Archieven: Verhalen

‘Ik kom uit Zagreb maar mijn thuis is Amsterdam’

Grace, Wallis, Elle en Clair wachten Samir Bashir op bij de deur. Het klikt meteen met de leerlingen van basisschool de Pinksterbloem in Amsterdam-Oost en er wordt gezellig gebabbeld. Ook al is het onderwerp best serieus, de gezellige sfeer blijft ook tijdens het interview. Samir Bashir komt uit Kroatië.

Wat was de reden dat u naar Amsterdam kwam?
‘De reden was dat er oorlog in Kroatië was, in die tijd was het nog Joegoslavië. In Joegoslavië moest je verplicht in het leger. Toen ik 19 was begon de oorlog erger te worden. Ik kwam op mijn 22ste naar Nederland. Ik had een vriend in Amsterdam en die zei: kom toch even naar Amsterdam totdat het weer rustig is in jouw land. Ik was nooit van plan hier te blijven. Ik kwam uit de hoofdstad Zagreb. Inmiddels woon ik hier langer dan ik in Kroatië heb gewoond.’

Wilt u wat vertellen over de reis hierheen?
‘Ik kwam met de bus. Twee uur nadat ik de bus nam, sloot de douane de grenzen. Alle mannen werden gemobiliseerd. Met de bus duurde het 24 uur om hier te komen. Ik was in principe een deserteur. Ik moest in het leger maar kwam niet opdagen. Ik moest dus ook wel in Nederland blijven want als ik terug zou gaan dacht ik opgepakt te kunnen worden. Ik wist het eigenlijk niet, een land in oorlog is eigenlijk een beetje zonder regels.

Een jaar nadat ik in Nederland kwam, ben ik naar de vreemdelingenpolitie gegaan en ben ik ingeschreven. Ik was eerst zo bang en dacht dat ik misschien gepakt kon worden. Ik had boekjes en bewijs dat het leger in Kroatië me wilde verplichten te vechten. Na drie en een half jaar heb ik een verblijfsvergunning gekregen. Ze waren al mijn papieren verloren. Ik heb toen humanitair asiel gekregen.’

Kunt u de dag beschrijven dat u hier in Amsterdam aankwam?
‘Ik kwam aan in 1993 op het Amstelstation. Mijn vriend woonde op de Albert Cuypstraat in de Pijp, maar ik was verdwaald. Je had in die tijd nog geen mobiele telefoons en internet. Gelukkig kon ik in een telefooncel bellen. Het was die dag winderig en de wolken hingen laag. Aan het einde van de dag kwam ik aan bij de Albert Cuypmarkt en ik dacht: mijn god wat is het hier vies. Maar de markt was natuurlijk net afgelopen. In Kroatië is alles pietje precies en netjes op straat. Na een half jaar werd ik verliefd op Amsterdam en nu hou ik van Amsterdam. Ik kom uit Zagreb maar mijn thuis is Amsterdam.’

Hoe was dat voor u, de oorlog?
‘Oorlog is een echte nachtmerrie maar je droomt niet, het is echt. Ik heb elf vrienden verloren. Elke oorlog is oneerlijk, het lijkt soms wel een spel waar er altijd een derde partij de dupe van is. Ik denk dat het het domste is wat mensen kunnen doen. Iedereen is bang.’

Hoe was de emigratie naar Nederland voor u?
‘Ik wist wel veel van Nederland, maar het is anders als je het zelf ervaart. Ik had moeite met de wolken en de regen. Hier was het regen-zon-regen-zon-regen-zon. Ik moest hiernaartoe komen, maar ik vond het de eerste maanden niet zo prachtig. Ik was en ben nog steeds muzikant, ik speel gitaar. In Joegoslavië kwam ik elke donderdag op televisie. Dat moest ik allemaal verlaten.

Na een half jaar merkte ik dat ik mijn familie miste. Aan het einde van de oorlog ben ik weer terug gegaan. Ik was toen 4,5 jaar hier. Ik ga elk jaar naar Kroatië om te toeren met de band en om mijn moeder en familie te zien. Mijn broer woont ook in Amsterdam.’

Archieven: Verhalen

‘Suriname is een land waar heel veel verschillende volkeren naast elkaar wonen’

Frank Latour heeft foto’s van vroeger en bijzondere spulletjes meegenomen naar de interviewlocatie, waaronder een Surinaamse pop en een telraam waarmee vroeger in winkels in Suriname de bedragen werden opgeteld. Met deze spulletjes en foto’s zal hij tijdens het interview zijn jeugd in Suriname, zijn reizen op zee en zijn opleiding op Terschelling illustreren. Dean, Franka en Jip van het Rudolf Steiner College in Haarlem luisteren vol belangstelling en stellen goede vragen. Ze ontmoeten elkaar in een knus tuinhuisje in de tuin van ‘Lieflijk Indië’, een Indische woongroep vlakbij school. Meneer Latour heeft lang in Haarlem gewoond en woont nu met zijn vrouw in Velserbroek. Hij werd in 1947 geboren in Paramaribo in Suriname. Hij is opgevoed door zijn opa en oma, omdat zijn ouders jong waren en toen niet voor hem konden zorgen.

Wat weet u over uw voorouders?
‘Ik heb wortels in verschillende landen. Mijn voorouders zijn in de slavernijtijd geboren. Mijn opa kwam uit Suriname en mijn oma uit Indonesië. Mijn opa vocht in de Atjeh-oorlog namens het Nederlandse leger en ontmoette in die tijd daar in Indonesië zijn vrouw. Hij heeft mij de kogelgaten in zijn been laten zien. Ze hebben mij streng opgevoed. Als er visite was, moest ik stil zijn. Als ik iets niet mocht horen, spraken ze in het Indonesisch met elkaar. Ook op school waren de leraren in die tijd streng. Nu worden kinderen veel liefdevoller opgevoed dan toen.

Welke taal sprak u thuis?
‘Suriname is een land waar heel veel verschillende volkeren naast elkaar wonen. Ik ken geen enkel land waar een moskee, een kerk en een synagoge zo naast elkaar staan. Binnen die groepen spreekt men hun eigen taal, maar op straat spreekt iedereen dezelfde taal, het Surinaams. Dit is een mengelmoes van woorden uit alle talen. Omdat er zoveel verschillende mensen in Suriname wonen die allemaal een eigen taal hebben, hebben ze een taal gemaakt die iedereen kon spreken. ‘Mi lobi joe’ betekent ‘I love you’. Ik sprak thuis en op school Nederlands, maar op straat met mijn vrienden Surinaams. Het was overigens altijd wel duidelijk dat Nederland de baas was in Suriname. Er was een Nederlandse gouverneur die het land bestuurde en Nederlandse militairen bewaakten het land. Nu nog steeds worden Nederlandse militairen getraind in de Surinaamse oerwouden.’

Hoe bracht u uw vrije tijd door?
‘Na schooltijd was ik altijd aan het voetballen. Ook ging ik met vrienden de bossen in om te kamperen en namen we een hangmat mee. Dat was heel erg leuk! Suriname bestaat voor het grootste deel uit oerwoud, bijna iedereen woont in Paramaribo. Veel mensen kenden elkaar, dus als een jongen en een meisje verkering hadden, werd er altijd gekeken of je niet toevallig familie was. De eerste vraag was altijd: wie is je vader en wie is je moeder?’

Heeft u discriminatie meegemaakt?
‘Mijn opa besliste dat ik een Zeevaart opleiding ging doen en ging varen. Ik wilde dat zelf ook graag. De reizen waren schitterend! Ik voer op een vrachtschip naar het Caribisch gebied en ook bijvoorbeeld via de Mississippi naar Louisiana. Daar hingen bij cafés bordjes met ‘Only White’ of ‘Only Black’. In de bus mocht ik alleen maar achterin zitten en de witte mensen voorin. Toen dacht ik daar niet zo bij na, maar later wel en vond ik dat heel gek. In Nederland was de discriminatie meer onzichtbaar. In Amerika was het heel duidelijk.’

 Hoe was het leven in Nederland?
‘Mijn opa stuurde mij naar Terschelling om op de Zeevaartschool verder te studeren. Ik kwam aan met het vliegtuig en had niet zoveel moeite om de weg te leren kennen. In Suriname hadden we veel geleerd over Nederland. Ik wist precies hoe ik met de trein van Amsterdam naar Harlingen moest komen. Ik vond Terschelling een prachtig eiland. Als je er eenmaal de weg kent en de mensen kennen jou, dan wil je niet meer weg. Het waren mooie jaren. Later ging ik in militaire dienst. Op een gegeven moment werd gevraagd of ik hogerop wilde. Ik had meteen ‘ja’ moeten zeggen. Wie weet hoe mijn leven dan was gelopen. Misschien was ik wel een hoge generaal of een kapitein geworden. Ik ben in Nederland gebleven en getrouwd. We kregen twee kinderen. Ik bleef niet varen, maar ging werken in de Tandtechniek. Ik heb mijn moeder nog maar weinig gezien, dus ik heb ook niet echt een band met haar opgebouwd. Ze is onlangs in Suriname overleden. Als ik terugkijk op mijn eigen leven, heb ik geen grote problemen gehad of hele nare dingen meegemaakt. Ik heb een interessant leven gehad in Suriname, op zee en in Nederland.’

 

Archieven: Verhalen

‘Waarschijnlijk hebben die knuffels toch een beetje mijn leven gered’

Edmé Bruijn-Strauss heeft bijzondere spulletjes klaargelegd voor het interview dat bijna gaat beginnen, namelijk een hondenknuffel uit haar kindertijd met een aangrijpend verhaal en de dagboeken van haar ouders die zij schreven tijdens de Japanse bezetting in 1942-1945. Mevrouw Bruijn-Strauss ontmoet Seth, Louise, Yaden en Zoë, Haarlemse leerlingen van het Rudolf Steiner College, in ‘Lieflijk Indië’. Dat is een Indische woongroep vlakbij school waar mevrouw Bruijn-Strauss veel mensen kent en graag komt. Mevrouw Bruijn-Strauss is in 1941 geboren in Yogjakarta op het Indonesische eiland Java. Ze heeft Nederlandse ouders, een oudere zus en een jonger broertje.

Hoe begon de oorlog in Nederlands-Indië voor jullie?
‘Eind 1941 viel Japan Pearl Harbor aan. Mijn vader werd opgeroepen om te vechten in het Koninklijk Nederlands-Indische Leger. Japan bezette in 1942 Nederlands-Indië en mijn vader werd door de Japanners opgepakt. Hij moest aan de Birmaspoorlijn werken, een spoorweg in Thailand. Dat was vreselijk. Er overleden zoveel mannen dat het de Dodenspoorlijn genoemd werd. Mijn vader hield in deze periode een klein dagboekje bij dat ik nog steeds heb.’

Hoe was die tijd voor uw vader?
‘Mijn vader overleefde het werk aan de Birmaspoorlijn en vertelde daar niet veel over. Hij vertelde wel dit verhaal: de Japanse kommandant miste één van zijn kippen en vroeg aan de gevangenen wie de kip gestolen had. Niemand gaf antwoord. Er werd een persoon uit de groep gehaald en vastgebonden aan een paal in de brandende zon. Ze goten water over zijn hoofd en die man was ‘s avonds dood. De volgende dag gebeurde hetzelfde en de derde dag ook. Toen kwam een Japanner met een hele grote slang in zijn handen en zei: ‘dit is de dader.’ Intussen waren er wel drie mensen dood.’

Heeft u met uw familie in een kamp gezeten?
‘Ik heb niet in een Jappenkamp gezeten omdat mijn beide ouders en ook mijn grootouders in Indonesië geboren zijn. Wij hoefden dus niet naar een kamp. Mijn zus en ik hadden allebei een knuffel en dat hondje heb ik nog! Mijn moeder bewaarde hierin het geld dat ze had. Altijd liep ik met het hondje. Ik mocht het nooit aan iemand afgeven. Kijk, dit is dat hondje en dat koester ik nog steeds. Waarschijnlijk hebben die knuffels toch een beetje mijn leven gered.’

Wat gebeurde er met jullie na de Japanse bezetting?
‘Japan gaf zich over in 1945 na de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki. De Indonesiërs wilde onafhankelijk van Nederland worden en kwamen in opstand. Het was toen voor ons Nederlanders niet meer veilig. Het was een moeilijke tijd. Als ik naar school ging, ging ik expres tussen de Indonesische kinderen lopen. Zo viel ik minder op. Als boze Indonesiërs mij zagen, gooiden ze steentjes naar mij of ze riepen: ‘ga naar je eigen land!’ Maar wij kenden Nederland helemaal niet. Toen werden we in een zogeheten Bersiap-kamp gezet met andere Nederlanders. Dat was een hele nare tijd. Ik heb daar bijna een jaar in gezeten met alleen maar vrouwen, kinderen en oude mensen. Onder vreselijke omstandigheden, want we hadden ook geen eten. Ik herinner me nog de wc, achter een rivier. Je stond dan op bamboe latjes en mijn oma was doodsbang dat we uitgeleden en ertussen zouden vallen.’

Hoe was het leven na die tijd in dat kamp?
‘Na de onafhankelijkheid in 1949 gingen we in Semarang wonen. We kregen een groot huis toegewezen, omdat mijn vader in het leger zat. We woonden daar met meerdere familieleden, maar het werd te gevaarlijk om er te blijven. Ook werden spullen gestolen. Onze wasmeid bleef bij de lakens als ze aan de lijn hingen, anders waren ze weg. Uiteindelijk hebben we alles verkocht om de bootreis naar Nederland te kunnen betalen.’

Hoe was het in Nederland?
‘In 1953 vertrokken we naar Nederland. De bootreis duurde drie weken. We hadden niets toen we aankwamen. In een bus reden we door Nederland. Ik vond het zo’n koud en saai land. We gingen naar een pension in Bloemendaal, waar we een jaar woonden. Ik was gewend drie keer per dag warme nasi te eten. Hier kregen we aardappels, stamppot en brood. Ik vond het zo vies! Mijn ouders waren doorzetters en hebben hier uiteindelijk alles opnieuw opgebouwd.’

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘Ik heb gezien hoe de Nederlanders uit onze buurt werden opgepakt en weggevoerd’

De 89-jarige Anton Meyer verwelkomt Isabel, Cees, Keona en Fatih enthousiast bij hem thuis. Hij woont in ‘Lieflijk Indië’ in Haarlem, een woongroep waar veel Indische ouderen wonen. De leerlingen van het Rudolf Steiner College hoefden niet ver te fietsen, want ‘Lieflijk Indië’ ligt vlakbij de school. Meneer Meyer is heel benieuwd naar de vragen van de leerlingen. Tijdens het interview blijkt hij een hele goede verteller!

Wat merkte u van de Japanse bezetting?
‘In 1942 was ik 8 jaar. Ik woonde met mijn Indische vader, Indonesische moeder, oudere broer en zus in de stad Sumenep op Madura. Dat is een eiland boven Java. We zagen opeens Japanners fietsen. We begrepen niet wat er aan de hand was. Op ons eiland Madura werden alle Indische Nederlanders opgeroepen om te vechten tegen de Japanners. De gevechten hebben een week geduurd en toen waren de Japanners de baas. Niet lang daarna werd mijn vader opgepakt en gevangengenomen. Wij wisten niet waar hij was. Ik heb gezien hoe de Nederlanders uit onze buurt werden opgepakt en weggevoerd. Dat was heel eng om te zien. Mijn moeder was bang dat wij ook door de Japanners opgepakt zouden worden. Wij waren zogenoemde ‘buitenkampers’, omdat wij buiten de kampen woonden waar de Indische Nederlanders vastgehouden werden.’

Wat gebeurde er toen met jullie?
‘Op een avond zijn we gevlucht naar het dorpje waar mijn vader was opgegroeid. Dat lag tien kilometer verderop. Het was erg spannend. We zwierven van dorp naar dorp langs allerlei familieleden. We hadden zelf bijna niks en moesten heel zuinig leven. We zagen af en toe Japanners marcheren en dan moesten we buigen. Ik was jong, ik snapte niet wat oorlog was. Er gebeurden vreselijke dingen in deze tijd.’

Hoe was het einde van de oorlog voor jullie?
‘Op een dag liepen we in het kleine plaatsje Manding. Opeens zagen we drie witte mannen met blote bast en geweren op hun schouders. Dat waren Hollanders! We gingen naar ze toe en zij vertelden ons dat Japan zich al lang had overgegeven en dat Indonesië de onafhankelijkheid had uitgeroepen. Het was toen 1947, dus wij hadden twee jaar lang van niks geweten! Zo afgelegen woonden we. Ze namen ons mee naar hun kazerne en gaven ons te eten en nieuwe kleding.’

 Heeft u uw vader nog gevonden?
‘Mijn broer hoorde van iemand dat onze vader in Soerabaja was! We wisten helemaal niet waar dat lag. We kregen een lift in een truck. Midden in deze grote stad werden we gedropt op een plein. Waar moesten we naartoe? We kenden het daar niet en we hadden nauwelijks geld. Mijn moeder raakte in paniek. Toen kwamen we een vrouw tegen die we nog kenden van voor de oorlog. Zo toevallig! Ze was doofstom en vroeg in gebarentaal wat we in Soerabaja deden. Zij wist waar onze vader woonde! Toen we bij mijn vader aankwamen, bleek tot onze schrik dat hij getrouwd was met een andere vrouw. Eerst wilde ik niet bij mijn vader en stiefmoeder wonen, want dan moest ik mijn moeder achterlaten. Mijn broer is met haar meegegaan. Ik heb mij vaak afgevraagd waarom mijn vader na afloop van de oorlog niet naar ons gezocht heeft. Hij was al sinds 1945 vrij. Mijn stiefmoeder heeft mij daarna opgevoed tot wie ik nu ben. Daar ben ik haar uiteindelijk dankbaar voor.’

Hoe ging het toen verder met u?
‘Door de oorlog had ik achterstanden op school, maar ik haalde alles in de ‘herstelklas’. In 1950 was ik 16 jaar en maakte ik de lagere school af. Uiteindelijk ging ik naar de Handelsschool. Het leven in Indonesië werd steeds moeilijker voor Indische Nederlanders. Mijn broer kreeg een keer ruzie. Omdat hij uit een ‘Hollandse familie’ kwam, werd hij verhoord bij het bureau. Hij is toen gemarteld.’

Wanneer bent u naar Nederland gekomen?
‘Wij vertrokken in 1958 naar Nederland, want de Indonesiërs wilden alle Nederlanders het land uit hebben. We kregen 24 uur de tijd om het land te verlaten. Dat was wel wennen. Ik vond werk in Amsterdam bij een exportbedrijf van tabak en later bij de Morgan Bank. Ik heb voor mijn werk de wereld rondgereisd.’

 Wanneer zag u uw moeder weer terug?
‘Mijn moeder zag ik pas weer terug in 1973. Pas toen kreeg ik toestemming om naar Indonesië te reizen. Ik heb haar opgehaald en ze is hier in Nederland geweest. Ze zat alleen maar binnen, sprak geen Nederlands en ze kon niet lezen en schrijven. Ze miste haar familie. Ze is toch weer teruggegaan naar Madura en ik bleef hier.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘Je moet niet veranderen, maar trots zijn op wie je bent’

 

Voor het interview met Namiye Senol gaan Nikolaj, Liz en Damian van het Wespennest naar de Openbare Bibliotheek in de Molenwijk. Daar zitten we in de Maakplaats een atelierruimte binnen de Oba waar flink geknutseld kan worden. Het is een leuke, inspirerende, nieuwe plek. Nadat we het een beetje gezellig gemaakt hebben, beginnen de leerlingen met het interview. Mevrouw Senol is 52 jaar en is geboren in Turkije. Ze woont nu  jaar in Nederland.

Hoe was het in Turkije om als kind op te groeien?
‘Ik woonde in een grote stad Istanbul en groeide op met mijn broertje en zusje. Mijn vader werkte op een kantoor en mijn moeder was huisvrouw. We hadden niet veel geld, maar we hoefden niet zoveel spullen als de kinderen van nu. Als ik zo terugkijk op mijn kindertijd was het prachtig. Ik woonde in een grote flat met ook een grote binnentuin. Er woonden veel kinderen van mijn leeftijd. Samen liepen we naar school en weer naar huis, ouders hoefden niet mee; het was veilig. Meestal speelden we gewoon op straat. Er waren bijna geen auto’s.  Dat was allemaal wel veertig jaar geleden hoor, nu is het heel anders in Istanbul. Het is heel druk geworden met veel auto’s, kinderen kunnen niet buitenspelen zonder begeleiding, dat is veel te gevaarlijk. Ik heb daar nog veel neefjes en nichtjes.’

Wat was er anders op school in Turkije dan in Nederland?
‘Echt anders was het eten. Wij kregen een warme lunch tussen de middag op school. Op de middelbare school hadden we een grote kantine met koks, die dan voor ons kookten voor een klein bedrag. Eten is voor ons heel belangrijk.

Zijn er in Turkije bepaalde tradities die hier in Nederland niet zijn?
‘Heel veel. Met bezoek bijvoorbeeld; wij kregen altijd heel veel bezoek en die namen dan altijd wat te eten mee. We hebben ook verschillende tradities rondom trouwen. Bij ons in Turkije vieren we de bruiloft een hele week lang, iedere dag feest. Vroeger zelfs een maand, iedere dag werd er dan iets gedaan. En als er een kindje geboren wordt krijgt hij of zij iets van goud van degene die langskomt; dat is ook een traditie.’

Wat is de reden dat je naar Nederland bent gekomen?
‘De reden is dat ik ging trouwen. Ik was verliefd geworden op iemand, een Irakese man. Dat was in 1999. Ik was toen 28 jaar. Een jaar later verhuisden we naar Nederland, hij had namelijk kennissen in Nederland. Het is een enorme grote verandering om naar een ander land verhuizen. Je laat alles achter. Ik vond het heel moeilijk. Ik sprak de taal niet, er was niemand waarmee ik kon praten. En ik miste mijn familie heel erg. Er waren geen vrienden of buren, echt niemand. Vooral het eerste jaar was heel zwaar. Ik kwam te wonen in Amsterdam-West en kon wel Engels praten maar al mijn buren niet. Dat waren al wat oudere Amsterdamse mensen. Ik ben vier jaar naar school geweest om Nederlands te leren. Nog steeds ben ik bezig met Nederlands leren, want een nieuwe taal leren duurt heel lang.’

Wat miste je het meest?
‘Vooral mijn ouders en familie. Als we iets gingen vieren; de verjaardag van de kinderen bijvoorbeeld, dan was er niemand. Dat vond ik heel erg, nu nog steeds trouwens. Gelukkig ga ik twee keer per jaar naar ze toe. In de zomer en in de kerstvakantie. Ik miste ook het eten. Als ik Turks eten wilde koken dan kon ik de ingrediënten nergens vinden. Dat is nu gelukkig wel veranderd. Ik miste dus de hele Turkse cultuur. Ik kon ook niet even naar een cafeetje om iets te drinken. Hier schenken ze alcohol in cafés en daar houd ik niet van. Het duurde wel vijf jaar voordat ik gewend was hier. Toen had ik ook mijn eerste twee kinderen gekregen. Pas toen ze beiden naar school gingen, ontmoette ik wat meer mensen.’

Bent u nu wel gelukkig hier?
‘Ja heel gelukkig. Ik heb drie kinderen. Ik heb nu veel vriendinnen en lieve buurvrouwen. Ik heb mijn studie sociaalpedagogisch medewerker afgerond en heb op een kinderdagverblijf gewerkt. Jammer genoeg kreeg ik drie jaar geleden erge last van mijn rug, maar ik werk nu nog steeds graag met kinderen. Ik geef kookworkshops en doe naschoolse activiteiten.’

Wat zou u ons mee willen geven?
‘In Amsterdam leven heel veel verschillende culturen. Wat ik kinderen graag wil leren, is dat anders zijn ook heel leuk kan zijn. Al die verschillende culturen bij elkaar is juist een rijkdom. Je leert van elkaar, dat vind ik superbelangrijk. Je moet niet veranderen, maar trots zijn op wie je bent, Turks, Marokkaans, Surinaams of Afghaans. Iedereen moet zijn eigen identiteit behouden. Wie weet gaan jullie later ook in een ander land wonen en dan is het ook leuk dat jullie een stukje van je eigen cultuur naar dat land meenemen. Zo word je ‘rijker en rijker’ qua mens en ga je de wereld anders bekijken.’

 

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘Uiteindelijk moet je meegaan in de stroom, maar wel je eigen keuzes maken. Voor jezelf opkomen.’

Ali, Pavlena en Roosmarijn van het Vox College hebben Irving Gill geïnterviewd. Meneer Gill werd geboren in 1941 in Paramaribo. Toen hij 27 jaar was, kwam hij naar Nederland. Hij wilde meer zien dan alleen het kleine Suriname. Het interview was heel interessant en de leerlingen vonden het een leuke en leerzame ervaring. Ze hebben zelf een verslag geschreven van zijn verhaal.

Wat kunt u ons over Suriname vertellen?
‘Mijn moeder komt uit Suriname en mijn vader uit Barbados, een Engelse kolonie. Wij spraken daarom thuis Nederlands, Surinaams en Engels. Ik werd eigenlijk als een Nederlander opgevoed, maar dan in Suriname. Nu weet ik dat dat voordelen geeft en ook nadelen. Het was een paradijs in Suriname, je had alles daar wat je wou en je was vrij. Je leefde niet echt in een huis, we waren veel buiten. Ik wist niet hoe het in Nederland was, ik wist alleen hoe het was in Suriname. Alles wat ik van het buitenland wist, werd ons verteld, maar het was niet de waarheid. Je ontdekt de waarheid als je pas zelf daar bent en dat meen ik serieus. Het was best leuk om op te groeien in een koloniale samenleving, het was de mooiste tijd van mijn leven.  Ik had heel veel vrienden, het leven daar was één grote familie. Rijk of arm, dat speelde geen rol, maar later ging ik dat wel zien. Pas toen ik ouder werd.’

 Zag u veel verschillen tussen Suriname en Nederland?
‘Er waren zeker verschillen, maar Ik ben en blijf mijzelf. Altijd.Ik heb nooit last van racisme gehad, maar ik had wel verschillen gezien tussen mensen. Dat verschil tussen rijk en arm. Ook is een groot verschil tussen Nederland en Suriname natuurlijk het klimaat. In Suriname was het altijd lekker weer met veel zon, maar in Nederland heb je vier jaargetijden, dat hadden wij daar niet. Omdat Suriname de kolonie was van Nederland, had ik ook de Nederlandse koningin gezien in Suriname, soms kwam ze naar mijn thuisland. Toen ik in Nederland kwam, heb ik mij aangepast aan de omgeving. Ik heb drie kinderen gekregen, maar woon nu alleen. Ik woon nu al 52 jaar in Nederland, in de Spaarndammerbuurt.’

 Wat is uw mooiste levensles?
‘Soms moet je in het leven regels volgen. Net als bij een stoplicht. Rood is stoppen. Groen, dan mag je gaan. Maar oranje… wat doe je dan? Uiteindelijk moet je meegaan in de stroom, maar wel je eigen keuzes maken. Voor jezelf opkomen.’

 

Archieven: Verhalen

‘Ik ben blij dat er nu meer erkenning is voor het slavernijverleden’

Romy, Nick en Ferre ontmoeten Hilly Soe Agnie in een klaslokaal van het Vox college. Ze is geboren in 1954 in Paramaribo, Suriname. Mevrouw Soe Agnie groeide op in een groot gezin met zes broers en twee zusjes en zij  was de zesde van de kinderen.

Hoe was het om op te groeien in een groot gezin?
We waren thuis met zijn negenen. Het was eigenlijk altijd druk. Degene met grootse mond, dat waren meestal de oudsten, waren het meest aanwezig. Mijn vader had een goed betaalde baan, hij was minister van financiën. Ik werd op school altijd aangekeken als dat ‘ene rijke meisje’. Rijk zijn had voordelen maar ook veel nadelen. Ik werd heel erg beschermd opgevoed en mocht niet met andere kinderen spelen. Ik werd ook altijd opgehaald in een dure auto. Het was wel leuk om op te groeien in Suriname hoor!’

Wanneer kwam u naar Nederland?
Toen ik 9 jaar was kreeg mijn vader een vakantie aangeboden in Nederland. We zouden een jaar en tien maanden naar een huis in Overveen gaan. We reisden met een vrachtschip. Het was een vreselijke reis; iedereen werd zeeziek. Het schip kwam aan in IJmuiden en ik weet nog dat ik een witte man op een fiets voorbij zag fietsen. In Suriname zag ik nooit echt witte mensen. Voor mijn gevoel zag ik een geest op een fiets en niet een man. Dat vond ik wel shocking; ik dacht: ‘hé zijn mensen nou zó wit hier?’

Hoe was het in Nederland?
We werden ze opgehaald door een tante en met de trein gingen we naar Overveen.  Daar woonden we als enige zwart gezin in een groot huis. De aankomst was niet persé leuk, het was koud, de mensen waren kil. Ik weet nog dat ik dacht: ‘het regent, het is koud, oh wat een rot land.’ Nu houd ik wel van Nederland hoor!’

Hoe ging het toen verder?
Mijn vader dronk veel en werd daardoor ernstig ziek. Het was niet de bedoeling dat we in Nederland bleven, maar omdat hij een hersenbloeding kreeg, mochten we niet meer terug naar Suriname en moesten we verhuizen naar een huis aan de Amstelkade in Amsterdam. De overgang van het rustige Overveen naar de drukke stad was voor mij een verschrikking. Ik herinner me nog hoe ik voor het eerst een tram zag en me afvroeg hoe het mogelijk was, dat mensen zich zo snel konden verplaatsen. In Amsterdam, een stad die nu multicultureel is, voelde ik me als tiener het enige zwarte meisje in de klas. Ik was best een opstandige puber en probeerde me staande te houden. Dat was niet altijd makkelijk want als meisje in zo’n ‘mannengezin’ had ik sowieso niks te zeggen. Ik moest altijd doen wat mijn broers zeiden.’

Bent u nog teruggegaan naar Suriname?
In 2020 ben ik naar Suriname gegaan. Dat was een prachtige reis waarin ik mijn roots probeerde te ontdekken. Ik ben er trots op dat ik Surinaamse verhalen kan delen en onderwerpen als de slavernij kan bespreken. Hoewel ik nooit de taal had geleerd, voelde ik me verbonden met het land en haar geschiedenis.
Nu, vele jaren later, ben ik heel gelukkig in Amsterdam. Ondanks moeilijkheden heb ik een passie voor verhalen vertellen en gedichten schrijven ontwikkeld. Ik ben blij dat er nu meer erkenning is voor het slavernijverleden en dat mensen kunnen zijn wie ze zijn, zonder discriminatie op basis van ras, geslacht of leeftijd.’

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘Het leven in Nederlands-Indië was heel anders dan in Nederland’

Anne, Imran, Philip en Leonardo van het Vox college  in Amsterdam-Noord interviewen Annemarie ten Brink, die in Nederlands-Indië werd geboren en nu 92 jaar oud is. Ze is heel aardig en vindt het fijn om over haar verleden te praten en wat zij heeft meegemaakt! Het interview was leuk en best wel wat spannend.

Hoe was het in uw jeugd in Nederlands-Indië?
‘Ik woonde in een huis met bedienden. Mijn dagen bestonden uit school, zwemmen en spelen. Helaas was mijn vader bijna nooit thuis, omdat hij als kapitein bij de marine werkte. Het leven daar heel anders dan in Nederland. In Nederland verbaasde ik me over de vele schooldagen van de kinderen, iets wat voor Nederlands-Indië niet zo normaal was, want daar hadden we veel vrije tijd. De overgang naar een nieuw leven in Nederland was dus niet alleen veranderingen in onze dagelijkse dingen, maar ook in het weer. Het koude weer waren we daar helemaal niet gewend.

Kunt u wat vertellen over het kamp?
‘Met de familie vluchten we voor de Japanners naar de bergen, omdat mijn vader een Nederlandse marine- kapitein was.  Zij vochten tegen de Japanners. Na een tijdje werden wij gevonden door de Japanners en we werden in kampen gezet. Ik kwam in het vrouwenkamp terecht, dat was zwaar maar niet zo erg als het mannenkamp, waar je je dood werkte. De ‘wat minder zware taken’ waren schoonmaken in het kamp. We gooiden we af en toe ook een emmer water op elkaar.  Het irritantste was als de groenten werden bezorgd.  Die werden het buiten het kamp geleverd en dan droogde alles uit.’

Wat herinnert u zich van uw vader?
‘Ik hield veel van mijn vader. Mijn vader was kapitein in de Nederlandse marine , dus toen de oorlog uitbrak moest hij gelijk weer op zijn schip gaan werken. Het schip van mijn vader was niet echt gevaarlijk. Hij liet zijn schip zinken om de tocht van andere schepen moeilijker te maken. Na een ruzie met de admiraal moest hij vertrekken en kwam hij naar Surabaya. Hoe lang mijn vader weg was weet ik niet meer, maar hij was er bijna nooit, omdat hij moest vechten. Ik was het dus wel gewend dat hij niet vaak thuis was. Hij was heel gestressed door de oorlog. Hij werd om alles boos en hij werd heel ongeduldig naar mij. Uiteindelijk is mijn vader in het kamp overleden.’  

Hoe was de reis naar Nederland?  
We moesten wel een maand op een schip zitten en dat klinkt misschien heel lang, maar het voelde niet zo. Omdat de zee altijd anders is; de ene keer is het water heel helder en de andere keer zijn er weer grote golven. Toen wij aankwamen in Nederland werden wij ontvangen door familie van ons. Daar was het heel anders, omdat we de huishoudelijke klusjes zelf moesten doen. Hiervoor deed de huisvrouw/de baboe dat, maar die hadden we nu niet meer. Op school werd ik anders aangekeken, dat was ook moeilijk voor mij, want daardoor ik had veel moeite met het maken van nieuwe vriendinnen.’

 

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘Niet lang daarna zijn allemaal vrienden van mijn broer opgepakt en vermoord tijdens de decembermoorden’

In de kamer van de directeur van het Wespennest interviewen Julian, Amara, Lux en Selena, Henk Bharos. (72 jaar).   Meneer Bharos vertelt veel leuke verhalen over zijn leven in Suriname en zijn komst naar Nederland, dus het uur vliegt voorbij.

Hoe was het om op te groeien in Suriname?
Ik ben de middelste tien kinderen, mijn ouders zijn gescheiden. Mijn vader is nog een keer getrouwd en toen kwamen er nog vijf bij. We groeiden op in de stad Paramaribo. Mijn vader had een bedrijf aan huis. Hij maakte pindakaas. Ik was altijd meer geïnteresseerd in het bedrijf en alle machines die daarin stonden, dan in school. Dat boeide me veel meer en er was altijd heel veel werk te doen daar. Als er machines stuk gingen, moest ik ze laten repareren en daar leerde ik veel van. Eigenlijk wilde ik liever spelen, maar achteraf is het wel heel goed geweest, want het heeft daardoor wel mijn interesse gewekt.’

Welke dingen waren echt anders in Suriname?
Ik was 21 jaar toen ik hier kwam. Ik wist eigenlijk al heel veel over het Nederland, want dat leerden wij op school. Zo kende ik alle provincies en hun hoofdstad en wist ik dat er verschillende seizoenen waren. In Suriname is het natuurlijk altijd warm. Als ik in Suriname een kaart van Nederland zag van met een kale boom erop dacht ik altijd: een kale boom is toch een dóde boom! Zo is dat in ieder geval in Suriname. In Nederland is het verplicht om je diploma te hebben als je in een zwembad wil zwemmen, dus ik ben hier op zwemles gegaan. Ik zat in een klasje met allemaal kleine kinderen van 10 of 11 jaar en ik was 21 jaar, dat was best wel een beetje raar.’

Was u ook van plan in Nederland te blijven?
‘Ik had al verteld dat mijn vader een pindakaasbedrijf had.  Nu had ik met mijn broers besloten om naar Nederland te gaan om techniek te gaan studeren. Ik wilde meer kennis opdoen over machines en techniek om dat dan weer mee terug te nemen naar Suriname. We wilden met mijn vijf broers een hele notenindustrie in Suriname oprichten. Toen ik geslaagd was voor mijn diploma bleek dat in Suriname de militairen de macht hadden overgenomen. Mijn vrienden zeiden: ‘wacht maar even met terugkomen, want hier is het nu echt te gevaarlijk’.’

Hoe werd u opgevangen in Nederland?
‘Mijn zus was al in Nederland. Ze woonde in Nijmegen, dus daar kreeg ik gewoon in een kamer in haar huis. De studie die ik wilde volgen was in Amsterdam, maar ik ben eerst een jaartje in Nijmegen gebleven en heb daar een technische opleiding gevolgd. Het jaar erop verhuisde ik naar een woning in de Bijlmer en ging naar school in Zaandam. In Nijmegen zat ik alleen maar met jongens op de school. Ik was daar nieuw en wilden ze me uittesten; úitdagen zeg maar.  Ze wilden kijken hoe sterk ik was, maar ze wisten niet dat mijn vader een worstelaar was.  Als ik iemand vasthad, liet ik niet meer los. Dankzij hem heb ik een hele krachtige hand. Ik heb het ze nooit gezegd, maar kreeg daardoor wel respect.’

U heeft ook van alles moeten achterlaten in Suriname, vond u dat lastig?
‘Het blijft niet leuk om alles achter te laten, maar ik dacht: ‘wel ik ga terug op vakantie naar Suriname’. Ik ben uiteindelijk in die 53 jaar dat ik nu hier woon, nog maar drie keer terug geweest.’

Hoe is het nu met de Bharos-pindakaasfabriek?
‘Mijn vader heeft het bedrijf gegeven aan mijn jongere broertje; hij was toen 21 jaar. In die tijd leverden we ook veel pindakaas aan het leger en aan de militairen. Op een dag kwam een hoge militair vertellen dat hij minder ging betalen per pot pindakaas. Mijn broertje was woest en schreef een brief aan Bouterse dat hij wilde praten over verhoging van de prijzen. Maar tijdens het gesprek werd hij niet gehoord. Hij zei: ‘meneer Bouterse als u doorgaat, dan bent u binnenkort president van muizen en kakkerlakken’. Niet lang daarna zijn allemaal vrienden van mijn broer opgepakt en vermoord tijdens de decembermoorden. Mijn broer was gelukkig net op tijd gevlucht in het ziekenhuis waar zijn vrouw werkte.’

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘We zijn allemaal mensen en we moeten goed met elkaar leven’

 

Felix, Pilar, Noa, en Suzie van basischool Het Wespennest interviewen Mustafa Ayranci. Meneer Ayranci is 71 jaar en heeft een bijzonder levensverhaal. Hij groeide op in Turkije en kwam op 20-jarige leeftijd naar Amsterdam.

Kunt u ons iets meer vertellen over uw jeugd in Turkije?
‘Op mijn zevende ging ik naar een school waar iedereen Turks sprak. Ik sprak Koerdisch, en dat leidde tot problemen. Mijn meester kon ik niet verstaan en op een dag pakte hij me bij mijn haren en tilde me op. Die pijn draag ik nog steeds met me mee. Het was een keerpunt dat me motiveerde om te strijden tegen discriminatie in al zijn vormen.

Is Mustafa uw echte naam?
‘Mijn echte naam is Masta, dat betekent ‘hoge berg’. Maar door het verbod op Koerdische namen in Turkije werd het Mustafa. Mijn identiteit blijft geworteld in mijn Koerdische afkomst, maar mijn naam is veranderd voor een leven in vrijheid.

Was het moeilijk om Nederlands te leren?
‘Ik was 20 jaar toen ik naar Nederland kwam. In drie maanden leerde ik Nederlands dankzij mijn collega Henk. Hij legde overal briefjes neer met Nederlandse woorden en we herhaalden ze samen. Het was een intensieve, maar waardevolle leerervaring. Tot op de dag van vandaag is Henk nog altijd mijn beste vriend.’

U komt op voor de rechten van migranten in Nederland, hoe precies?
‘Ik streef naar gelijkheid. Voor mijn pensionering richtte ik de Turkse HTIB op, die streeft naar gelijke lonen en bescherming van de rechten van gastarbeiders. Nu help ik in mijn vrije tijd mensen in Amsterdam en verwijs ik discriminatiezaken door naar het Landelijk Meldpunt. Ik geef jullie graag mee; ‘wees lief en behulpzaam naar elkaar toe. We zijn allemaal mensen en we moeten goed met elkaar leven.’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892