‘Ze hadden afgesproken elkaar daar na de oorlog weer te zien ’


Mirna, Noah, Zoë en Hannah vertellen het verhaal van Sylvia Veffer-Polak
Retiefstraat 19Amsterdam-Oost

Sylvia Polak is de dochter van de Joodse Harrie Polak. Hij is in 1925 geboren en was vijftien jaar toen de oorlog begon. Omdat hij al is overleden, vertelt Sylvia zijn verhaal aan Mirna, Noah, Zoë en Hannah van basisschool De Kraal. Na het interview nemen de leerlingen een kijkje bij het huis gelopen waar Harrie destijds woonde.

Heeft uw vader ondergedoken gezeten?
‘Nee. Zijn familie werd opgeroepen om naar het Muiderpoortstation te komen, net als alle Joodse mensen uit deze buurt. Vanaf daar zijn ze naar kamp Westerbork gebracht en daarna naar andere kampen. Dus ze hebben niet ondergedoken gezeten. Niemand van het gezin van mijn vader heeft de oorlog overleefd. Alleen hij en van de rest van de familie één tante en één oom. Zij zijn de enige drie die uit concentratiekampen en van onderduikadressen zijn teruggekomen.’

Hoe heeft hij de kampen overleefd?
Hij was een jonge, sterke man. Hij heeft ook veel gesport in zijn leven. En hij heeft zich in kampen elke keer aangemeld om te werken. Als je werkte, had je een grotere kans om het te overleven. Dan kreeg je ook vaak iets meer te eten. Mijn vader is in dertien verschillende werkkampen geweest. Hij overleefde dat slim. Hij verzorgde bijvoorbeeld zijn tanden heel goed. Want hij wist dat je infecties kon oplopen als je niet genoeg vitamines binnenkreeg en je tanden niet goed verzorgde. Dat deed met hij takjes en stokjes, niet met een tandenborstel. Op school had hij leren stofferen. In het kamp maakte hij van zijn rugzak een regencape. Daardoor bleef hij droger en werd hij minder snel ziek. Ook droeg hij in het kamp foto’s van zijn vader, moeder en broertje bij zich. Die liet hij altijd aan de vrouwen die aan het koken waren zien. Dat vonden ze zo geweldig dat hij aan het einde van de dag altijd in die ketels mocht klimmen om uit het onderste nog wat eten te schrapen. Ook waren in de kampen veel bewakers die hun eigen barak hadden. Mijn vader bood dan aan om hun barak schoon te maken voor een extra boterham. Hij was een brutale, slimme jongen. Hij durfde veel.’

Hoe was het bij terugkomst?
‘Dat was natuurlijk heel verdrietig, want er was helemaal niemand meer. Hij had met zijn familie afgesproken dat ze elkaar weer zouden zien in de Retiefstraat. Maar ze waren er niet. Hij is toen wekenlang elke dag naar het Centraal Station gegaan om te kijken of er familie terugkwam, maar helaas, dat is nooit gebeurd. Er is nog een zielig verhaal. Toen het gezin van mijn vader weg moest van huis, mochten ze niets meenemen, alleen een koffertje. Toen heeft mijn grootvader waardevolle spulletjes – een zilveren beker, een armbandje en nog wat sieraden – in een kistje in de tuin begraven. Na de oorlog heeft mijn vader bij zijn oude huis aangebeld en gevraagd of hij in de tuin dat kistje mocht opgraven. De vrouw die er woonde, zei dat het niet uitkwam en dat hij over een maand maar terug moest komen. Toen hij de volgende maand terugkwam, was het huis leeg en was de tuin omgespit. Wat er met het sierradenkistje is gebeurd, zullen we nooit weten.’

       

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892