Archieven: Verhalen

‘Ik mis de gezelligheid van Suriname’

Wij, Haroun, Kyden, Mark, Daan en Anas van de Nieuwe Havo in Amsterdam, hebben een interview gehad met Orelia Blinker. Het interview was bij museum Amsterdam-Noord, niet ver van onze school. Het was leuk èn interessant om haar te spreken. Mevrouw Blinker (82) komt uit Suriname en kwam op haar 22ste naar Nederland.

Hoe was het om op een plantage te wonen?
Het was super leuk, ik verveelde me nooit. Er waren altijd andere kinderen om mee te spelen en zelf merkte ik amper dat ik op een plantage woonde. Als ik de plek waar ik woonde kon beschrijven in twee woorden zou het zijn ‘een paradijs’.

Wat mist u in Nederland dat u in Suriname had?
‘Ik mis de gezelligheid van Suriname, hier in Nederland leeft iedereen op zichzelf. In Suriname kende iedereen elkaar en was je altijd met gezelschap.’

Hoe was het om van Suriname naar Nederland te gaan met uw zoon?
Ik kreeg toen ik in Nederland aankwam een cultuurshock. Ik dacht dat hier alleen maar mooie huizen stonden, maar toen ik aankwam zag ik alleen oude huizen. Met mijn zoon en man ben ik in een kamer gaan wonen.’

De leerlingen van de Nieuwe Havo hebben zelf het interview uitgewerkt.

Archieven: Verhalen

‘Ik zat in een beschermingskamp’

Luc Boyer (87) is een mimespeler en acteur. Wij, Zumra, Justin en Judith van de Nieuwe Havo in Amsterdam, interviewen hem in verzorgingstehuis Japota in West. Hij is een vriendelijke man die ons met open armen ontvangt. Meneer Boyer wordt soms een beetje emotioneel over een paar vragen die we stellen. Hij kan goed vertellen. Hij is geboren in Indonesië en kwam op zijn 18e naar Nederland.

Kunt u vertellen over uw jeugd?
‘Ik ben geboren in Oost-Java, Jakarta, en ik heb een zusje en een broer. Mijn zusje is geboren in 1942 of terwijl tijdens de Tweede Wereldoorlog. Mijn jeugd was supermooi en fijn. We hadden een goed georganiseerd huishouden met bedienden, en als een gezin van vijf hadden we het leuk samen. Ik ging gewoon naar mijn school, als ieder ander. In 1942 moest mijn vader van de Japanners vertrekken en als dwangarbeider aan het werk. Hij was bezig met vliegvelden. Dit veranderde hem heel erg.’

Hoe was het in het kamp waar u in zat?
‘Ik zat in een beschermingskamp dat werd bewaakt door de Indonesiërs. De volbloed-Nederlanders zaten in een kamp dat werd bewaakt door de Japanners en die hadden het heel zwaar. Het was niet te vergelijken met hoe wij het hadden. Wij werden heel goed verzorgd door de Indonesiërs, sommige van hen waren ook bedienden van onze familie. Van het eten dat we kregen, gaven we ook altijd een deel aan de bewakers want we waren heel blij dat ze goed voor ons zorgden. Ik ging ook nog naar school in die tijd. Dus wij hadden het heel goed eigenlijk.’      

Heeft u nog eens uw vader gezien?
‘Ja, we gingen met de trein naar de plek waar mijn vader werkte. Toen we daar aankwamen herkende ik mijn vader meteen aan zijn rug. We waren heel erg blij om hem weer te zien. Ons gezin was weer bij elkaar. Later herkende ik mijn vader niet meer. Hij gedroeg zich anders. Hij werd sneller boos en was agressief. Waarom dit zo was, weet ik niet. Ik heb een vermoeden dat er iets gebeurd is toen hij weg was van ons. Dat hij erg werd vernederd. Op zijn sterfbed wilde ik het nog aan hem vragen, maar het was te laat.’

De leerlingen van de Nieuwe Havo hebben zelf het interview uitgewerkt.

Archieven: Verhalen

‘Ik miste Suriname, mijn zoon, mijn familie en het warme weer’

Wij, Kezia, Maryam en Nasona van de Nieuwe Havo in Amsterdam, hebben Liesbeth Bottse geïnterviewd. Mevrouw Bottse is 85 jaar oud en woont sinds haar 26ste in Nederland. Ze is in Suriname geboren, maar ze is op jonge leeftijd verhuisd naar Nederland om samen met haar man te zijn en om te werken. We vinden dat ze haar verhaal heel goed kan vertellen.

Hoe was uw jeugd in Suriname?
Ik ben geboren in 1938 en ik heb best een leuke jeugd gehad in Suriname. Ook heb ik niet veel gemerkt van het kolonialisme. Vroeger zat ik op een gescheiden katholieke school, dus meisjes en jongens apart. Zo waren de meeste scholen in Suriname die tijd dus ik wist niks anders. Alles op mijn basisschool was Nederlands. Met dat bedoel ik dat we niets leerden over Suriname, alles ging over Nederland. Je kon wel zeggen dat je buiten in Suriname was, maar op school was je in Nederland. We leerde op school de taal door middel van een Nederlandse gedicht. Ik ken er nog een dat ik heel leuk vond: Wie weet waar Willen Wouter woont. Zo oefende ik de Nederlandse w, want er is echt wel een verschil tussen de Nederlandse en de Surinaamse w. We kregen ook kleurplaten met sneeuw, bergen en molens. Met zulke plaatjes kregen wij Surinaamse kinderen een idee van hoe Nederland eruitzag.’

Hoe kwam u naar Nederland?
‘Ik was op mijn 16de klaar met de middelbare school in Suriname. Daarna heb ik de opleiding tot verpleegkundige gedaan. Dit werd later ook mijn werk in Suriname en in Nederland. In 1963 ben ik getrouwd met een Nederlandse man en kreeg ik een zoon. Toen mijn zoontje wat ouder werd, kwam mijn man naar Nederland om zijn opleiding te volgen en om te werken. Een paar jaar later kwam ik met de boot naar Nederland en liet mijn zoon achter in Suriname. Toen ik aankwam, heb ik heel hard gehuild: ik miste Suriname, mijn zoon, mijn familie en het warme weer. Toen ik hier geen werk vond, keerde ik terug naar Suriname. Maar na een paar jaar had ik genoeg gespaard en kon ook mijn zoontje mee naar Nederland. Ik was dit keer minder eenzaam. Ook kreeg ik werk. Ik werkte heel hard om te sparen zodat mijn broer kon komen. Het liefst kwam mijn hele familie, maar dat lukte niet. Toen mijn broer kwam, spaarde hij voor de overkomst van ons broertje en zo hebben we allemaal geprobeerd de hele familie naar Nederland te brengen.’

Wat voor verschillen zag u tussen Suriname en Nederland?
Voor mij was bijna niks echt helemaal nieuw omdat ik op school zoveel had geleerd over Nederland. Er was wel echt een ding dat heel anders was voor mij en dat was het weer. Als klein Surinaamse meisje in een tropisch land weet je niet wat sneeuw is. Ik kwam in Nederland toen het herfst was. Dat vond ik al erg, want opeens kon ik geen jurkjes meer aan, of een shirt met een kort broekje. Al snel gingen we de winter in en toen zag ik in het echt wat ik als klein meisje op kleurplaatjes zag. Aan de ene kant was ik blij want ik kon mijn fantasie als klein meisje uitleven, maar aan de andere kant had ik het heel erg koud en wilde ik het liefst weer terug naar Suriname.’

De leerlingen van de Nieuwe Havo hebben zelf het interview uitgewerkt.

Archieven: Verhalen

‘De kokkie rook het beste, ik stond altijd tegen haar aan’

Nadat wij, Janaya, Malyar, Yassine en Jealica, waren aangekomen bij zorgcentrum Het Schouw in Amsterdam-Noord, leidde een vriendelijke vrouw ons naar Henk Heikoop (87). Hij zag er heel ontspannen
uit en hij had een uitstraling die vertelde dat hij er zijn in had. Meneer Heikoop is geboren in voormalig Nederlands-Indië en in 1942 naar Nederland verhuisd. Na de oorlog, in 1946, emigreerde hij naar Curaçao.

Hadden jullie vroeger ook bedienden bij jullie thuis?
‘We hadden vier bedienden. Een zorgde voor het eten (Kokkie), een ander voor de kinderen en deed de was, een deed de tuin en een bediende deed het huishouden. De bediendes zag ik vaker dan mijn ouders, ze voelden ook meer als mijn ouders. We zagen onze ouders bijna nooit. Je zou denken dat de Baboe ons favoriet was omdat die voor de kinderen zorgde, maar onze favoriete bediende was Kokkie. Zij nam ons mee naar buiten en deed alles met ons. Voor de meest simpele dingen, zoals gordijnen openen, werden de bedienden geroepen. Voor een kind was dat natuurlijk heel erg normaal. De bediendes roken heerlijk naar zweet en knoflook, dat vonden wij lekker ruiken. De kokkie rook het beste, ik stond altijd tegen haar aan. Toen ik ging studeren in Den Haag, zat ik eens in een bioscoop naast iemand (een oud Indisch vrouwtje) die naar moeder rook, die geur was een herinnering aan onze bedienden.’

Hoe zag uw leven er vroeger uit?
‘Het leven in Nederlands-Indië was even mooi als in Curaçao. Ik had het in beide landen hartstikke goed. Ik woonde in een luxe villa met een grote tuin. Met de bediendes voelde ik me meer verwant dan met mijn biologische ouders. Ik voel me nu wel schuldig dat mijn huishouden bediendes had. Als een vader zijn kind erkende, werd dat behandeld als Nederlander. Je had dus geluk als je werd behandeld als Nederlander. Je werd geleerd om zo Nederlands mogelijk te zijn, de Nederlandse taal te spreken en om de Nederlandse cultuur en geschiedenis te leren.’

Hoe heeft u de oorlog ervaren?
‘Eens in de vier jaar gingen we op Europees verlof en verbleven we vier maanden in Nederland. In de zomer van 1942 vertrok mijn gezin dus vol koffers met zomerkleding naar Nederland. Door de oorlog konden we niet meer terugkeren naar ons huis in Indonesië. We maakten de oorlog in armoede mee en we zijn bijna verhongerd. We wilden heel graag terug. Ondertussen veroverde Japan Indonesië. Alle blanke mensen in Indonesië gingen in kampen en die hadden het een stuk slechter dan wij het hadden in Europa, dus je zou kunnen zeggen dat we geluk hebben gehad dat we op Europees verlof waren. Toen kwam de bevrijding. Als ik nu terugdenk aan de oorlog denk ik vooral aan de constante angst die je voelt omdat je niet weet wat er gaat gebeuren.’

Hoe kwam u op Curaçao terecht?
‘Mijn vader werd door Shell naar Curaçao gestuurd. Een jaar later gingen mijn
broertje, moeder en ik ook naar Curaçao met het vliegtuig. We gingen van Nederland naar Lissabon naar Portugal naar Afrika naar Zuid-Amerika naar Suriname, en zo kwamen we eindelijk na zeven dagen aan op Curaçao. Hier begon mijn tweede tropisch leven. We werden opgehaald door mijn vader en reden in de nacht door het donker. Je ruikt van alles en je ziet overal lichtjes maar je weet nog niet hoe het er allemaal uitziet, dat zie je pas de volgende morgen. De oorlog was daar niet geweest dus het ging goed met de plaatselijke bevolking. Op Curaçao begon mijn puberteit dus ik ging vaak uit, veel feesten, zwemmen… Ik haalde lage cijfers op school en deed alles behalve leren. Toen ik 20 was, was ik eindelijk klaar met de middelbare school en ging ik studeren in Nederland. Mijn favoriete herinnering op Curaçao is dat ik ‘s nachts met de auto naar mijn vrienden ging en dan gingen we zwemmen aan de zuidkust. Na het zwemmen gingen we weer naar huis. Mijn vader heeft dat nooit geweten.’

De leerlingen van de Nieuwe Havo hebben het interview zelf uitgewerkt.

Archieven: Verhalen

‘Soms zeiden de Japanners dat we geen eten zouden krijgen’

Voordat wij, Yasmine, Noor, Imane en Maroua van de Nieuwe Havo in Amsterdam, begonnen met ons interview met Anne-Ruth Wertheim, keken we naar een documentaire die zij zelf had gemaakt. We waren best zenuwachtig in het begin, maar dat was snel voorbij. Onze eerste indruk van haar was dat ze er heel lief uitzag en verder was ze zeer vriendelijk. Mevrouw Wertheim is geboren in Jakarta en op haar 18e naar Nederland gekomen.

Begreep u destijds goed wat er gebeurde toen Japan Indonesië binnenviel?
‘Je moet je voorstellen dat je 7 jaar oud bent en er komt een oorlog, je weet dan niet wat er gebeurt. Ik woonde in een groot huis en we hadden Indonesische bedienden en mijn leven was goed. Als ik er achteraf over nadenk dan waren we best verwend, onze bedienden deden alles voor ons. Het was allemaal heel gewoon dat we zelf niets hoefden te doen.’

Denkt u nog veel aan de tijd die u in het Jappenkamp doorbracht?
‘Ja, ik ben na de oorlog daarom ook in therapie gegaan. En mijn moeder praatte altijd met ons erover. We kregen destijds allemaal bevelen van de Japanners. Soms zeiden ze dat we geen eten zouden krijgen of dat we straf kregen en met de stok geslagen zouden worden. Dat waren traumatische gebeurtenissen. Mijn moeder die mij eigenlijk moest beschermen, wist zelf ook niet goed wat er gebeurde. En dat is als kind heel eng. Zo heb ik een trauma opgelopen, omdat je niet echt wist wat er eigenlijk gebeurde. Het waren allemaal trauma’s, maar als je daar direct over praat dan wordt het minder. Er blijven wel littekens over.’

Kunt u uw ervaring delen over het kamp?
‘Ik wil graag erover vertellen, want ik hoop eigenlijk dat jullie gaan zorgen dat er geen oorlog meer komt. Ik wil laten zien dat racisme niet alleen tegen mensen met een donkere of getint huidskleur is gericht, maar ook tegen witte mensen. Mensen moeten ophouden om te kijken hoe donker of hoe licht iemand is. In Indonesië was het zo dat de Nederlanders soms een grootouder hadden die Indonesisch was. Als er een baby werd geboren, ze zeiden ze ‘Hee, het kindje krijgt donkere ogen en donker haar’. Mensen die half, kwart of een heel klein beetje Indonesisch waren, werden nog voor dat de Japanners binnenkwamen, dus voor de oorlog, ook gediscrimineerd.’

De leerlingen van de Nieuwe Havo hebben zelf het interview uitgewerkt.

Archieven: Verhalen

‘Ik raakte de Duitser met het blikje tegen zijn hoofd’

Op een winderige maandagochtend rijden Ryan, Timon en Sophie van basisschool Floralaan naar het huis van Gerard Bechtold in Woensel. De leerlingen hebben zich goed voorbereid op het interview en zijn heel benieuwd naar wat hij ze allemaal over de oorlog kan vertellen. Vooral ook of hij streken heeft uitgehaald met de Duitsers. Gerard Bechtold was zes jaar toen de oorlog uitbrak. Hij woonde toen vlak bij hun school aan de Floralaan nummer 44.

Had u genoeg te eten in de oorlog?
‘Bij ons thuis was er altijd genoeg te eten. Mijn vader was politieagent en kreeg vaak graan van de boeren. Dat vermaalden we in de koffiemolen tot meel en daar werd brood van gebakken. Van dat hele donkere roggebrood, wat ik helemaal niet lekker vond, en roggepap. In het noorden van Nederland was er veel meer honger. Een Joods gezin uit het noorden dook bij ons onder op zolder. Bij de buren op nummer 42 woonde een NSB’er. Hij wist van het verblijf van het Joodse gezin af, maar heeft hen niet verraden, vermoedelijk omdat hij bang was voor mijn vader als politieagent. Toen het Joodse gezin erachter kwam dat er een NSB’er naast ons woonde, zijn ze weer gevlucht. De twee kinderen van het gezin zijn na de oorlog nog bij me op bezoek geweest.’

Haalde u kattenkwaad uit tijdens de oorlog?
‘Wij waren echte kwajongens. Ik kan me herinneren dat we een lamp onder de veranda bij een NSB’er in onze straat stiekem los schroefden, vol plasten en weer terug hingen. Na een tijd sloeg de lamp helemaal geel uit. Ook had ik een keer een blikje in mijn hand. Toen er Duitse militairen op een motor met zijspan langsreed, werd ik door vriendjes opgenaaid om dat blikje naar hen te gooien. Dat deed ik en ik raakte de Duitser in het zijspan tegen zijn hoofd. Aan het eind van de straat draaiden ze om en kwamen ze achter me aan. Ik deed mijn klompen uit om sneller weg te kunnen rennen. Ik was best wel bang. Ik vluchtte de Edelweisstraat in en klom over een muurtje. Gelukkig kregen ze me niet te pakken. Ik weet niet wat er was gebeurd als ze dat wel hadden gedaan. Misschien had ik hier dan niet gezeten.”

Wat is uw ergste herinnering aan de oorlog?

‘In onze straat stonden een heleboel tanks opgesteld van de moffen. Zo noemden we de Duitsers toen, dat was een scheldwoord. Er woonde ook een jongetje aan de Floralaan, Tijntje genaamd. Hij was denk ik even oud als jullie. Hij is tijdens het buitenspelen overreden door een tank. Het was een ongeluk. Ik heb dat zien gebeuren. Hij was helemaal platgereden. Het was afschuwelijk. Ik moet hier nog heel vaak aan denken. Ook was ik bang van de V1- en V2-bommen. Ze kwamen aangevlogen met een soort vlammende voorkant en maakten een diep brommend geluid. Opeens stopten ze en gingen dan recht naar beneden. Wij schuilden dan altijd in de bossen aan de overkant van de straat.’

Archieven: Verhalen

‘Je mocht je eigen taal niet op school spreken’

Nelson Carrilho ontving ons, Leyla, Ayoub, Whares en Violetta van de Nieuwe Havo in Amsterdam, met open armen. Hij is een vriendelijke man die zijn verhaal goed en duidelijk heeft kunnen uitleggen. Meneer Carilho is in 1964 geboren op Curaçao en op zijn 12e naar Nederland verhuisd. Curaçao was gekoloniseerd door Nederland daarom heeft hij in zijn jeugd ook een beetje Nederlandse cultuur meegekregen. Meneer Carilho is beeldhouwer.

Hoe was het leven op Curaçao?
‘Het is een eiland. Ook was het een kolonie, Nederlanders waren de baas. Mijn ouders hadden een goede baan en een goed thuis, hoewel er een racistisch ‘systeem’ was. Je leerde bijvoorbeeld geen geschiedenis over Curaçao, maar wel over Nederland. Je mocht je eigen taal niet op school spreken anders kreeg je straf. Als je uit een gezin kwam dat geen Nederlands sprak, had je op school problemen, want ze konden je niet helpen. Je was afhankelijk van je school dus, op dat moment brak je relatie met je ouders/ familie. Je werd als kind eigenlijk al in een systeem gezet.’

Hoe was de reis hiernaartoe?
‘ In april 1964 ben ik naar Nederland gekomen. Ik vond dat als klein kind leuk: het voelde als een avontuur met een vliegtuig reizen en in een heel ander klimaat terechtkomen. Er waren wel wat problemen met racisme omdat er in die tijd maar heel weinig mensen uit Curaçao waren. Als kind merkte ik er minder van dan als mijn ouders. Mijn vader was al eerder gekomen naar Nederland. Hij had al een baan en een huis gekocht.’

Hoe bent u beeldhouwer geworden?
‘Ik ben begonnen op een lagere school toen ben ik naar de middel bare school gegaan. Ik was creatief goed dus toen was ik naar de kunstacademie gegaan en ben ik daar afgestudeerd. Ik ben daar als een tekenaar/schilder daar naar toe gegaan maar op die academie bleek dat ik beter was in beeldhouwen en toen ben ik afgestuurd als beeldhouwer maar teken en schilderen doe ik ook want het is een deel van het pakket.’

De leerlingen van de Nieuwe Havo hebben zelf het interview uitgewerkt.

Archieven: Verhalen

‘Tijdens een bombardement lag mijn moeder bovenop ons’

Kyano, Live en Stef van Basisschool Floralaan in Eindhoven worden hartelijk ontvangen door de 81-jarige Floris Bomers. Aan de ruime keukentafel krijgen de kinderen een glaasje fris en chocola. ‘Noem me maar Floor, Floris klinkt zo bekakt,’ zegt Floris.

Waarom moest uw vader vluchten in de oorlog?
‘We woonden in Amsterdam en mijn vader heeft in 1941 een rol gespeeld in de organisatie van de Februaristaking. Dat was het eerste grote verzet tegen de Duitsers. Hij kreeg het advies om te verdwijnen. Mijn oom werkte bij de gemeente Eindhoven en heeft ervoor gezorgd dat we naar Eindhoven konden. De reis duurde een hele dag. In Amsterdam was mijn vader chef van een supermarkt; in Eindhoven werd hij schilder. In de winter was er geen werk, dan ging hij bij DAF auto’s poetsen. Mijn vader heeft veel geleden door de oorlog. Hij kreeg daarvoor psychische hulp. Soms was hij dagen weg en moesten mijn broer en ik hem gaan zoeken. Mijn moeder was de rots in de branding, zo’n dappere vrouw was dat. Zo ging ze over ons kinderen heen liggen bij een bombardement. Ik voel haar nog bibberen. Dat heeft enorme indruk op mij gemaakt. Ze heeft in haar eentje vier kinderen opgevoed.’

Hoe woonde u in de oorlog?
‘We waren heel arm. We hadden een bovenwoning aan de Fuchsiastraat 28 toegewezen gekregen. Er was geen water, geen wc en geen elektriciteit. Ik moest ‘s ochtends vroeg de toiletemmer legen in de sloot. Mijn moeder kookte op een petroleumstelletje. Het eten was niet te vreten. Soep was vermicelli met water, de rijstebrij was grauw en lauw. We aten staand aan tafel, omdat er geen ruimte was om te zitten. Omdat we niet katholiek waren, kregen we van de volkshuisvesting geen andere woning. “U woont hier toch goed,” zei de ambtenaar die een keer een kijkje kwam nemen. Mijn moeder werd toen zo kwaad. Ze is hem met een mes achternagegaan tot aan het Gerardusplein. Twee weken later hadden we een nieuw huis.’

Hoe was het tijdens de oorlog als niet katholiek gezin in Eindhoven?
‘We waren vreemden hier. Ze scholden ons uit voor protestantse bokken en er werden klappen uitgedeeld. Ik voelde me daardoor eenzaam en heb daar later ook veel last van gehad. Vreemd eigenlijk, gezien de situatie met het uitsluiten van Joodse mensen. Ik ging wel naar school maar moest ver lopen, want ik was niet welkom op de katholieke school in de buurt. Op school was geen lesmateriaal en al het hout was eruit gesloopt. In de Thijmstraat was een tuintje en daar zaten we de hele dag. Omdat ik plat Amsterdams praatte, verstonden we de Brabanders niet en zij ons niet. Toen ik later bij mijn eerste lief thuiskwam, ging haar moeder de hele tijd op de wc zitten. Er was weinig te merken van haar Brabantse gastvrijheid.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘Wij waren niet heel welkom in Nederland’

Wij, Lieke, Ensar, Jevanethy en Hiba van de Nieuwe Havo in Amsterdam-Noord, hebben voor het vak aardrijkskunde iemand geïnterviewd die het koloniale verleden had meegemaakt. Dat was Nanny Vogler (93), die geboren is op Java en op haar 21ste naar Nederland kwam. Met de bus reden we naar woonzorgcentrum ‘t Schouw bij het Dollardplein waar we haar ontmoetten. Mevrouw Vogler was heel open; ze had er geen problemen mee om over haar verleden te praten.

Hoe was uw reis naar Nederland?
Het was vreselijk. We reisden met een vrachtschip en het duurde bijna drie weken. Aan boord waren ontzettend veel mensen, vrouwen en mannen apart, en het was chaos. Veel mensen waren natuurlijk zeeziek, dat hoort erbij. Er zijn ook een paar kinderen en volwassenen overleden tijdens de reis, heel erg vond ik dat. Ze kwamen allemaal toch uit een oorlog na de Japanse bezetting en Indonesische onafhankelijkheid. Een aantal had natuurlijk ook wat ontberingen meegemaakt. Uiteindelijk kwamen we aan in Rotterdam.’

Wat was voor u de grootste verandering van uw emigratie naar Nederland?
Wij waren niet heel welkom, terwijl we gewoon Nederlanders waren en ook Nederlands spraken. We werden ook een beetje gediscrimineerd. Wij hadden allemaal een Nederlandse opvoeding genoten en goede scholen gehad, dus dat was wel even slikken om deze verandering mee te maken in zo’n korte tijd.’

Wat is u het meest bijgebleven van uw verleden?
‘Dat ik een hele fijne jeugd heb gehad. Het duurde wel maar kort. Toen ik een jaar of 13 was, viel Japan Indonesië binnen. Mijn vader en opa werden geïnterneerd (gevangen genomen) en wij werden op straat gezet. Mijn opa en vader werden in burger- en militaire kampen geplaatst. We wisten niet waar ze zaten want ze werden steeds verhuisd naar andere plaatsen en soms zelfs in andere landen. Later kregen we een bericht dat mijn vader in Japan zat en daar ook werkte. Mijn opa was overleden in het kamp.’

Waren er ook nadelen aan ‘gemixed’ (Indisch-Nederlands) zijn?
Ja, al waren we Nederlander, toch hebben we ook wel wat discriminatie meegemaakt.Indisch-Nederlands was toch anders. Ik zelf heb er niet zoveel last van gehad, maar andere volwassenen wel. Voordeel was wel dat we niet het kamp in hoefden omdat mijn oma, moeder en ik Indonesisch bloed hadden. Maar we hebben het ook vreselijk gehad, hoor. We zijn wel vier keer uithuisgezet, want telkens hadden ze ons huis nodig voor wachtposten voor de Japanners. Dan moesten we weer verhuizen en alles achterlaten.’

De leerlingen van de Nieuwe Havo hebben zelf het interview uitgewerkt.

 

 

Archieven: Verhalen

‘De vliegreis duurde ongeveer drie dagen’

Wij, Nicolette, Tarik, Cebrail en Cartouche van de Nieuwe Havo in Amsterdam hebben Carl Hagenaar geïnterviewd. Meneer Hagenaar is 83 jaar oud, hij is in Batavia – tegenwoordig Jakarta – geboren. Hij kon al onze vragen beantwoorden. We vonden het leuk om te horen over de reizen die hij maakte voor zijn werk, dat zouden we zelf ook wel willen…

Meneer Hagenaar heeft als kind de oorlog meegemaakt en daarna de bersiap, Zijn moeder werkte en daarom voedde zijn oma hem op. Op zijn 12e verhuisde hij naar Nederland en daar ging hij bij zijn tante in Haarlem wonen. Zijn gezin herenigde zich pas in 1948.

Herinnert u zich nog de naam van het Amerikaanse oliebedrijf waar uw vader werkte?
Ja hoor, dat heette vroeger Stanfact, hier heet dat Esso Exo. Het was compound (gated community). Het was helemaal afgesloten met een hek eromheen, en er woonden pakweg 6000 mensen, onder wie mijn vader, moeder en ik.’

Hoe was de reis naar Nederland?
Mijn tante, nichtje en ik vertrokken samen naar Nederland. De reis duurde ongeveer drie dagen. Dat kwam doordat we niet in de nacht mochten vliegen. Nu is dat veel beter geregeld.’

Wat was uw relatie met uw tante?
Dat is een ingewikkeld verhaal. Mijn tante is gevoelsmatig niet mijn tante, maar mijn moeder. Ik kende mijn ouders nauwelijks. Mijn vader kende ik helemaal niet, totdat ik 10 jaar oud was. Hij heeft mij wel in zijn handen gehad, maar toen ik geboren was moest hij in dienst.’

De leerlingen van de Nieuwe Havo hebben zelf het interview uitgewerkt.

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892