren dat de mevrouw die bij ons in huis woonde op ons potkacheltje suikerbieten stond te koken. Als de suikerbieten gaar waren, zeefde ze het sap eruit waar ze siroop, stroop, van maakte. Van wat er overbleef na het zeven, maakte ze suikerbietenkoekjes. In mijn herinnering waren die heel lekker! Ik weet eigenlijk niet waarom, maar mijn moeder had voor de oorlog al veel graan in huis gehaald. Dat graan maalde ik met een wandkoffiemolen. De mevrouw die bij ons zat ondergedoken, maakte daar met wat melk of water brooddeeg van. Ze deed het in een bakvorm en de bakker bakte het dan gratis voor ons.’

Had u vriendinnen tijdens de oorlog?
‘Jazeker, maar het vervelende was natuurlijk dat ik nooit iemand mee naar huis kon nemen. Niemand mocht weten dat wij onderduikers in huis hadden. We konden niet het risico nemen dat mijn vriendinnen bij hun thuis zouden vertellen dat er meer mensen bij ons in huis woonden. Dan zouden de Duitsers er misschien van horen.  Mijn moeder had mij verteld dat we mensen in huis namen, omdat ze problemen hadden met hun huis. Dat ik ze niet goed zou kunnen verstaan omdat ze uit Spanje kwamen. Ik heb er verder nooit zo bij stil gestaan en wist dus niet precies hoe het écht zat, maar ik wist wel dat ik er nooit met iemand over mocht praten.’
Ik las boeken, ik ging naar school, ik had al wat huiswerk, thuis speelden we met z’n vijven kaartspelletjes… ik vermaakte me wel en heb nooit gevoeld dat ik wat tekort kwam. Maar deze periode heeft me wel gevormd. Het heeft wel invloed op mij gehad. Ik ben natuurlijk in een heel gesloten omgeving opgegroeid en heb later in mijn leven ook nooit de behoefte gehad om een heel uitgebreide vriendenkring te hebben.’

 

 

 

 

 

Erfgoeddrager: Elif

‘Hij werd vrijgelaten op de verjaardag van Hitler’

Elif, Youri, Pip en Kevin zitten al klaar in de docentenkamer van basisschool de Boomgaard in Amsterdam-West als meneer Egbert Tellegen gehaast binnen komt lopen. Hij is op de fiets gekomen en was even verkeerd gefietst, daarom is hij wat later. De leerlingen zijn meteen onder de indruk van hem, omdat hij naar de school toe is komen fietsen.

Wat dacht u toen de oorlog begon?
‘Ik was 2 en een half jaar, wat ik dacht kan ik niet zeggen, maar ik kan wel zeggen wat mijn eerste herinnering is. Dat was in het najaar van 1942, wij zaten aan het ontbijt toen kwamen Duitsers binnen in ons huis en die namen mijn vader mee. Toen was ik 4,5.  Ze zeiden: ‘We nemen iemand van jullie, die zetten we vast en als in jullie woonplaats iets met een Duitser gebeurt, bijvoorbeeld doodgeschoten, dan wordt deze meneer ook gedood.’ Mijn vader was huisarts en werd zeer gewaardeerd in die plaats. Hij ging naar een kamp, ergens in Brabant.  Het was een oud klooster, het zag er helemaal niet kampachtig uit. Ik ben ook met mijn moeder op bezoek geweest. Maar we wisten dat hij doodgeschoten kon worden. Wij hebben geleefd met die angst. En er zijn ook zulke mensen, die als krijgsgevangene waren meegenomen en doodgeschoten. Dus het kon echt gebeuren. Hij is van eind 1942 tot 20 april 1944 weggeweest. Hij werd vrijgelaten op de verjaardag van Hitler. Dus dat was een aardig gebaar. Op de verjaardag van hun hoogste leider werden mensen vrijgelaten.’

Had u verzetsmensen in uw familie?
‘Een nicht van mijn vader was een kille strenge verzetsvrouw. Ze heette Marjan. Ze kwam wel eens bij mijn nichtjes en neefjes op bezoek en daar was ik ook wel eens bij. Er was een afspraak; als de telefoon twee keer zou overgaan, moest ze weg omdat er gevaar zou zijn. Wij kinderen, vonden het helemaal niet leuk als ze kwam, omdat ze zo streng en onaardig was. De afspraak van de telefoon kenden wij. Dus we wisten hoe we haar weg moesten krijgen. Dan ging een van ons naar de buren en liet de telefoon twee keer overgaan. Dan waren we van haar af. Na de oorlog voelden we ons daar wel schuldig over, want zij was een heldin.

Kende u mensen die de oorlog niet overleefden?
‘Er was een man. De directeur van de kalkfabriek. Dat was een vriend van mijn ouders. Het was een strijdbare man en hij kwam vaak bij mijn ouders op bezoek. Hij zat ook in het verzet. Hij wilde de Burgemeester van Den Briel, een NSB-er, opsluiten in zijn fabriek. Mijn ouders zeiden: ‘Doe het niet, want je weet niet wat de gevolgen zijn.’ Hij bleef wel eens bij ons slapen als het gevaarlijk was. Op een avond zeiden mijn ouders dat hij niet naar huis moest gaan omdat het te gevaarlijk was, maar hij ging wel. Die avond is hij gearresteerd en doodgeschoten. Dat was voor mijn ouders verschrikkelijk.’

Heeft u het luchtalarm wel eens af horen gaan?
‘Ja, tegenover ons huis stond zo’n sirene. Er waren twee signalen. Eerst dat er gevaar was en daarna dat het weer over was. Wij hadden een schuilkelder, dat konden mijn ouders betalen, anderen hadden dat niet. Het was een betonnen ronde ring en er zaten planken in. En er overheen een heleboel aarde en gras. Volgens mij hebben we nooit echt in die schuilkelder gezeten, maar we hebben wel geschuild, maar bijna nooit daar.
Ik ben niet door de oorlog getraumatiseerd en ik ben nu 85. Ik denk wel dat ik, qua tijdperk waarin ik heb geleefd, buitengewoon bevoorrecht ben. Ik ben niet zo vrolijk als ik denk aan de toekomst, de tijd waarin ik heb ge leefd was best een mooie tijd.’

 

Erfgoeddrager: Elif

‘Die vrouw in Groningen voelde als een echte moeder’

Nel Bons (1934) is een half uur te vroeg op De Boomgaard aangekomen, omdat ze bang was dat ze anders te laat zou komen. Gelukkig is het pauze en kan ze een praatje maken met de docenten. Eindelijk gaat de bel en kunnen Kayleigh, Elif, Anne en Isabel kennis maken met haar. Een beetje verlegen schuiven ze de chocolaatjes naar Nel toe. Nel grijpt dit meteen aan om te zeggen dat tegenwoordig alles wel wat te zoet gemaakt wordt. Dat was vroeger anders en helemaal in de oorlog. Toen at ze gekookte bloembollen.

Hoe oud was u toen de oorlog begon?
‘Ik ben in 1934 geboren, dus toen de oorlog uitbrak was ik zes. Als kind besefte je eigenlijk niet zo wat er aan de hand was, vooral in het begin was het nog niet zo erg. We speelden gewoon. Ik had drie broertjes en twee zusjes. Mijn vader was schipper en we woonden op het schip, maar tijdens de oorlog stopte hij daarmee. Toen verhuisden we naar de Staatsliedenbuurt, dat was een volksbuurt hier in West. Mijn vader ging toen bij Ballast Nedam werken als baggeraar. Elke morgen om vijf uur ging hij weg en om zeven uur ’s avonds kwam hij weer terug.
Als kind werd je weggehouden van alles wat met de oorlog te maken had. Soms als we buiten speelden, was er luchtalarm. Dan gingen de ramen open en werden alle kinderen binnengeroepen. We verzamelden dan allemaal in de kelder onder het trappenhuis. Dat luchtalarm vond ik prachtig! Het was met van dat licht, net alsof het onweert. We mochten ‘s avonds na acht uur vanwege de avondklok niet naar buiten. De ramen waren dichtgeplakt; er mocht geen licht door komen. Zo konden de Duitse vliegtuigen niet zien waar de steden lagen. Maar wij hadden gaten in het karton gemaakt waar we doorheen konden kijken. Dan zagen we op de binnenplaats van de school de Duitsers zitten. Soms speelden we in het trappenhuis in het donker met waxinelichtjes.’

Had u wel eten in de oorlog?
‘We woonden aan de rand van de stad en kregen wat eten van boeren uit de buurt. Soms ging m’n vader samen met de buren op stelen uit. Dan pikten ze van alles bij een kruidenier en dan had het hele trappenhuis weer wat te eten. Dat werd dan gedeeld. We kregen veel pap te eten. Of rijst, dat stond dan heel lang te broeien in een deken. Dat kreeg je met bruine suiker en een klontje boter. Nou, dat was heerlijk. Soms hadden we ook pannenkoekjes van gemalen suikerbieten. Maar later in de oorlog had je soms wel eens één of twee dagen geen eten. Toen ik vermagerde en mijn moeder echt geen eten meer had, ben ik op een grote rijnaak naar Groningen gegaan. Er konden zo’n zeventig kinderen op dat schip. Ik ging daar bij een pleeggezin wonen en ook naar school. Drie jaar ben ik daar gebleven. Die vrouw die mij daar opving, voelde voor mij als mijn echte moeder. Ik wilde na de oorlog niet meer naar huis. Ik had daar een konijntje en toen ik weer terug moest, heb ik dat konijntje meegenomen. Het hok kwam toen hier in Amsterdam in de slaapkamer te staan, maar dat ging natuurlijk stinken. Ik moest het elke dag schoonmaken, maar als ik dat niet deed, dan ging het stinken en toen moest ‘ie weg. Ze hebben het konijntje opgegeten. Daar kan ik nog om huilen.’

Kende u ook Joodse mensen die naar Duitsland moesten?
‘Nee, daar wist ik als kind niks van. Maar op een gegeven moment is mijn vader door de Duitsers tewerkgesteld in Duitsland. Hij moest daar werken aan de wegen en tunneltjes bouwen en zo. Hij is op een gegeven moment samen met vier andere mannen gevlucht naar kennissen van één van hen. Daar hebben ze in het geheim gezeten tot de oorlog was afgelopen. Als hij zou zijn gepakt, dan had ik geen vader meer gehad. Na de oorlog kon hij pas terugkomen. Maar wat hij precies heeft meegemaakt, dat hebben we nooit geweten, want mijn vader sprak daar nooit over. Er was natuurlijk ook geen contact tussen m’n vader en het gezin. Ik zag hem weer toen ik terugkwam uit Groningen. Ik moest weer heel erg wennen om weer in het gewone ritme te komen. Toen ben ik via de kerk naar een soort heropvoedingskamp in Den Dolder gestuurd. Het was net een strafkamp. We moesten op tijd naar bed, ons bed keurig opmaken. We werden helemaal opnieuw opgevoed. En we kregen daar aardappelschillen te eten. Nou, dat had ik zelfs in de oorlog niet gegeten. Dat was voor mijn gevoel nog erger dan de oorlog! Maar ik ben er sterk door geworden. Ik ben nu 84 en ik ben van plan om honderd te worden.’

Erfgoeddrager: Elif

‘’Ik keek op naar mijn vader en zag dat hij huilde’’

Jan van der Linden ontvangt Elif, Melda, Muhammed en Emirhan van de IJdoornschool gastvrij in zijn huis in Oostzaan. Thee, sap, koekjes, tomaten, kaas en paaseieren staan voor ze klaar… Aan het begin is iedereen nog een beetje onwennig: de interviewers kijken in hun papieren, de fotograaf draait een lens op haar toestel en de notulist draait de dop van zijn vulpen. Maar gelukkig verloopt het gesprek goed, en als Emirhan tegen het einde aan Jan van der Linden vraagt hoe hij eigenlijk zijn vrouw heeft ontmoet, komt er een grote lach op zijn gezicht. Zo’n mooie vraag, vindt ‘ie dat. Hij vertelt dat hij zijn vrouw heeft ontmoet tijdens een dansavond van zijn werk en dat ze inmiddels 55 jaar zijn getrouwd.

 

Hoe reageerde u toen u hoorde dat de oorlog begon?
“Ik was pas 3 dus ik wist helemaal niet wat oorlog betekende. Maar het staat me nog wel scherp voor de geest dat mijn moeder en ik met de trein en de bus naar IJmuiden reisden om mijn vader te zien. Een heel avontuur. Hij was daar gemobiliseerd nadat Nederland zich had overgegeven. Ik herinner me dat we in IJmuiden op een heuvel stonden en in de verte een regiment Duitse soldaten zagen aankomen. Ik keek op naar mijn vader en zag dat hij huilde. Overigens zijn al mijn herinneringen aan de oorlog pas veel later als een puzzel in elkaar gevallen. Mijn ouders vertelden niet zo veel over de ellende om ons heen. Ik speelde tijdens de oorlog vooral met de buurtkinderen op straat, zoals slagbal met de putdeksels als honken. En dan hing een ouder uit het raam om de stand bij te houden en ons in de gaten te houden.”

Had u Joodse vrienden?
“Nee, maar ik hoorde wel over de Joden van mijn tante die vlakbij de Nieuwmarkt woonde, een gezellige buurt waar ook veel Joodse mensen woonden. Rond de Joodse buurt kwam prikkeldraad. Kinderen, vaders en moeders die werden meegenomen door Duitse soldaten. Sommige dachten dat ze op reis gingen en hadden zich netjes aangekleed. In de Bloemenbuurt in Noord waar ik woonde, heb ik het helemaal niet zo slecht gehad. Als wij in het park gingen voetballen, moesten we alleen oppassen dat de smeris onze bal niet afpakte. Ik heb destijds veel moeten rennen.”

Wat merkte u van de oorlog?
“Het gebrom van vliegtuigen die overvlogen op weg naar Duitsland. Mijn vader maakte mij een keer wakker omdat er een vliegtuig was geraakt en de brandende benzine in slierten uit het vliegtuig lekte. Wij zagen het toestel steeds lager boven het Centraal Station vliegen. Later hoorde wij dat het op het Carlton Hotel was gestort in het centrum van Amsterdam. Het was de grootste brand van de laatste honderden jaren. De Duitsers gebruikten het hotel om gevangenen te verhoren. Ik weet ook nog dat ik een keer met mijn moeder op de pont stond, toen het luchtalarm afging. De pont keerde meteen terug naar Noord en wij moesten in de schuilkelder bij het Tolhuis schuilen. Ook op school ging het luchtalarm af. Meteen kwamen moeders uit de omgeving die de juffrouw hielpen met de bange kinderen. Eens vielen de bommen zo dichtbij dat de ramen stonden te rammelen in de sponning. Wij zaten als bange wezeltjes tegen de muur gedrukt. Mijn vader heeft twee voedseltochten gemaakt naar de Wieringenmeerpolder in het noorden van Noord-Holland. Op de tweede tocht werd hij gedwongen om te kijken naar de executie van tien verzetsstrijders die werden doodgeschoten als vergelding voor een aanslag op een Duitse munitiewagen. Dit drama staat bekend als ‘De tragedie van Zijpersluis’.”

Amsterdam Noord. Fotograaf Caro Bonink
Amsterdam Noord. Fotograaf Caro Bonink
Amsterdam Noord. Fotograaf Caro Bonink
Amsterdam Noord. Fotograaf Caro Bonink
Amsterdam Noord. Fotograaf Caro Bonink

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892