Erfgoeddrager: Ariana

‘We schraapten etensresten uit vuilnisbakken’

Ariana, Iezaan, Om Parkash en Jumana van OBS de Dapper zitten vol spanning te wiebelen op hun stoel; ze willen Ruurd Kooiman (1935) al meteen van alles vragen. Als iedereen zijn chocoladekoekje op heeft, barsten de vragen los. En later zal blijken dat chocolade een bijzondere herinnering uit de oorlog is voor Ruurd.

Heeft u erge dingen gezien in de oorlog?
‘Ik ging buiten spelen met vriendjes; het was koud en het had gesneeuwd. We hadden een stuk zeil en daarmee gleden we van de dijk af. Opeens stopte er een wagen. Er stapten Duitsers uit. Wij waren nieuwsgierig en liepen ernaartoe. Achteruit de wagen haalden de Duitsers drie jonge mannen. De mannen werden op een rijtje gezet. De soldaten pakten hun geweren en schoten de drie mannen neer. Er was een vrouw aan de overkant die het had zien gebeuren. Zij kwam haar huis uithollen en legde een laken over de doodgeschoten mannen. De Duitsers trokken het laken weg en dwongen ons om te blijven kijken. Ik was toen negen of tien jaar. Het was op 18 december, dat weet ik nog. Op de plek waar die mannen zijn neergeschoten, staat nu een standbeeld met hun namen erop.’

Hoe voelde het, oorlog?
‘Ja hoe voelde het? Je had nauwelijks of geen eten, geen snoep, geen nieuwe kleren of schoenen en vaak honger. De scholen waren dicht, dus ik ging overdag veel naar buiten met mijn broertje. We zwierven door de stad en hadden altijd een lepel in onze zakken. We hadden vaak honger en dan hoopten we dat we gaarbakken tegen zouden komen waar nog voedselresten inzaten. Dan hingen we in die bakken en gingen we met onze lepel restjes schrapen. We hebben ook een keer soep gekregen van Duitse soldaten. Zij hadden water nodig. Toen hebben wij van huis emmers water gehaald en dat aan de soldaten gegeven. In ruil voor het water kregen wij soep. Dat was echt een lekkernij voor ons, het smaakte een beetje naar ui en wortel.’

Wat aten jullie dan in de oorlog?
‘Nou we hadden niet veel. Mijn moeder maakte van aardappelschillen soep en we hebben heel veel suikerbieten gegeten. En soms brood, maar dat was er bijna nooit. Tijdens de oorlog heb ik vijf jaar geen snoep gegeten. Je at bijna iedere dag aardappel of suikerbiet. En we dronken alleen maar water. We hadden voedselbonnen, daarmee kon je dan voedsel halen. Vaak moest je heel lang in de rij staan voor meel of suiker. Ook na de oorlog moesten we nog veel in de rij staan voor voedsel en waren er nog steeds voedselbonnen.’

Wat deden jullie na de oorlog?
‘Toen de oorlog voorbij was, kwamen de Amerikanen en Canadezen met jeeps over de brug bij de Amstel. Iedereen stond te juichen. Ik was zo blij en heel erg onder de indruk van alle tanks. We zwaaiden en juichten naar de soldaten. De Canadezen gooiden chocolade naar ons vanuit hun jeeps en tanks. Ik had al 5 jaar geen snoep gehad, dus dat was echt een feest! In de speeltuin was er een feest net na de bevrijding, daar stonden houten kratjes met colaflesjes erin. Wij hadden nog nooit van cola gehoord. We wisten niet wat we proefden; het was heerlijk! Na alleen maar water te hebben gedronken in de oorlog, eindelijk drinken met een smaakje. Ook kregen we kauwgom, chewing gum, dat kenden we helemaal niet. We keken ernaar en dachten: ‘Wat zijn dat voor rare, witte staafjes?’ Toen hoorden we dat het kauwgom was en je erop moest kauwen.’

Erfgoeddrager: Ariana

‘Ik heb veel gehuild van de kou en de honger’

Mevrouw de Koning  is 80 jaar, ze was drie jaar toen de oorlog uitbrak, “maar toch weet ik het nog heel goed, zo’n impact heeft het op mij gemaakt”.  In haar zonnige lichte huis vertelt ze op aan Samia, Sabah, Lina en Ariana van de Multatulischool hoe het was tijdens de oorlog in een echte volksbuurt.

Hoe en met wie woonde u?
Ik had zes zussen en vier broers. We woonde met z’n elven met mijn ouders op een kleine woning. Wij sliepen in stapelbedden en met z’n drieën in een tweepersoonsbed.  Twee van mijn broers moesten naar Duitsland om te werken, in een fabriek. Ze durfden niet onder te duiken en wij woonden zo klein, er was amper plaats voor jezelf. Mijn andere broer moest naar kamp Vucht, hij was opgepakt maar waarom dat weet ik niet. En mijn vierde broer was nog te jong.  Iedereen is teruggekomen. Mijn zus had verkering en die jongen is wel ondergedoken want hij wilde niet naar Duitsland.  Omdat dit een echte arbeidersbuurt was waren er geen Joodse mensen hier.

Had u honger?
In de Hongerwinter hadden we hele erge honger. We aten tulpenbollen en we raspten suikerbieten om koekjes van te maken. Er stonden lange rijen voor de winkels omdat er zo weinig was. Onze buurman ging lopend naar Alkmaar om mooie spullen te ruilen voor eten. Van hem kregen we iedere dag twee dunne boterhammen, daar moesten we met z’n tienen mee doen. Mijn moeder ruilde koffiebonnenvoor brood. Op een keer was ik jarig en toen kocht ik een half brood voor 16 gulden. Dat hadden we gespaard. We hadden ook geen licht, alleen kaarsen. Ik heb ook veel gehuild van de kou en van de honger. Als er kolen waren,  gingen we halve dagen naar school, maar de meesten waren ingepikt door de Duitsers.

Wat is het ergste wat u heeft meegemaakt?
Achter ons in de straat is er een bom neergekomen, wij moesten toen ons huis uit. Dat was heel eng.  We moesten helemaal naar Oost lopen, op onze blote voeten want we hadden geen schoenen.  De bom is toen onschadelijk gemaakt. Later konden we weer terug, maar ik was altijd bang voor nog een bom.

Hoe was de bevrijding?
Ik kan me nog heel goed de chocola en sigaretten herinnen van de Canadezen en Zweeds witbrood die de Zweden uit de vliegtuigen gooiden. Dat was een gebakje voor ons. En ik weet nog goed dat mijn broers terugkwamen uit de oorlog, ze hadden een lange baard en waren heel vies. Ik riep tegen mijn moeder: “Daar komen ze aan!” Ja, dat was wat. Je wist nooit of ze wel of niet terugkwamen.

Onze buurvrouw had na de oorlog heel vaak aanvallen, dan gilde ze en schreeuwde ze. “Aaaaaahhhh” hoorden we dan. Zij had vier kinderen verloren in de oorlog, dat was heel naar om te horen.

Een buurmeisje was in de oorlog met een Duitser gegaan, ze hebben haar toen boven de pisbak gezet, dat was een bak om buiten in te plassen. Die meiden die met Duitsers ging werden kaalgeschoren en er werd met rode verf een hakenkruis op hun hoofd gesmeerd. Dat was wel heftig om te zien.

Fotografie: Saskia Gubbels

Een andere buurvrouw beschermde haar dochter, zij was getrouwd met een Rijksduitser. Maar toen ze haar kwamen halen na de bevrijding schreeuwde haar moeder: “Als je boven komt, gooi ik kokend water naar beneden, je komt bij mij niet de deur in!” Via de zolder is haar dochter toen gevlucht.

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892