Erfgoeddrager: Diego

‘Mijn schoolvriendjes lagen daar alsof ze sliepen’

De 88-jarige Dora Senders heeft al op verschillende scholen in de klas over de oorlog verteld. Tijdens de coronacrisis kan ze niet op school komen; de kinderen niet bij haar thuis. Dus gaan Diego, Saleisha en Assiva van basisschool Strijp Dorp met haar videobellen. Met de afgeleverde iPad staat ze met één druk op de knop in verbinding met de kinderen. Dora Senders was zeven jaar toen de oorlog begon en komt uit een groot gezin dat in de oorlog aan de Gagelstraat woonde. Omdat haar moeder reuma had, moest ze veel helpen in het huishouden en ook voor de jongere kinderen zorgen.

Hoe was het leven in die tijd?
‘Het huis was vol met vader, moeder, opa en oma en twaalf kinderen, waarvan vier na de oorlog geboren. Mijn moeder had reuma en kon niet heel veel doen. Ik moest hard werken: schrobben, dweilen, wassen, kindjes in bad doen en naar bed brengen, voorlezen, kijken of er genoeg te eten was. We hadden de hele week dezelfde kleren aan. Zaterdagavond moest alles gewassen worden. Dat hing dan te drogen bij de kachel, waarbij je nakeek of er iets gemaakt moest worden. En dat moesten we dan zondag weer aan, want we hadden maar één setje kleren.’

Heeft u ooit moeten schuilen in de oorlog?
‘Ja, in de schuilkelder, of gewoon ergens onder een trap of tafel. Als er een bombardement was moest je proberen je veilig te stellen. Je ging ergens onder liggen, al was het onder een heg. Als je maar dacht dat je beschermd was. Er is nooit een bom op ons huis gevallen. Wel waren elke keer de ramen kapot, die dan vervangen moesten worden. We hadden na een tijd wel zes of zeven verschillende kleuren ramen, omdat er geen wit glas meer voorradig was. Er was alleen nog geel, groen, zwart of blauw matglas.’

Bent u familie of vrienden kwijtgeraakt in de oorlog?
‘Op 6 december 1942 was er een bombardement; ik was toen tien jaar oud. We mochten eigenlijk niet naar buiten van mijn moeder, maar het was Sinterklaasdag en we wilden bij vriendinnetjes gaan kijken wat ze hadden gekregen. Vlak bij ons in de straat vielen later die dag veel bommen. Alles was ingestort, alles brandde. Buiten zagen we schoolvriendjes liggen met hun Sinterklaascadeaus. Een pop, een auto, een kleurboekje. Ze lagen daar alsof ze sliepen. Wij gingen naar hen toe, wilden ze wakker maken. We waren te jong om te begrijpen dat ze dood waren.’

Was u bang in de oorlog?
‘We waren altijd bang. Bij elk bombardement dachten we: nu zijn wij misschien de volgende die doodgaan. Ik heb dicht bij de bombardementen op de Demer gestaan. Je werd wel gewaarschuwd door de sirene. Maar ja, als die kwam waren de bommen er ook al.’

         

Erfgoeddrager: Diego

‘Mijn moeder wilde niet dat de familie uit Duitsland op bezoek kwam’

Herbert Gunst was negen jaar toen de oorlog begon. Aan de iets oudere Diego en Halil van de Visserschool vertelt hij naar aanleiding van hun vragen over hoe hij merkte dat het oorlog was, de soldaten die in zijn buurt gelegerd waren en de granaatscherven die hij met zijn vriendje zocht op straat.

Hoe merkte u dat het oorlog was?
‘Het was ’s ochtends vroeg, ik lag nog in bed, toen mijn moeder mijn kamer binnenkwam. Ze nam me mee naar de huiskamer waar we voor het grote raam richting Schiphol keken en daar het geweld zagen. Je kon toen nog tot zover kijken, over jullie school heen. Bij de Postjesweg was toen de rand van de stad, erachter lagen boerderijen. We hoorden knallen en zagen zwarte wolkjes en vliegtuigen. Ik had nog nooit een oorlog meegemaakt en begreep niet wat er aan de hand was. Mijn ouders hadden al in 1914 de oorlog meegemaakt. Mijn moeder, een Duitse, was eind jaren twintig naar Nederland gekomen, waar ze mijn vader ontmoette. Toen de nazi’s Nederland binnenvielen, was mijn moeder in tranen. De radio ging aan en daar hield de minister-president een toespraak: ‘In de richting van Amsterdam zijn twee eskaders vijandelijke vliegtuigen gesignaleerd…’
Die dag ging ik gewoon naar school. Alle moeders en kinderen waren in tranen. Wat moesten we doen? We werden naar huis gestuurd. Ik kreeg voortaan een kaartje om mijn nek met mijn naam en adres erop. Als er wat gebeurde, zou men weten wie ik was. Nu denk ik, dat kaartje was van karton, niet echt stevig. Bang was ik niet, omdat ik niet begreep wat oorlog was. Ik kende beelden van kanonnen en marcherende soldaten alleen van het journaal in de bioscoop.’

Zag u dat toen ook in het echt?
‘Op het Balbaoplein naast mijn straat, waar nu de Joop Westerweelschool staat, waren Duitse soldaten gelegerd. Ze hadden een van de scholen die daar toen stonden bezet. Ik zag geregeld de soldaten hun exercitie doen als ik buiten speelde. Stonden ze in een rij en dan schreeuwde de sergeant-majoor en dan draaiden ze allemaal tegelijk hun hoofd naar links, bijvoorbeeld.
Op een warme zomermiddag kwam een van de soldaten naar mijn vriendje Wimpie en mij. Of we ijsjes wilden halen voor ze. We kregen geld mee. Dus wij naar banketbakker Scholten, die wat verder weg was dan ijssalon Koco. Daar konden we niet naartoe, want dat was een Joods bedrijf en we wisten dat Duitse soldaten daar geen ijs haalden. Met een doos vol ijsjes kwamen we terug. Even later kwam de soldaat weer naar ons toe. Hij moest, zei hij in het Duits, ijs van Koco hebben. Verbaasd hebben we dat toen gehaald. Joods ijs voor Duitse soldaten…’

Wat merkte u nog meer van de oorlog?
‘Dat mijn Duitse moeder het moeilijk had. Ze wilde ook niet dat de familie uit Duitsland in die periode op bezoek kwam. Leuk was het zoeken naar granaatscherven. Die kletterden bij een aanval op de straten. Zoals vuurwerk klinkt het. Voor we naar school moesten struinden we de dag na zo’n aanval dan de straten af. Ik heb er eentje bewaard. En ook een embleem met ‘Canada’ erop, dat ooit op een echt uniform heeft gezeten.’

Moest u niet onderduiken?
‘Nee. Mijn vader moest wel in Drenthe werken voor de Duitsers. Hij ging omdat er niks meer te eten was in Amsterdam. Daar had ie hongeroedeem van gekregen. Dan val je heel veel af, maar zwel je ook op, omdat je vocht vasthoudt. Als mijn vader was gebleven, was ie vast dood gegaan. Daar in Drenthe maakte hij de bevrijding mee. Omdat de bruggen waren vernield tijdens de oorlog kon ie niet meteen weer naar huis. Pas in de zomer van 1945 zagen we hem weer.’

                   

Erfgoeddrager: Diego

‘Het geschreeuw hoorde je tot het einde van de staat, het was verschrikkelijk en ik zal dat nooit vergeten’

Henny van Herpen stond al voor het raam op de uitkijk toen Yasmin, Diego, Imran en Yurensley van basisschool De Springstok bijna haar huis voorbij liepen. Het interview, in haar tuin, vonden ze allemaal best spannend. Achteraf vertelde zij de kinderen dat ze het heel bijzonder vond dat ze hen, uit alle windstreken, over haar tijd als kind in de oorlog kon vertellen. 

Had uw familie genoeg te eten tijdens de oorlog?
In de laatste winter van de oorlog was er gebrek aan alles in de stad. Er was geen eten, geen elektriciteit, geen gas. Mijn vader werkte op de centrale groentemarkt in West. Hij kon af en toe wat rotte appels mee naar huis nemen of pikte groente als de spoorwagens voor de Duitsers geladen werden. Hij kon dat als ruilmiddel gebruiken voor andere dingen waar we gebrek aan hadden.

Aan het einde van de oorlog werd ik 14 jaar. Mijn vader wist dat ik een mooi horloge had gezien in de etalage bij een juwelier op de Overtoom. Hij heeft toen aan de juwelier gevraagd of hij in ruil voor een tas met groente het horloge kon krijgen. En zo kwam het dat ik als grote verrassing een horloge voor mijn verjaardag kreeg! Jammergenoeg raakte ik het kort na de oorlog kwijt toen ik samen met een vriendin in de Van Woustraat achter op een schillenkar ging hangen om stiekem een stuk mee te kunnen rijden.

Is iemand van uw familie opgepakt tijdens de oorlog?
Mijn vader en broer moesten zorgen dat ze uit handen bleven van de Duitsers, die wilden dat alle mannen naar Duitsland gingen om te werken. Daarom verstopten ze zich soms onder het luik in het trappenhuis, Gelukkig zijn ze tijdens de huiszoekingen nooit gevonden. Wel is mijn broer een keer opgepakt. Mijn moeder had gehoord dat de boter bij de kaasboer in de Van Woustraat in de aanbieding was. Ze stuurde mijn broer met alle boterbonnen die ze had ernaartoe. Hij werd aangehouden door de Duitsers en zij vonden de bonnen. Ze dachten dat hij een zwart handelaar was en de bonnen wilde verkopen.Hij is toen meegenomen naar het politiebureau aan de Ferdinand Bolstraat. Onze buurman was rechercheur van de politie en zag bij toeval mijn broer op het bureau. Hij vertelde het aan mijn moeder, die natuurlijk heel ongerust was. Ze is er met een boterham voor hem heen gegaan maar moest die achterlaten omdat ze niet bij hem mocht. Gelukkig werd hij dezelfde avond vrijgelaten.

Wat vond u het ergste aan de oorlog?
Het allerergste vond ik de Jodenvervolging. In onze buurt woonden heel veel Joodse gezinnen. Zij werden zomaar meegenomen en kwamen nooit meer terug. Ze konden alleen een klein koffertje met spullen meenemen. Dan kwam er een grote vrachwagen en werd het hele huis leeggehaald. Pulsen noemden ze dat, omdat het bedrijf die dat deed Puls heette.
Tegenover ons woonde een verstandelijk gehandicapt meisje. Ze heette Elly en zij spuugde veel en als ze boos was schreeuwde ze heel hard. Toen zij in de  open wagen meegenomen werd, is ze enorm tekeer gegaan. Haar geschreeuw hoorde je tot het einde van de staat, het was verschrikkelijk en ik zal dat nooit vergeten.

Erfgoeddrager: Diego

‘Als je gepakt werd kreeg je op je donder en moest je je hengel, dat armzalige ding, afstaan. ’


Cees Menzel is geboren in Rotterdam. Hij verhuist met zijn familie in 1942 naar Den Haag. Hij vertelt over de trucjes die hij en zijn vrienden hebben bedacht om aan eten te komen tijdens de hongerwinter.
Luke Menzel is in 1944 geboren. Haar huis in het Bezuidenhout is gebombardeerd, maar de familie overleeft.

Waar woonde u tijdens de oorlog?
Luke Menzel: Ik ben geboren in 1944 in het Bezuidenhout. Ons huis is gebombardeerd, er bleef niks van over. Tijdens het bombardement stond iedereen op het toilet, onder een trap, want daar was nog enige bescherming. Ze zeggen dat er zeventien man in het toilet stond. Iedereen heeft het overleefd. Toen het bombardement was afgelopen, zijn mijn vader en moeder met mijn twee zussen naar Voorburg gevlucht, naar een broer van mijn vader. Vervolgens is mijn vader weer teruggegaan om te redden wat er te redden viel. Maar alles van waarde was gestolen. Het is ongelooflijk, maar je hebt niets.

Hoe waren de laatste twee, drie maanden van de oorlog voor u?
Cees Menzel: Wij gingen met wat jongens die hier in de straat woonden richting Haagse Bos. Daar gingen we beukennootjes zoeken. Het waren er nooit veel, maar toch wat. We gingen ook wel naar slootjes om te kijken of we vis konden vangen met een geïmproviseerde hengel, een stok met een draadje eraan. Het waren geen mooie hengels. Dan probeerden we vissen te vangen. Dat lukte natuurlijk zelden en er liepen NSB’ers rond die vonden dat het niet mocht. Als je gepakt werd kreeg je op je donder en moest je je hengel, dat armzalige ding, afstaan. Dat heb ik gelukkig nooit gehad, maar andere jongens hebben dat wel meegemaakt. Later besloten we het anders doen: we zetten een wacht, twee lui gingen vissen en een paar anderen stonden verderop. Die floten als er gevaar dreigde. Dat betekende dat er een NSB’er aankwam. Dan lieten we de hengel in het water vallen, we wisten precies waar, want we hadden er een stokje gezet en daarna gingen we weer vissen.

Hoe was het om voedselpakketten te ontvangen?
Cees Menzel: Dat was heel prettig om mee te maken. Die blikken droge kaakjes, dat was wel de moeite waard als je lang niets gegeten had. Je moest niet te veel eten, want je maag kon dat niet meer hebben. Je was daar niet meer aan gewend. Met de bevrijding kwamen de Canadezen met hun legertoestellen, hun vrachtwagens en kanonnen. Dat waren hele vrolijke jongens, ze hadden gewonnen. Die lui hadden van alles bij zich. De volwassenen kregen sigaretten en wij kregen vaak chocola. Chocola kon je maag nog niet niet hebben. Je at het op en dan ging je spugen. Langzamerhand wende dat wel. Ik heb toen ook een sigaret opgestoken, maar na een halve voelde ik me al niet meer lekker. Daarna heb ik nooit meer gerookt.

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892