Erfgoeddrager: Angie

‘Alle mitrailleurs waren op ons gericht’

Wij (Max, Angie en Nora) hebben voor Oorlog in mijn buurt mevrouw Elisabeth Last-Van Der Bijl geïnterviewd. (Puck zou er ook bij zijn, maar ze was ziek). Mevrouw Last ontvangt ons gastvrij. Ze biedt ons koffie en fris aan en heeft koeken en dropjes in huis gehaald. Ook zegt ze dat we gerust even rond mogen kijken in haar ‘museum’.

Hoe was uw leven voor de oorlog en toen de oorlog uitbrak?
‘Ik was tien jaar oud toen de oorlog begon en het was crisistijd. Eens in de vier dagen kreeg ik een cent. Ik zat toen op de Klaas Katerschool in de Savornin Lohmanstraat en ik woonde in de Prinsenstraat, de oudste straat van Zaandam. We hadden daar een hele lange tuin met aan het einde een sloot. Daar kon je ‘s winters schaatsen. We hebben ook nog de Malariamug gehad, herinner ik me. We speelden veel in de zandbak. Een hele fijne jeugd. Wel sober, maar dat merkte ik niet.’ De dag dat de oorlog net uitbrak was het heel vroeg licht, in mei. Ik hoorde door het open raam stemmen en zag allemaal mensen buiten op straat toen ik door het raam naar buiten keek. En ik hoorde een heleboel plofjes. Mijn vader vertelde dat het oorlog was. Er heerste al een tijdlang dreiging van oorlog. In de lucht waren allemaal parachutisten, wel iets verder weg. De plofjes waren afweergeschut, denk ik nu.’

Had de oorlog ook invloed op uw dagelijkse gewoonten?
‘Ja. In het begin niet. Later waren er allemaal beperkingen. In het begin waren de Duitsers vriendelijk. In 1942 moesten mijn twee oudere broers naar Duitsland om daar te werken voor de Duitsers. Dat wilden ze niet en toen gingen ze onderduiken. Ze hebben het er levend en wel afgebracht. Al het eten ging op de bon. In de oorlog moesten we de ramen beplakken met papieren plakband, zodat de ramen niet zouden klappen bij inslag. ‘s Avonds moesten de ramen verduisterd worden. De bommenwerpers vanuit Engeland konden dan niet zien dat er een stad was. Tijdens de oorlog werden de scholen bezet. Ik mocht toen tijdelijk terug naar mijn oude kleuterschool in de Czaar Peterstraat. Op de Mulo ontmoette ik een meisje met rode vlechten, net als ik. Dit werd mijn beste vriendin. Op de Mulo zaten voor zover ik weet geen Joodse kinderen, wel een NSB-meisje: Emmie. Er werd, ook door docenten, erg onaardig gedaan tegen haar. Ik kan me nog herinneren dat ik dat heel akelig vond.’

Wilt u iets vertellen over wat u heeft gezien van de fusillades?
‘De hele buurt van de Klaas Katerstraat t/m de Prinsenstraat was opgepakt omdat er een verrader door de ondergrondse was doodgeschoten. Daarna volgde de fusillade, die ik niet heb gezien. Op de Burcht zijn toen tien mensen doodgeschoten. Ze hadden eigenlijk honderd mensen dood willen schieten, maar dat is gelukkig niet gebeurd. Ik moest die dag olie kopen en daarvoor moest ik om zeven uur in de rij gaan staan. Door de achtertuin wilde ik naar de Burcht lopen en deed de poort open. Daar stond een Duitser die me tegenhield. Ik mocht er niet door. Aan de overkant, en bij elk ander huis stonden Duitsers. Het was 6 februari, midden in de hongerwinter. We moesten allemaal naar de Burcht. Ik dacht dat we allemaal doodgeschoten zouden worden en dat de huizen in brand gestoken werden. We stonden op de Burcht. Alle mitrailleurs waren op ons gericht. In de rij stond ook een jongetje dat ik kende. Met een hoofddoekje om, vermomd als meisje. Hij gebaarde me hierover stil te blijven. Dat deed ik. Alle mannen werden meegenomen. Mijn jongere broertje niet, hij was te klein. Mijn vader was toen 54 jaar en kwam weer terug omdat hij te oud was. Uiteindelijk mocht ik weer naar huis. Alles was omvergegooid. Mijn moeder was hier erg overstuur door. Ze hadden blijkbaar naar wapens gezocht.’

Hoe was de Hongerwinter voor u?
‘De mensen maakten lange reizen, op de fiets naar het Noorden van Noord-Holland. Mijn vader had een heleboel kolen ingekocht. Per week mochten we één klein broodje eten, één sneetje brood per persoon. Dat legden we ‘s ochtends op het kacheltje zodat we een geroosterd broodje hadden (zonder beleg). ‘s Middags aten we koolsoep en ‘s avonds opnieuw koolsoep. Ik was toen ook heel erg ziek geweest. Mijn zusje was tamelijk zwak, zwakker dan ik. Zij kreeg af en toe nog een eitje. We hebben ook nog suikerbieten gehad. Deze werden in stukjes gesneden. Ze werden in olie gebakken met stroop er overheen. Ook bloembollen hebben we gegeten. Stiekem werden er een heleboel bomen gezaagd en verstookt, ook de binnendeuren. Alles om wat te kunnen eten. Op 8 maart 1945 werd ik opgehaald, samen met mijn zusje. We gingen naar de Achterhoek, helemaal op de fiets. De eerste avond kwamen we niet verder dan Bussum. Daar woonde een oom, waar we konden overnachten. De tweede dag overnachtten we in Barneveld. Uiteindelijk kwamen we In Harfsen aan. Daar zaten mijn broers ook ondergedoken. Die zag ik pas weer na een lange tijd. Ik mocht bij een boerderij blijven wonen. Toen kwam het front dichterbij in de Achterhoek. Ze hebben daar drie dagen gevochten. Ik hoorde op een ochtend een vreselijke klap. Het bleek van een brug die opgeblazen werd. Rondom de brug was een gehucht met een paar huizen. Met het opblazen van de brug trokken de Duitsers zich terug en dienden de eerste Canadezen. Ze brachten allemaal lekkere spullen mee. Bij de boerderij waar ik verbleef werd een soort van basisstation voor de Canadezen gemaakt. Op 17 april was de bevrijding en die duurde drie dagen. Maar in september kon ik pas weer terug. In Zaandam was echter nog veel honger.’

Hoe was de bevrijding voor u en hoe zou u 100 jaar vrijheid willen vieren? ‘
Ja, dat maak ik niet meer mee. Het is nu 75 jaar geleden. Ik zou willen dat mensen het niet vergeten. Ik vind het al zo bijzonder dat er al 75 jaar geen oorlog is. Wij hebben een bevoorrechte positie. In Noord-Holland was er betrekkelijk weinig oorlogsgeweld.’

Erfgoeddrager: Angie

‘Stel je voor dat mijn broertje toch thuis was gebleven’

Angie en Julian (Léon is helaas ziek deze dag) zijn goed voorbereid als ze – tien minuten te laat door een gemiste afslag – aankomen bij Co de Bruijn in Velp. Ze worden vriendelijk ontvangen door meneer De Bruijn en zijn vrouw. Over de oorlog zegt hij: ‘Als kind vind je het allemaal een avontuur en kun je toch nog vaak lol maken. Maar af en toe was het toch best angstig.’

Woonde u graag in de wijk Sahara?
‘Het was tot september 1944 fijn wonen daar. Ik ben geboren in Steenwijk en in 1942 – ik was toen 7 jaar – verhuisden we naar de Ericalaan in Wageningen. Voor een kind een prachtige wijk om te wonen met heel veel plekken om te spelen. We hebben dan ook genoeg kattenkwaad uitgehaald. Mijn broer en ik klommen graag in de bomen. Een keer zaten we in een boom en onder ons waren twee mannen op het bankje gaan zitten. Hun petten lagen naast hen en wij probeerden eikels erin te gooien. We raakten vooral hun hoofd. Ze werden boos en probeerden ons met hun wandelstokken  uit de boom te slaan. Gelukkig zaten wij te hoog, maar we durfden pas weer naar beneden toen ze weg waren.’

Hadden jullie ook onderduikers?
‘Ja, op de boerderij in Voorthuizen, waar we tijdens de evacuatie acht maanden zaten, waren onderduikers. Vooral jongens van een jaar of achttien, negentien, die niet naar Duitsland wilden om te werken. Ben herinner ik me nog heel goed. Op een avond vloog een lichtkogel van een vliegtuig – bedoeld voor de piloot om te kunnen zien waar hij was, -op het dak van de schuur waar we met z’n allen sliepen. Het dak begon te branden. Ben kwam uit zijn schuilplaats en heeft kunnen voorkomen dat de schuur helemaal in brand vloog. Dat was trouwens op mijn verjaardag.
Wij kinderen mochten niet weten waar Ben zat. Na de oorlog hoorden we dat hij tussen de kippenschuur en de varkens zat, met een heel groot schot met konijnenhokken ervoor. Wij gaven dagelijks de konijnen eten en wisten niet dat Ben daarachter zat. Hij bleek ook geen normale onderduiker; hij was een radiotelegrafist en kreeg berichten uit Engeland binnen. Hij heeft ons trouwens ook van ons geloof in Sinterklaas afgeholpen. Mijn vader deed zijn best dat te vieren. In 1944 kwamen Sinterklaas en Zwarte Piet zelfs op bezoek! Toen wij liedjes zongen en de Piet op het orgel meespeelde, herkende ik Ben aan zijn stem en spel.’

Wat gebeurde er in september 1944?
‘Zondag 17 september was een hele zonnige dag. Mijn vader ging met mijn broer naar de Bevrijdingskerk aan de Ritzema Bosweg. Mijn twee andere broers en ik bleven bij moeder thuis. Het was heel onrustig op straat; ze wilde ons graag bij zich hebben. Maar ja, het was hartstikke mooi weer en wij wilden graag naar buiten, kastanjes rapen bij de mooie kastanjeboom op de kruising van de Westbergweg en de Generaal Foulkesweg. We mochten toch gaan. Ons jongste broertje van vier wilde ook graag mee. Ik kreeg de opdracht goed op hem te passen. Terwijl we, samen met een buurjongen, aan de boom stonden te schudden, hadden we niet in de gaten dat er bommen vielen. De scherven vlogen door de lucht. Kinderen riepen: “Dekken! Dekken in de goot!” Toen gingen we allemaal plat; niemand werd geraakt. De wijk is bij dat bombardement wel flink geraakt.  Er waren brandende huizen, omgevallen bomen. Mijn vader en broer kwamen snel terug van de kerk. Mijn moeder heeft het bombardement niet overleefd. Stel je voor als mijn broertje van vier toch thuis was gebleven. Hij wordt morgen tachtig jaar.’

Erfgoeddrager: Angie

‘Met vader in het verzet’

Wij zijn Zoé, Miriam en Angie, 12 jaar. We interviewden Mirjam Ohringer. Als jong, Joods meisje van 15 jaar zat ze al in het verzet. Ons interview liep als vanzelf. Mirjam vertelde zo beeldend, het was alsof het verhaal zich op dat moment afspeelde. Alle drie gingen we onder de indruk naar huis.

Wat deed u overdag tijdens de oorlog?
“Ik zat op het Barlaeus Gymnasium. In 1941 moesten ik en de andere Joodse kinderen van die school af, we moesten naar een speciale Joodse school. Vanaf het begin was ik samen met mijn vader betrokken bij het verzet. We waren lid van de communistische partij, en die partij was heel actief in het verzet. Ik verspreidde illegale kranten en was tussenpersoon voor ondergedoken mensen. Al heel vroeg leerde ik om onopvallend en voorzichtig door de straten te lopen. Overal loerde de vijand. Je beefde vanbinnen, maar vanbuiten moest ik zo normaal mogelijk overkomen. Die houding leer je nooit meer af…”

Hoe heeft u als Joods meisje de oorlog overleefd?
“We moesten onderduiken. Mijn vader eerst, later ik. Mijn vaders eerste onderduikadres was Amsteldijk 18. Dat huis heeft een torentje. Een geweldige schuilpaats. Daar waren vijf onderduikers. Ze zaten ondergedoken bij een ouder echtpaar: mijnheer en mevrouw Vierveijzer. Vierveijzer was een betrouwbare familie, die hadden contact met het verzet. Maar in 1943 ging het mis. Het was zaterdag. Mijnheer Vierveijzer ging eropuit om boodschappen te doen. En mevrouw maakte het huis schoon. Ze dacht: Ik maak ook onze stoep even schoon. Maar vergat dat te melden aan de onderduikers, wat wel de afspraak was. Terwijl ze aan het schoonmaken was, kwamen er opeens twee ‘jodenjagers’ aan. Grote kerels. Ze sloeg haar hand voor haar mond van schrik. Toen die mannen haar zo zagen, wisten ze genoeg. Ze liepen zo het huis in. En vonden daar de vijf onderduikers in de woonkamer. Een geweldige vangst! Ze waren eigenlijk voor maar één onderduiker gekomen, op een andere verdieping. Per Jood kregen de jagers fl.7,50. En ze konden ook nog mevrouw Vierveijzer meenemen, als straf voor haar hulp aan onderduikers. Uiteindelijk heeft mijn vader later kunnen ontkomen aan het transport. Twee onderduikers vluchtten. De twee andere onderduikers overleefden het concentratiekamp. Mevrouw Vierveijzer kwam om op een dodenmars in 1945 van Auschwitz naar Dachau.”

Waar zat u ondergedoken?
“Ik zat in een dorpje in de kop van Noord-Holland. Aan het eind van de oorlog woonden mijn vader en ik weer samen, op de Ceintuurbaan 252. Apart van elkaar huurden we een kamer bij een echtpaar. Onder valse namen. Wientje van Duiven heette ik volgens mijn valse persoonsbewijs. Na de bevrijding zei de vrouw van ons onderduikadres: ‘Ik wist eigenlijk altijd al dat u in werkelijkheid Ohringer heet’. Ze had het al die tijd niet gezegd. Tegen niemand. Gelukkig maar.”

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892