Erfgoeddrager: Dilivan

‘Hier haalden witte mensen het vuilnis op’

Sara, Nadir, Vincent en Dilivan van de Dapperschool in Amsterdam-Oost komen enthousiast de klas in lopen. Daar wacht Nellie Bakboord al op de leerlingen. Na een korte voorstelronde, waarbij iedereen vertelt waar zijn of haar roots liggen, stellen de kinderen hun vragen aan de in Suriname geboren Nellie.

Waarom bent u naar Nederland gekomen?
‘Mijn vader verdiende niet zoveel in Suriname. Hij wilde een betere baan en meer verdienen. Zo besloot hij om naar Nederland te gaan om daar een baan en huis te zoeken. Werk had hij vrij snel gevonden, maar een geschikte woning voor zijn vrouw en zeven kinderen was lastig. Hij leerde een mevrouw kennen die in haar huis twee kamers beschikbaar stelde. Een jaar laten kwamen wij. Mijn neefje wilde ook graag mee. En zo deelden wij met tien mensen twee slaapkamers. Dat was veel te klein en er was ook geen douche. Vroeger had bijna niemand in Nederland een douche. De vijf oudste kinderen en mijn neefje moesten naar een internaat. Dat vonden we heel erg, maar we bezochten bijna elke dag mijn ouders.’

Wat vond u ervan toen uw vader vertelde dat jullie naar Nederland gingen verhuizen?
‘Ik vond het helemaal niet leuk. Wij woonden in een leuke straat en ik had veel vriendinnen. Mijn broers en zussen vonden het heel spannend. Ik had een lieve tante en vroeg of ik bij haar kon blijven, maar ik had geen keus. Ik kreeg een poëziealbum mee van mijn vriendinnen.’

Wat viel u in Nederland op?
‘In Suriname had je ook witte mensen, maar hier zag ik witte mensen die het vuil ophaalden! De witte mensen in Suriname hadden een goede baan en mooie huizen. In Nederland was dit een ander verhaal. Zo had je hier dus ook witte mensen met een baan als vuilnisman en dat had ik nog nooit eerder gezien. Ook hadden we in Suriname geen flats, alleen vrijstaande huizen op een groot erf. In Nederland staan de huizen vrij dicht op elkaar, je hebt veel smalle stegen en de huizen vond ik vrij klein.’

Welk land vindt u leuker: Nederland of Suriname?
‘Eigenlijk alle twee. Ik vind het in Suriname leuk én in Nederland. Ik ben na mijn studie teruggekeerd naar Suriname. Ik heb daar tien jaar gewoond, maar het was een moeilijk periode. Het ging niet goed met de economie en je kon niet aan alles komen qua boodschappen. Wij verbouwden op het erf onze eigen groente en fruit. Uiteindelijk ben ik weer teruggekeerd naar Nederland. Amsterdam vind ik een prachtige stad.’

Erfgoeddrager: Dilivan

‘Ik wist: de wereld is gekker dan mijn vader’

Dilivan, Hala, Zisam en Oumaima van de Dapperschool juichen als Tine van Wijk hun school binnenstapt. Ze hebben zin in het interview en vinden hun verteller er jong uitzien. Tine van Wijk was drie jaar toen de oorlog begon. Ze woonde met haar ouders aan de Duivendrechtsekade in Amsterdam-Oost. Dat was toen echt het randje van Amsterdam. Haar ouders hadden er, samen met haar opa, een bouwbedrijf.

Hadden jullie schuilkelders?
‘Op de werf waar wij woonden en het bouwbedrijf stond, waren schuilkelders. Bovenop lag gras, binnen was het een donker hol. Betonnen blokken waren het, met banken langs de muren. Wij speelden erbij, bouwden er hutten. Ik ben er nooit in geweest. Onder de grond verstopte mijn vader ook de machines van het bedrijf. Anders zouden de Duitsers die vorderen, innemen. Ook de auto van een Joodse man is zo bij ons verstopt. Na de oorlog kwam die meneer zijn auto weer ophalen. Over wat er met hem gebeurd was in de oorlog kon hij niet praten. Hij reed zo weg in zijn auto, die lange tijd onder de grond was geweest.’

We lazen dat u een hondje had in de oorlog.
‘Ja, een keeshondje, toen ik vier was. Hij heette Poepoe. Ik liep op een dag buiten met ‘m en toen kwam er opeens een hele grote Duitse vrachtwagen hard aangereden. Poepoe rende er naartoe en werd overreden. Nog steeds als ik een hond los zie lopen, wil ik roepen naar de baas: hou die hond vast! Ik was zo boos op de Duitsers. Ook op het feit dat ze mijn vader wilde oppakken om in een werkkamp te gaan werken. Op een dag stonden er opeens twee Duitsers voor de deur. Mijn moeder zag ze door het raam en riep meteen: “Gijs, Gijs, ga de kelder in!” Dat was de aardappelkelder. Eenmaal binnen vroegen ze: “Wo ist der mann?” Mijn moeder en oma zeiden dat mijn vader in het ziekenhuis lag en boden een kopje koffie aan. Dat boden ze iedereen aan, dus ook deze soldaten. De mannen waren verrukt van mijn kleine zusje, dronken hun koffie en gingen weer weg. Mijn vader was al half uit zijn verstopplek gekomen of ze kwamen weer terug, omdat een van hen zijn geweer bij mijn zusje had laten staan. Mijn vader kon zich nog net verstoppen! Dat was bloedjelink.’

Was u jaloers op uw kleine zusje?
‘Ja, ze was kleiner, schattiger en had krullen. En ik niet. Ik moest ook altijd de wijste zijn. Ik had een hekel aan haar en dat is nog jaren zo gebleven. Kijk, hier heb ik een foto van haar, uit de film De zwarte jurk. We woonden naast de Cinetone filmstudio’s. Daar werden eerst Nederlandse films gemaakt en toen het oorlog was, kwamen er Duitsers in de studio en werden er Duitse films gemaakt. Ze wilden dat mijn zusje in die film meespeelde. Mijn ouders durfden geen nee te zeggen, omdat ze bang waren dat er dan misschien wel iets ergs zou gebeuren met een van ons. Daarom lieten ze het toe. Ook leerde ik van hen dat niet elke Duitse soldaat slecht was. Toen we na de Bevrijding de soldaten weg zagen trekken op paard en wagen en eentje mij riep en me een koekje wilde geven, mocht ik dat van mijn vader aannemen. Zo leerde hij me het verschil tussen een soldaat en een nazi.’

Hoe was de Hongerwinter voor u?
‘Door het bedrijf van mijn ouders hadden we het goed en konden we eten kopen op de zwarte markt. Hoe dat eruit zag? Nee, niet zoals de Dappermarkt. Zwarte markt was een omschrijving voor in het geheim aan eten komen. Bij de boeren bijvoorbeeld. Wij konden dat betalen. Het gezin van mijn vriendinnetje Els niet. Omdat ze erg ziek werd, moest ik van mijn moeder elke dag een bordje eten naar haar brengen. Soms rukte een van haar broers het eten uit mijn handen om onderweg naar boven snel zelf een hap te kunnen nemen. Gelukkig hebben ze het overleefd. Maar er gingen veel mensen dood in de oorlog. Wij hadden dan geen honger, ik heb wel mijn hele leven met een getraumatiseerde vader geleefd door zijn ervaringen als soldaat al voor de oorlog. Hij was vaak depressief, kon weken niet praten en was dan opeens weer heel druk. Soms werd ‘ie opgenomen in het ziekenhuis. Ook als oorlogskind raakt je dat. En ik wist: de wereld is gekker dan mijn vader, maar híj wordt opgesloten in het ziekenhuis. En toch vind ik mijn leven leuk. Daardoor blijf je ook jong. En of het nu oorlog is of dat er corona heerst, je moet ermee dealen, op jouw manier. Zorg dat je als volwassene blijft spelen. Daar hoef je geen kind voor te zijn. Zing, dans, teken, spring!’

       

Erfgoeddrager: Dilivan

‘Vijfenzestig familieleden, stel je eens voor hoeveel dat is!’

Op de zomerschool van de Dapperschool nemen Sandra de Bood (71) en leerlingen Vincent, Yasmina, Jessica, Dilivan en Ilias plaats onder een boom op het schoolplein. Sandra zet een aantal zwart-wit foto’s van haar opa, oma, moeder, vader en zusje behoedzaam naast zich neer. Als ook pakjes limonade en koekjes voor de kinderen. En dan vertelt ze aan de hand van de vragen het verhaal van haar Joodse familie.

Hoe hebben uw ouders de oorlog overleefd?
‘Mijn moeder was Joods en vijftien toen de oorlog begon. Ze trouwde in februari 1943 met mijn niet-Joodse vader. Aan het begin van de oorlog zorgde zo’n gemengd huwelijk er nog voor dat je nog niet meteen werd opgepakt. Maar toen zij trouwden, was het al verboden om als niet-Jood met een Jood te trouwen. Dus dat was best moedig van mijn vader. Hij moest zelf als jongeman geregeld onderduiken als er razzia’s in de buurt waren. De Duitse bezetter wilde hem naar de werkkampen in Duitsland sturen. Gelukkig is hij nooit opgepakt. De Joodse kant van mijn familie moest ook oppassen. Mijn oma, de moeder van mijn moeder, heeft zich tijdens een razzia een keer verstopt. Via een spiegel zag een Duitse soldaat haar; hij heeft haar niet opgepakt. Zo zie je maar weer, er waren ook goede Duitsers. Terwijl de Nederlandse onderbuurman mijn ouders had verraden.’

Hoe was het tijdens de oorlog?
‘In hun kleine appartementje aan de Andreas Bonnstraat, waar ze gingen wonen na hun trouwen, namen mijn ouders onderduikers – een bevriend gezin met een jong kind – in huis. Stel je eens voor hoe moeilijk dat geweest moet zijn. Altijd stil zijn, alleen heel soms ‘s avonds naar buiten kunnen en altijd in angst leven dat je verraden of ontdekt zou worden. We hebben nu het coronavirus, waarbij de scholen een tijd gesloten waren en jullie veel binnen moesten blijven. Best moeilijk voor sommige van jullie, denk ik. Maar stel je eens voor, toen was er geen Netflix of TikTok!’

Heeft de rest van uw familie de oorlog ook overleefd?
‘Helaas niet. Ondanks dat mijn ouders eigenlijk nooit over de oorlog spraken met mij heb ik van mijn moeder begrepen dat er vijfenzestig familieleden naar de concentratiekampen zijn afgevoerd en vermoord. Stel je eens voor hoeveel dat is! Mijn moeder heeft vanaf het balkon van haar ouderlijk huis in de Pretoriusstraat gezien hoe de familie werd meegenomen door de Duitsers. Ze hadden netjes wat spulletjes verzameld om mee te nemen. Ze dachten dat ze naar een werkkamp werden gebracht. Van de elf kinderen uit het gezin van mijn oma heeft maar één nichtje de oorlog overleefd. Zij zat bij een boerengezin in Friesland ondergedoken. Mijn oma heeft haar na de oorlog in huis genomen.
Mijn ouders woonden sinds hun trouwen in het huis van Joodse mensen die waren weggehaald. Mijn moeder heeft zich daar lang schuldig over gevoeld. Hun spullen had ze bewaard en die werden door de vorige bewoonster na de oorlog opgehaald. Ze wilde niet meer in Amsterdam wonen. Joden die uit de onderduik en kampen terugkwamen, werden hier heel slecht opgevangen. Veel zijn dan ook naar Amerika of Israël geëmigreerd, zo ook deze mevrouw. Ik kwam er na mijn moeders dood achter dat zij een jarenlange vriendschap en briefwisseling met haar heeft gehad.’

Vertelden uw ouders veel over de oorlog?
‘Ik ben zelf dus na de oorlog geboren. Er werd bij ons thuis eigenlijk nooit iets over verteld. Ik denk dat het mijn ouders te veel pijn deed. Ze wilden ons ook beschermen. Mijn zusje is in 1943 geboren en heeft haar hele leven een slechte gezondheid gehad doordat ze in de oorlog te weinig eten heeft gekregen. Helaas is ze waarschijnlijk daardoor niet oud geworden, slechts zevenendertig.
Mijn moeder en oma huilden veel, herinner ik me. Ze waren zenuwziek, zoals ze dat toen noemden. Als kind luisterde ik ’s avond wel eens aan mijn slaapkamerdeur naar de gesprekken tussen mijn ouders en vrienden over de oorlog. Dan hoorde ik wel eens wat. Pas later, na het overlijden van mijn ouders, ben ik het hele verhaal gaan begrijpen. Aan de hand van gesprekken met mensen die mijn ouders gekend hebben en door brieven die ik tussen hun spullen heb gevonden.  Ondanks hun oorlogsverleden heb ik een hele fijne jeugd gehad. Ik vind dat heel knap van mijn ouders.’

       

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892