Archieven: Verhalen

‘Onze buurman had een dubbele bodem in de kinderwagen gemaakt zodat mijn ouders eten daarin konden smokkelen’

Marianne Appelboom is geboren in 1947 dus heeft zelf de oorlog gelukkig niet meegemaakt. Ze kan wel heel goed vertellen over wat haar ouders allemaal is overkomen in die tijd. Ze woonden op de Bloys van Treslongstraat, niet ver van de Admiraal de Ruyterschool waar Gilly, Kenya en Sami naar school gaan. De ouders van mevrouw Appelboom hadden hier een slagerij.

Hebben uw ouders verzetsdaden gepleegd?
‘Onze buurman was timmerman. Hij had heel handig een dubbele bodem in onze kinderwagen gemaakt. Bij de Willem de Zwijgerlaan kwamen steeds schepen aan, met aardappels of met andere ladingen. Mijn tante keek vanuit haar huis uit op die boten. Op een gegeven moment wist ze precies wanneer er boten kwamen met aardappelen. Dan werden de buren bij elkaar getrommeld en moest je de wacht houden. Na acht uur ’s avonds mocht je eigenlijk de straat niet meer op namelijk. Ze moesten op hun buik door het gras kruipen om bij die boot te komen. Dan hoorden ze die Duitsers lachen. Vaak waren ze aan het drinken. Mijn ouders en de buren jatten dan die aardappels en dat ging dan in die kinderwagen. Ze hadden ook een soort rugzakjes gemaakt waar ook spullen in werden vervoerd. Mijn vader had in de slagerij zo’n grote snijmachine, dat was zijn trots. Hij moest hem eigenlijk inleveren bij de Duitsers, maar dat ging mijn vader mooi niet laten gebeuren. De snijmachine is toen op de Rozengracht bij de brandweer ondergebracht. In die kazerne gebeurde ook van alles en nog wat stiekem. Er werd daar extra eten geregeld voor mensen die onderduikers in huis hadden, want die hadden te weinig voedselbonnen om ook voor hun onderduikers te zorgen. Mijn vader kon daar, bij de brandweer, het vlees snijden.’

Wat is het ergste wat uw familie heeft mee gemaakt tijdens de oorlog?
‘Alles moest stiekem en alles moest op vertrouwen. Dat vond mijn vader het allerergst van de oorlog. Dat je niemand kon vertrouwen. Dat je niet kon zeggen wat je dacht. Na de oorlog werd hij altijd kwaad als mensen mopperden als er weer verkiezingen waren. Hij vond dat iedereen zijn of haar stem moest gebruiken. Wat er is gebeurd in 1940-1945 mag nooit meer gebeuren. En je ziet het, het gebeurt nog steeds. En alleen maar omdat je anders bent dan anderen. Het is belachelijk. Het gaat er om hoe je hart is. Wat mijn vader ook altijd is bijgebleven, is een schietpartij waar hij getuige van was. Mijn vader liep die dag in zuid op straat en toen werden er zomaar een stuk of tien mensen opgepakt en op een rij gezet. Alle andere mensen die daar toevallig liepen, moesten toekijken hoe die tien mensen werden doodgeschoten. Dat beeld is hem altijd bijgebleven. Mijn moeder zei dat mijn vader helemaal overstuur was toen hij thuis kwam. Mijn moeder wist niet wat er gebeurd was want mijn vader kon niet eens meer praten. Later is er op die plek een gedenkteken gekomen.’

Waren er mensen in de oorlog die uw ouders beter niet hadden kunnen vertrouwen?
‘Mijn vader had een slagerij en verderop in de straat zaten een melkboer, groenteman en de bakker. In de oorlog hielp iedereen elkaar. De één had melk, de ander had vlees. Tenminste als je zeker wist dat je ze kon vertrouwen. Want dat was in de oorlog ook niet altijd zo. Mijn ouders kregen al snel door dat het foute boel was met die oorlog. Ze gingen zo goed als kon voedsel inslaan. In de kelder van de slagerij hadden we hele grote voorraadpotten staan. Daar hadden ze dingen ingedaan als zeep, vet en zout. Daar ging dan een laagje van kurk overheen, zodat mensen die in die kelder kwamen niet zouden merken dat daar voedsel in zat. De bezetters kwamen namelijk vaak controleren. Mijn moeder had ook zeep geruild met een buurvrouw. Op een gegeven moment was het zeep op dus ging mijn vader naar de kelder om nieuw zeep te pakken. Toen bleek dat ze waren belazerd. Er zat geen zeep in, maar zand. In de straat woonde op nummer 16-1 een hele chique dame. Niemand had nog mooie kleding of schoenen in die tijd maar deze vrouw zag er altijd tiptop uit. Ze liep in bontjassen over straat. Mijn moeder noemde haar altijd een kakmadame. Zij heulde met de Duitsers. Verderop woonde een gezin op drie hoog en die hadden stiekem joodse mensen in huis. Die vrouw van nummer 16 heeft ze verraden. De onderduikers zijn toen weggevoerd naar Duitsland.’

Archieven: Verhalen

‘De deur werd opengegooid en er kwamen vier grote, Duitse soldaten met geweren binnen’

Pom, Silas, Terje en Yassine gingen op bezoek bij Jenny de Jong op de Bilderdijkkade om haar te interviewen. Mevrouw de Jong woont nog in hetzelfde huis als tijdens de oorlog. De verhalen die de leerlingen van de Admiraal de Ruyterschool te horen kregen, kwamen daardoor extra tot leven. Ze zaten immers in het huis waar het allemaal was gebeurd!

Hoe veranderde uw leven tijdens de oorlog?
‘In eerste instantie merkte je niet zo veel. Langzamerhand veranderde de situatie en kwamen de Duitsers met steeds meer regels, vooral tegen joodse mensen. De Duitsers hadden een hekel aan joden. Ineens moesten zij een ster dragen, zodat iedereen kon zien dat zij van joodse afkomst waren. Bij ons in de klas zat een joods meisje, Truusje. Ook Truusje kwam op een dag naar school met een ster op. In de klas zongen we wel eens Nederlandse liedjes, ook al mocht dat eigenlijk niet van de bezetter. Op een warme dag deden we de ramen van het klaslokaal open en stelde de juf voor om Nederlandse liedjes te zingen. Wij vonden het wel leuk om iets te doen wat niet mocht, dus wij zongen allemaal hard mee. Ineens werd er hard op de deur gebonsd. De deur werd opengegooid en er kwamen vier grote, Duitse soldaten met geweren binnen. De juf en Truusje moesten mee. Wij begonnen allemaal hard te huilen. Na twee dagen kwam de juf weer terug, maar Truusje is nooit meer teruggekomen.’

Was u wel eens bang in de oorlog?
‘Hier op het plein was een schuilkelder gebouwd. Mijn moeder drukte me op het hart dat ik meteen die schuilkelder in moest als het luchtalarm afging. Er stonden altijd twee soldaten op wacht die zorgden dat iedereen naar binnen ging als het luchtalarm klonk. Ik wilde echt niet in zo’n eng ding zitten met de deur dicht met al die vreemde mannen. Op een dag vroeg mijn moeder of ik even een boodschap voor haar wilde doen op de Bilderdijkstraat. Ik had de boodschappen gehaald, ik liep terug over het plein en toen ging het luchtalarm af. Ik schrok zo verschrikkelijk. Die twee mannen die voor de schuilkelder stonden, riepen naar me dat ik de schuilkelder in moest, maar ik wilde niet! Ik gooide mijn mandje met boodschappen op straat en ik ben hard naar huis gerend. Ik wilde nooit meer boodschappen doen. Het luchtalarm ging regelmatig af, ook ’s nachts. Ik ging thuis dan altijd tussen twee kasten in staan. Ik denk niet dat het geholpen zou hebben, maar ik was zo bang altijd.’

Zijn hier in de buurt wel eens bommen gevallen?
‘Wij gingen elke zomervakantie naar onze opa en oma in de Achterhoek. Op een ochtend, toen we daar weer vakantie vierden, werd er een telegram bezorgd met het bericht dat we snel terug naar Amsterdam moesten komen. Toen we hier aankwamen, zagen we dat de hele Bilderdijkkade was afgezet. Er bleek een granaat in ons huis te zijn gevallen. Gelukkig was hij niet ontploft, maar wat was het een puinhoop! Ik kon alleen maar vragen of mijn pop nog wel heel was gebleven, terwijl het hele huis in puin lag. De granaat was door het dak gevallen, daarna door het bed van mijn ouders, vervolgens door mijn bed en uiteindelijk was hij in een kast blijven hangen op de etage onder ons. Onze onderburen hadden niet eens gemerkt dat er een granaat in hun kast was beland, zo doof waren ze. We hebben twee maanden in een hotel moeten slapen voordat het huis weer was opgeknapt.’

Hoe vond u het om Duitse soldaten te zien lopen op straat?
‘Mijn tante Marie heeft vooral iets engs meegemaakt met Duitse soldaten. Zij werkte in een kiosk op de Weteringschans. Opeens kwamen er drie grote wagens voorrijden. Uit twee van die wagens kwamen Duitse soldaten springen. Iedereen moest blijven staan. Als je niet bleef staan, kreeg je een klap met een geweer. Tante Marie werd uit de kiosk gehaald en moest blijven kijken. Uit de laatste wagen kwamen tien jongens, die op een rijtje werden neergezet. Die jongens werden allemaal ter plekke doodgeschoten. Zelf heb ik de schietpartij op de Dam meegemaakt. Ik zag hoe drie Duitse soldaten vanaf een balkon op de menigte aan het schieten waren. Een baby voor mij viel uit de kinderwagen en was dood. Ik heb met mijn vriendinnetje gerend en gerend. Het was vreselijk hoe al die mensen voor mijn ogen werden dood geschoten. Ieder jaar op 7 mei belt mijn vriendin van toen me nog op en dan hebben we het er over hoe erg het was.’

Archieven: Verhalen

‘Het eten uit de melkwinkel gaf mijn moeder weg aan hongerige kinderen’

Lola en Onurhan van de Admiraal de Ruyterschool interviewden Pia Korstman over haar oorlogsherinneringen. Met z’n drieën zijn ze langs het oude huis van mevrouw Korstman in de Van Speijkstraat gelopen. Haar ouders hadden hier ook een melkwinkel. Onderweg vertelde Pia niet alleen over de oorlog, maar drukte ze de leerlingen ook op het hart om een goede opleiding te volgen, een leuke baan te zoeken en een hobby te hebben. ‘Je moet doen wat je leuk vindt!’

Wat vond u van de NSB?
‘Mijn vader en moeder hadden een melkwinkel. De Duitsers vonden dat mijn ouders te weinig melk verkochten. Mijn vader moest eigenlijk naar Duitsland om in een fabriek te werken, maar als hij meer melk zou verkopen, mocht hij hier blijven. Toen zijn we verhuisd naar de Van Speijkstraat, niet ver van jullie school vandaan. Hier had hij een grotere winkel en kon hij meer melk verkopen. Ik ging toen ook naar een nieuwe school, om de hoek bij onze winkel. Daar kreeg ik een nieuwe leraar, meneer de Haan. Dat was een NSB’er. De andere leraar, die niet NSB’er was, was er opeens niet meer. Niemand wist waar hij was gebleven. Misschien moest hij wel naar Duitsland. Ik wist eerst helemaal niet dat meneer de Haan een NSB’er was. Er werd mij niet alles verteld. Ik werd beschermd door mijn vader en moeder natuurlijk. Ik was zes jaar toen de oorlog uitbrak en elf toen het was afgelopen. Later heb ik pas gehoord hoe het echt zat in de oorlog. Een oorlog is niet leuk of spannend, het is angstig.’

Hoe was het in de hongerwinter?
‘Dat was heel erg. Nog voordat onze winkel ’s morgens open ging om zeven uur, zaten er al kinderen op de stoep. Mijn moeder deelde dan namelijk wat eten uit. Aan het einde van de oorlog hadden wij ook geen melk meer. We hadden wel melkpoeder, wat ze tegenwoordig ook nog aan baby’s geven. Mijn moeder vond de situatie vreselijk. Ze moest eigenlijk de producten verkopen voor geld natuurlijk maar ze gaf het weg aan die kinderen. Ze mengde wat melkpoeder met water en dat smeerde ze dan op brood voor. De kinderen moesten in de tuin of in huis wachten want als ze buiten op de stoep zouden blijven, zou de hele buurt komen voor eten. Op het laatst kregen die kinderen nog maar een halve boterham, want er was gewoon niks meer. Het was ook nog eens zó koud. In die tijd was het ’s winters veel kouder dan de winters nu. Mensen haalden de deuren uit hun huis en dat verbrandden ze in de kachel voor warmte en om op te koken. Er was geen gas of elektra meer, dus dan werd de kachel gebruikt.  Als je niks meer hebt, ga je overal zoeken wat je nog kan verbranden. Maar zonder al die deuren in huis ging het ontzettend tochten en was het nog kouder.’

Hoe was de bevrijding?
‘Dat was fantastisch! Ik deed mee met allerlei spelletjes op straat, zoals zaklopen en koekhappen. Daar heb ik nog een prijs mee gewonnen, een naaidoosje. Ik heb nog nooit zoiets moois beleefd. Ik was eerst nog ziek, dus toen ben ik in de etalage van onze winkel gaan zitten. Iedereen was op straat aan het dansen, zo blij was iedereen. Ik wilde natuurlijk ook naar buiten, maar dat mocht niet omdat ik zo verkouden was. Ik keek mijn ogen uit vanuit de etalage. Ik was nog nooit zo gelukkig geweest. Als je vijf jaar niks mocht, niks kon en alleen maar in angst zat en het is opeens afgelopen… ja dat is logisch dat je dan heel gelukkig bent natuurlijk. Vlak na de oorlog mochten we allemaal twee ons snoep kopen bij de snoepwinkel op de Admiraal de Ruyterweg. Er stond een hele rij waar ik wel zeven uur in heb gestaan voordat ik aan de beurt was. Toen ik eindelijk aan de buurt was, was al het snoep nog bijna uitverkocht ook. Gelukkig kon ik nog wat mee krijgen.’

Archieven: Verhalen

‘Ik heb mijn hele leven een familie gemist’

Als Bilal, Felix en Nihad van de Admiraal de Ruyterschool aankomen bij het huis van Yvonne van der Zwaard worden ze al opgewacht door haar man. Mevrouw van der Zwaard heeft veel nare dingen meegemaakt tijdens de oorlog, maar ze kan er goed over vertellen. De leerlingen luisteren aandachtig naar haar verhaal onder het genot van stroopwafels en een glaasje bananensap.

Hoe was het voor u om een Duitse moeder te hebben en een joodse vader?
‘Het was heel lastig. Mijn moeder werd na de oorlog met de nek aangekeken, want ze had natuurlijk een Duits accent. Dat was niet makkelijk. Ik werd altijd gepest. De ene keer werd ik uitgescholden voor ‘vuile jood’ of ‘brillenjood’. Een moeder kwam zelfs eens naar ons toe op het schoolplein en zei dat ze ons waren vergeten te vergassen. Ik snapte helemaal niet waar die vrouw het over had, want ik was te jong om het allemaal te begrijpen. Toen ik het thuis aan mijn moeder vertelde, werd ze furieus. Ze is naar school toe gegaan en dat is nog een hele rel geweest. Na de oorlog was mijn moeder zo bang voor die joodse identiteit dat ik naar de zondagsschool werd gestuurd. Dat was op de Admiraal de Ruyterschool. Ik kan me de ingang nog herinneren met een ijzeren hek. Daar kreeg ik elke zondag Bijbelse les.’

Wat is er met uw vader gebeurd tijdens de oorlog?
Mijn vader hoefde niet onder te duiken omdat mijn ouders gemengd gehuwd waren. Wel kwamen er joodse vrienden van hem bij ons onderduiken. Mijn vader had het plafond in de meterkast verlaagd zodat daar een loze ruimte ontstond. Als er dan werd aangebeld, gingen de onderduikers snel die ruimte in. Onze Duitse buurman heeft verraden dat mijn vader onderduikers in huis had. Mijn vader werd eerst vastgehouden in de gevangenis op de Weteringschans. Daarna moest hij aan de weg werken op Schiphol. Dat was heel zwaar werk, vooral als je dat niet gewend bent. Omdat hij een keer pauze nam, werden die bewakers zo kwaad dat hij naar Westerbork is gestuurd. Van Westerbork is hij met de trein naar Auschwitz gestuurd. Mijn vader heeft nog allerlei briefjes uit de trein gegooid die ik nog steeds heb. Ongeveer tien jaar geleden zijn wij er pas achter gekomen dat mijn vader vanuit Auschwitz naar een werkkamp was getransporteerd. Toen de Russen in februari 1945 Berlijn kwamen bevrijden, zijn al die gevangenen op een dodenmars gestuurd. Ze moesten 200 kilometer lopen op blote voeten. Dat heeft mijn vader kennelijk niet overleefd. Ik vond het zo’n treurig verhaal dat wij nooit hebben geweten wat er met hem was gebeurd en dat hij dan zo is overleden uiteindelijk. Wij zijn dat dus pas 60 jaar later te weten gekomen.’

Hoe is het jullie na de oorlog vergaan?
Na de oorlog wisten we eerst niet wat er was gebeurd met mijn vader. Mijn moeder is overal gaan vragen. Omdat er geen overlijdensbewijs was dat mijn vader ergens was overleden, kreeg mijn moeder ook geen uitkering van de Nederlandse regering. Alle familieleden van mijn vader bleken ook overleden te zijn. Ik heb mijn hele leven een familie gemist. Ik had alleen mijn moeder en mijn zus. Na de oorlog werden wij gesteund door een Amerikaanse familie via een stichting. Alle joodse en half joodse kinderen kregen Amerikaanse pleegouders die elke maand geld stuurden. Ze stuurden ons ook pakketten met eten en kleding wat we helemaal niet kenden. Ik had hele mooie Amerikaanse kleding, dat had geen kind in die tijd. Wij moesten elke maand een brief naar die familie sturen. Hun steun heeft ons er doorheen gesleept. Onze Duitse buurman, die mijn vader had verraden, zat na de oorlog gevangen. Toen hij weer vrij kwam, moest ik altijd met een grote boog om zijn woning heen lopen van mijn moeder. Wij hebben jarenlang nog naast die man gewoond. Dat was heel erg. Hij had mijn vader verraden voor geld. Hij had daar 7,50 gulden voor gekregen. En dat terwijl mijn ouders voor de oorlog bevriend waren met de buurman.’

 

Archieven: Verhalen

‘Ik zag hoe de lijken in een open vrachtwagen werden gegooid’

Abdelrahman, Jesse en Olivia hebben ongeveer dezelfde leeftijd als Gerard van Straten toen de oorlog begon. Hij woonde in die tijd aan de Saenredamstraat, vlakbij hun school, de Oscar Carré. Meneer van Straten zat op school in de Jan Steenstraat. Hij vond het vooral spannend toen de oorlog begon. Maar al snel zag hij vervelende dingen gebeuren waardoor hij toch wel bang werd.

Wanneer merkte u iets van de oorlog?
‘Vanaf dag één merkte ik dat het oorlog was. Op vrijdag 10 mei 1940 werd ik heel vroeg in de ochtend wakker van het geluid van vliegtuigen. Ik kan mij niet meer goed herinneren of ik meteen al bang was, wel weet ik dat ik het fascinerend en ook wel spannend vond. Toen ik hoorde dat de Blauwburgwal was gebombardeerd, werd ik wel bang. Ik besefte dat die bommen ook bij ons in de straat hadden kunnen vallen. Hoe de situatie precies in elkaar zat, begreep ik niet. Maar toen de Duitsers het steeds meer voor het zeggen kregen in Nederland, had ik als jonge jongen toch wel echt door dat er iets verschrikkelijks aan de hand was. Een Joods gezin tegenover ons huis werd opgepakt. Ik heb die familie nooit meer teruggezien.’

Wat is het ergste dat u heeft meegemaakt?
‘Ik kan me nog goed herinneren dat ik als veertienjarige bij het huis van een schilder in onze straat stond. Op een gegeven moment kwam er een man op de fiets naar ons toe. Hij gaf de schilder de opdracht om de letters G.F.P. achter op zijn spatbord te schilderen. Nieuwsgierig bleef ik kijken, maar van de fietser moest ik weg. Ik liet me niet wegsturen en dat beviel hem niet. De man trok een revolver en zei dat hij zou gaan schieten als ik niet onmiddellijk wegging. Daar schrok ik natuurlijk van. Ik vluchtte snel de winkel in. Later kwam ik erachter dat G.F.P. voor ‘Geheime Feld Polizei’ stond.
Een andere nare herinnering heb ik aan 12 maart 1945. Ik was onderweg om boodschappen te halen. Er gingen verhalen rond dat op het Weteringcircuit mensen dood zouden worden geschoten als represaille voor een verzetsdaad. Toen ik daar aankwam, waren er zojuist dertig mensen doodgeschoten. Ik zag hoe de lijken in een open vrachtwagen werden gegooid. Dat maakte als jonge jongen diepe indruk.’

Hoe kwam u aan eten tijdens de Hongerwinter?
‘Ik zat op de ambachtsschool op de Baarsjesweg. Een familielid van mij woonde daar vlakbij. In de middag ging ik daar vaak heen. Daar aten we koekjes, gemaakt van tulpenbollen. Dat was niet om te vreten! Thuis aten wij iets dat leek op zwarte aardappelen.’

Hoe was de Bevrijding voor u?
‘Op Dolle Dinsdag dachten we dat de oorlog voorbij was. Dat was in september 1944. De Duitsers vluchtten weg. Mijn oude overbuurman kwam zijn woning uit. Hij wilde feestvieren, maar een vluchtende NSB’er met een geweer schoot hem dood. Daarmee eindigde het feest voor ons meteen. Pas maanden later was het dan eindelijk zo ver. We waren bevrijd! De hele stad was in feeststemming. Bij ons in de straat werden poorten gebouwd die vol werden gehangen met liguster. Liguster groeide toen bij de stadswallen, wat nu de snelweg A10 is. Samen met vriendjes heb ik vele bakfietsen vol liguster weggehaald en op de poorten aangebracht. Dat zag er feestelijk uit. De bevrijdingsfeesten duurden wekenlang, tot het moment dat het gewone leven weer moest worden opgepakt. De oorlog was echt voorbij.’

          

 

Archieven: Verhalen

‘Mijn ooms schreven brieven vanuit Duitsland met een postzegel met Hitler erop’

Aan de rand van het Rembrandtpark wonen Ab en Ali Kool. Inmiddels zijn zij vaste gasten bij Oorlog in mijn Buurt en hebben wij een vast ritueel. De leerlingen (dit keer Manou en Kiara van de Visserschool) nemen plaats aan tafel bij het raam, Ali zit op de bank en Ab gaat op zijn vertelstoel zitten met een stapel boeken en een map vol krantenknipsels binnen handbereik. Hij trapt af: “Voordat we beginnen.. eerst even dit, de originele voorpagina van 10 mei 1940!”

Hoe was het begin van de oorlog?
‘We wisten dat het er aan zat te komen, we vertrouwden Duitsland al een tijdje niet. In 1939 werden er oefeningen gehouden en schuilkelders geopend. Hier zie je nog een foto van de koningin die de schuilkelders inspecteert. In 1940 werden we door de Duitsers overrompeld. Er is vijf dagen gevochten, maar er was maar een klein leger in ons land. Het eerste jaar probeerden ze nog wel vriendelijk te zijn, maar wij waren er natuurlijk helemaal niet op gesteld dat ze hier waren. Je moest alles verduisteren en mocht ’s avonds niet meer de straat op. Ik heb hier ook nog verschillende verzetskranten, zo zag bijvoorbeeld Het Parool eruit. Die deed je dan stiekem in de bus bij mensen, maar dat was toch een beetje griezelig. Als het luchtalarm ging, moet je schuilen. Bijvoorbeeld op de stenen trappen in de portieken van het Surinameplein. Zo’n bombardement gaf de nodige ellende. Er stond verderop in de straat afweergeschut, daar schoten ze mee op vliegtuigen. De granaten klapten uit elkaar en de scherven vielen naar beneden. Daar heb ik er nog een van. Hier, kijk maar. Je kunt het wel aanpakken, het is niet heet meer.’

Kende u mensen die naar Duitsland moesten?
‘In bepaalde wijken woonden veel Joodse mensen, maar hier weinig. Wij waren daar toen helemaal niet mee bezig, wie Joods was. Ik heb wel een keer een buurvrouw met een ster op gezien. In 1941 begon het vervolgen van de joden. De meeste mensen zijn weggehaald. Maar niet-Joodse Nederlandse mannen moesten ook weg, werken in de fabrieken in Duitsland. In 1944 kregen jongens die geboren waren in 1928 een oproep om te gaan werken. Dat heb ik niet gedaan, ik ben ondergedoken. Ik had een luik naast mijn bed waar ik kon schuilen in de ruimte onder de vloer. Als je dat dicht deed, viel het tapijt erover heen. Een aantal van mijn ooms moesten wel naar Duitsland. Zij schreven ons brieven die ik bewaard heb, met postzegels met Hitler erop. Die brieven werden open gemaakt en gelezen, zodat er niks naar buiten zou komen over bombardementen die de Duitsers wilden verzwijgen. Mijn oom is tijdens het bombarderen van zo’n fabriek omgekomen. Een andere oom werkte in een zoutmijn en kreeg wat aan zijn longen, hij is later ook overleden. Nog een andere oom had schoonouders die bij de NSB zaten, dat is hij ook gaan doen en hij is doodgeschoten in Rusland. Mijn vader moest eigenlijk ook naar Duitsland, maar hij werkte in de telefonie en hij moest helpen als er storingen waren in de kantoren van de Duitsers.’

Hoe kwam u in de Hongerwinter aan eten?
‘Alles was op de bon, maar het was heel weinig, een boterham per dag of melk met water. En als je bonnen op waren, dan had je niks. We probeerden bij de boeren aan de overkant eten te halen. Dan kreeg je soms wat aardappelen die over waren. Maar er stonden altijd ambtenaren en dan moest je het eten inleveren. Je moest dus wat bedenken. We roeiden het op een bootje het riet in of stopten boontjes in een hengel. Mijn vader kreeg vet en boter van de directeur op z’n werk. Op het station stond controle. Hij is toen naar een Duitse soldaat gelopen en zei: “Hilfe?” Mijn vader nam de koffers mee van die soldaat en kon zo ongezien zijn eigen koffer ook meenemen. Er stond eens een schaal met gehaktballen voor de soldaten. Die heeft mijn vader toen opgegeten en de hond de schuld gegeven. Of je moest met een emmertje naar de gaarkeuken. Mijn zus maakte er een sport van om meer te krijgen. Ze zei dan dat ze nog niet gehad had of ze liet haar bonkaartjes dubbel knippen. Het was zwaar, dus toen we hoorden dat de geallieerden eraan kwamen, waren we zo blij. We zagen de Canadezen op de Hoofdweg en er zaten zoveel mensen op dat je de auto niet meer kon zien. Dat was zo’n feest, het was echt de mooiste dag!

Het bezoek aan Ab en Ali wordt altijd afgesloten met het uitzwaaimoment. De kinderen vinden het bijzonder dat Ab dit allemaal wil vertellen. Ab zelf vindt het belangrijk om het te vertellen. Zijn ouders waren heel open over de oorlog en hij wil dat ook zijn. Of dat wel eens nare herinneringen oproept? Ja, zeker over zijn ooms. De kinderen zijn onder de indruk dat hij dat op zo’n positieve manier doet en ze lijken ook nog zo jong. Indrukwekkende verhalen en dan ook nog een echt granaat vast mogen houden, die gelukkig niet meer warm was…

           

Archieven: Verhalen

‘Ik heb een week op de boot naar Coevorden gezeten’

Lenie Ekelschot woonde tijdens de oorlog aan de Admiralengracht, vlakbij de Visserschool. Nu woont ze in Osdorp. Dat is maar een klein stukje met de tram voor Dounia en Charmaine. De flat van Lenie hangt vol met zelfgemaakt borduurwerk. De kinderen bewonderen haar geborduurde torens van Nederland.

Hoe was het dagelijks leven in de oorlog?
‘Ik was nog maar een kind, maar ik heb wel veel gezien en ook wel eens gehuild. We speelden gewoon en we rolschaatsten op de Witte de Withstraat, want daar waren bijna nog geen auto’s. We hadden stiekem een radio en we kregen licht door op een fiets te rijden. Die draait rond, net als een windmolen en dan maak je stroom. Er was geen tv, geen radio. Dat was niet saai, want je wist niet beter. Wij zaten een keer zuurkool te eten, toen we wat hoorden. We zagen een piloot naar beneden springen. Een Duitse soldaat vroeg of ze moesten schieten, maar er werd gezegd: Nein, das ist nicht gut. Gek dat je zo’n zinnetje onthoudt. Mijn broer moest eigenlijk werken in Duitsland, maar hij liep ongelukkig. Dat heeft hij een beetje erger gemaakt en toen hoefde hij niet. Mijn vader moest wel onderduiken. Dan kwam hij stiekem ’s nachts op bezoek. Dat moest heel zachtjes, want boven ons woonden NSB’ers. Dat was best eng. We hadden ook honger, dan gingen we naar de boeren om tarwe te halen. Ik heb ook eens een peen gestolen bij de groenteman. Daar is het bij gebleven, want ik durfde niet te stelen. Ik kan mij wel nog de smaak van bloembollen herinneren. Omdat mijn vader er niet was, was er voor mijn moeder geen geld om voor zeven kinderen te zorgen. Ik ben toen naar Coevorden gegaan.’

Hoe was het om zo ver van huis te zijn?
‘De boot kon alleen ’s nachts varen dus we hebben een week in een platte schuit gezeten met stro op de grond en een emmer als wc, daar lag ik naast. Onderweg zijn we gebombardeerd. Toen zijn we verder gegaan met Duitse vrachtwagens, onderweg zongen we Nederlandse liedjes. In Coevorden moest je buiten naar de wc en kreeg je een krant mee als wc-papier. Ik paste daar op een jongetje van anderhalf, daar liep ik mee in de kinderwagen, maar ik wilde liever spelen. Ik heb hem toen aan het huilen gemaakt, zodat hij ging slapen. Je verrader slaapt nooit, dus ik heb op mijn donder gekregen. Toen heb ik erg gehuild. In Coevorden werden we ook gebombardeerd en ben ik door een meisje de kelder in gedragen. Ik weet nog hoe ze eruit zag, dat maakte indruk. Er waren daar meer kinderen uit Amsterdam. Een jongetje is overleden. Tijdens de begrafenis werden we weer gebombardeerd, toen lagen bij het huis alle ramen eruit. Coevorden werd in april 1945 al bevrijd. Toen heb ik, pas tien jaar jong, een sigaret gerookt! Maar daarna nooit meer. Er gingen in augustus pas weer treinen naar Amsterdam. Vanaf het Centraal Station ben ik toen met de vrachtwagen naar huis gebracht. Mijn oudste broer riep: “Mama, Lenie is er!”‘

Hoe ging het met u na de oorlog?
‘Ik moest weer naar school, maar in plaats van naar de vijfde klas moest ik terug naar de vierde. Ik kon goed leren, dus dat vond ik niet leuk. Ik heb nooit doorgeleerd en dat vind ik nog steeds jammer. Daar heb je later zoveel aan, ik mis het echt dat ik geen Engels heb geleerd. Eigenlijk wilde ik juf worden, maar ik weet niet meer waarom ik dat niet ben gaan doen. Ik mocht nooit naar de radio luisteren. “Ga maar wat doen,” zei mijn moeder dan. En nog kan ik niet stil zitten, daarom borduur ik ook zoveel. Een paar jaar geleden luisterde ik toevallig wel naar de radio. De broer van de overleden jongen zocht naar andere kinderen uit die tijd. Ik kreeg een rilling en heb meteen gebeld. We zijn naar Coevorden geweest, dat was zo’n leuke reünie. Ik heb ook de jongen ontmoet waar ik in de kinderwagen mee reed. Toen was het voor mij afgesloten. Maar ik kan nog steeds niks zien over de oorlog, want dan slaap ik niet. Ik vind het wel leuk om dit aan jullie te vertellen. Ik hoop dat jullie het ook fijn vinden om te horen. Want om dat mee te maken, dat vergeet je nooit. Als kind misschien wel, maar het komt altijd terug. Of ik sterker ben geworden door de oorlog weet ik niet, maar ik ben wel anders gaan denken, ook als je nu iets over oorlog zit. Mensen willen alleen maar macht. Ik begrijp dat niet. Met liefde bereik je veel meer.’

            

Archieven: Verhalen

‘Dat mijn rode autoped oranje was geschilderd, vond ik zo erg’

Sonny en Duco van basisschool Oscar Carré spraken met Willem Prins, die vier jaar was toen de oorlog begon. Samen met zijn broer en ouders woonde hij toen aan de Van Woustraat 190, achter de fotozaak van zijn vader. Dat hele huis was kleiner dan zijn huiskamer nu, in de Oude-IJselstraat. Willem heeft nog een heel oud, leren fotoboek met foto’s uit de oorlog.

Wat weet u nog van de oorlog?
‘Niet heel veel. Ik heb geen trauma’s ervan, omdat ik nog zo klein was. Ik vond het heel spannend. Toen er bommen vielen bij de Gerrit van der Veenstraat stonden we met jassen en tassen op de gang, zodat we weg konden vluchten als het dichterbij zou komen. Gelukkig was dat uiteindelijk niet nodig.
Ik had halve dagen school, omdat onze school als kazerne gebruikt werd door de Duitsers. We gingen toen naar een katholieke school die we moesten delen met de leerlingen van die school. We zaten als kind ook vaak in Artis. Dan kropen we door het hek naar binnen en mochten dan helpen met het voeren van de dieren. Er was in die jaren geen gas en elektriciteit. Het huis maakten we warm met cokes. Dat waren brokken, eigenlijk afval van de kolenindustrie, die we in een heel klein, door mijn vader gemaakt kacheltje stopten. Mijn broer en ik gingen dan ‘coke kloppen’. Zo heette dat als je van de brokken kleine stukjes maakte.’

Had u het koud of honger tijdens de oorlog?
‘Ik heb nooit echt honger gehad. In de tuin stonden twee tonnen. Een met gezouten andijvie – heel vies, maar we hadden tenminste te eten – en de ander met zuurkool. Dat was wél lekker. Mijn vader wilde altijd heel flink zijn. Ik heb hem maar één keer in zijn leven zien huilen, toen hij een koffer vol aardappelen had gekregen. Dat geeft wel aan hoe moeilijk mijn ouders het hadden om aan eten te komen. Met mijn broer ging ik naar het Amstelstation en de Utrechtseweg, waar toen nog tuinderijen waren. We gingen dan kijken of we groenten konden krijgen. Dat vonden we leuk om te doen. Ik weet niet of we het gratis kregen maar ik denk het wel.
Het viel mij op een gegeven moment op dat er geregeld mensen over de vloer kwamen bij ons. Wij noemden altijd iedereen mijnheer of mevrouw en dan de achternaam. Maar deze mensen hadden alleen maar een voornaam. Na de oorlog heb ik pas gehoord hoe dat zat. Bij ons werden valse identiteitsbewijzen gemaakt. Later heb ik ook een revolver gevonden, onder de etalage van de fotozaak van mijn vader.’

Wat weet u nog van de bevrijding?
‘Dat mijn rode autoped, dat heet nu een step, door mijn ouders oranje was geverfd. Ik vond dat zo erg! We hebben de Canadezen toegejuicht toen ze via de Berlagebrug de stad binnen kwamen rijden. Mijn broer en ik stonden op de Amstellaan, dat heet nu de Vrijheidslaan. Als je geluk had, mocht je meerijden op een tank. Maar wij mochten op een vrachtwagen mee. We hebben daar heel lang op gezeten, tot aan de Hoofdweg in het westen van de stad. Op een gegeven moment gingen ze richting Haarlem en toen werd ons geadviseerd om er toch maar af te gaan. Ik weet niet hoelang we gelopen hebben, maar dat ik heel erg moe was toen we thuiskwamen, weet ik nog wel.’

         

Archieven: Verhalen

‘Dat geluid van het afweergeschut! Kang kang kang kang kang!’

Oscar Carré-leerlingen Mika en Rosa interviewden Ria Buringa-Doorenspleet. Ze was bijna negen jaar toen de oorlog begon en woonde toen met haar ouders en jongere broertje vlakbij De Pijp, op Duivelseiland. Haar zusje werd vlak voor de bevrijding geboren. Ze was vaak bang tijdens de oorlog, maar besefte pas toen ze ouder was goed wat ze allemaal had meegemaakt.

Wat was het eerste moment dat u wist dat het oorlog was?
‘Op de grote speelplaats voor school liepen op een dag plotseling allemaal soldaten. De school was gevorderd, zoals ze dat noemden, en we mochten niet naar binnen omdat onze school een kazerne was geworden. We moesten naar een andere school, daar hebben we de rest van de oorlog les gehad. Ik had veel Joodse vriendinnetjes op school. Dat zij Joods waren, deed er helemaal niet toe, maar we wisten toevallig welke kinderen Joods waren omdat zij op zaterdag met de sabbat niet naar school hoefden. Dat viel wel op. Op een dag stapte er iemand de klas binnen om de Joodse kinderen op te halen, want die mochten naar een nieuwe school. Jaloers dat we waren! Wij wilden ook naar een andere school. Maar later werd ons duidelijk dat deze kinderen werden afgevoerd. In het poëziealbum dat ik altijd heb bewaard, staan veel versjes van Joodse meisjes die niet zijn teruggekomen na de oorlog.’

Was u bang in de oorlog?
‘Vooral ’s nachts was ik bang. Ik hoorde in mijn kamertje het afweergeschut heel duidelijk. Door het raam zag ik dan in het donker een grote straal zoeklicht door de lucht schijnen, en ik wist dat ze dat gebruikten om vliegtuigen te zoeken. Ik was als de dood dat ze vliegtuigen uit de lucht gingen schieten, want daar zitten toch mensen in? Minstens twee, wist ik: een piloot en een copiloot. Ik kroop dan uit mijn bed om dat vliegtuig in de gaten te houden, en hoopte dat hij in de lucht zou blijven. En dat geluid van geschut! Kang kang kang kang kang. Door deze herinnering kan ik nog steeds niet tegen harde geluiden. Als het ’s nachts onweert, kruip ik helemaal weg onder m’n dekens. Dat is zo raar. Overdag was ik gelukkig niet zo bang. Ik vond het zelfs leuk om ’s ochtends granaatscherven te verzamelen, grote stukken heel grof ijzer. Die nam ik mee naar huis en spaarde ik, want je moet toch iets sparen? Ik ben nog steeds een echte verzamelaar.’

Wat zou u mensen willen meegeven door uw ervaringen?
‘Ik hoop dat jullie begrijpen dat het niet normaal is om het zo vreselijk goed te hebben zoals wij het nu hebben. Dat weet ik omdat ik ook een heel slechte tijd heb meegemaakt tijdens de oorlog. Ik hoop dat jullie dat nooit hoeven mee te maken. Het zou zo mooi zijn als iedereen iets meer tevreden was, en als iedereen iets aardiger zou zijn voor elkaar. We kunnen vaak niks doen aan wat er op andere plekken in de wereld gebeurt, maar we kunnen wel zelf ons best doen om de vrede te bewaren. Dat kan heel klein: elke dag een paar goede dingen doen, en andere mensen vergeven. Dat zou ik graag aan iedereen willen vertellen.’

         

Archieven: Verhalen

‘Ik was een echte boef en zorgde wel voor eten’

Luka, Levi en Amelie van basisschool Oscar Carré ontmoeten mevrouw Bartelsman-Logchies bij haar thuis in Slotermeer. Daar vertelt ze over het gemis van haar vader en broer die moesten onderduiken, over de houtblokjes die ze ’s nachts ging stelen en ook over een leuke herinnering aan de oorlog.

Hoe was het voor u in de oorlog?
‘Mijn vader werkte bij de Spoorwegen. De nazi’s wilden dat hij de treinen naar de concentratiekampen reed. Toen is ie ondergedoken, want dát wilde hij niet. Ook mijn oudste broer moest onderduiken toen ie was opgeroepen om in Duitsland te werken. Mijn moeder had veel verdriet om hun afwezigheid. We woonden met mijn tien jaar oudere zus, die als kapper werkte, en twee andere broers in de Pijp aan de Tweede Jacob van Campenstraat. Mijn zus heeft ook een tijd ergens ander gewoond, omdat mijn moeder bang was dat ook zij opgepakt zou worden. We woonden namelijk heel dicht bij Duitse soldaten in de buurt. Onder ons waren garages. De garagemedewerkers waren eruit gezet en de garages waren gevorderd door de Duitsers om er hun auto’s te stallen. Die auto’s reden op hout of antraciet. Tijdens het vullen van de generator met houtblokjes vielen er wel eens blokjes op de grond. Dat vullen gebeurde ’s nachts. Ik werd dan wakker van het geluid van de auto’s en ging dan naar beneden om er snel en stiekem bij te zijn als er blokjes op de grond vielen. Die konden wij goed gebruiken voor ons fornuis!’

Ging u nog naar school in de oorlog?
‘Ik zat op school waar nu het badhuis bij de Albert Cuypstraat is. Op een gegeven moment hadden we teveel honger om nog naar school te gaan. Ook was de school bezet door Duitse soldaten. De hongerwinter was erg. We waren vel over been en we waren bang. Ze dachten dat ik dood zou gaan. Op een gegeven moment kwamen er parachutisten, uit andere landen, die dropten voedsel vanuit de lucht!
In de vrije tijd die ik had struinde ik winkels af om te kijken of er wat te jatten viel, op zijn Amsterdams gezegd. Ik heb mijn vader na de oorlog eens horen zeggen ‘Die gepenkop heeft ons gered! Door haar hebben we geen honger gehad.’ Ik was een echte boef en zorgde wel voor eten. Mijn vader was eigenlijk ook een held. Wij waren hartstikke ‘rijk’, want wij hadden een fiets. Daarmee ging mijn vader ’s avonds laat op jacht, richting de boeren in de polder, naar eten. Mijn moeder gaf hem twee sneetjes brood mee; geen idee waar ze dat vandaan had gehaald. Mijn vader bleef de hele nacht weg en sliep bij de boeren. Dat deden heel veel mensen. Een keer heeft een medeslaper al het eten dat hij had bemachtigd uit zijn fietstassen gestolen. Dat gebeurde ook in de oorlog…
Het ergste uit die tijd was dat mijn oudste broer uiteindelijk is opgepakt. Ook de zoon van de buurvrouw was opgepakt. Mijn moeder huilde steeds, en ik ook, omdat het zo gemeen was. Nu begrijp ik dat de Duitsers die dat deden ook onder dwang stonden. Gelukkig kwam mijn broer weer vrij! Toen hij thuiskwam, was het groot feest.
Het ergste na de oorlog was dat de Nederlanders jonge vrouwen oppakten en kaal schoren, omdat ze waren omgegaan met een Duitse soldaat. Ze lieten die vrouwen door de straten lopen. Dat heb ik heel heftig gevonden.’

Heeft u ook een leuke herinnering aan de oorlog?
‘Er kwam in het laatste jaar een bakker met een kar in de buurt van de Sarphatistraat. Daar woonden de deftige mensen. Die kar werd beschermd door de Duitsers. Mijn broer nam me daar mee naartoe. “Die gepenkop is er vanmiddag niet hoor, wij gaan brood halen!” zei hij tegen mijn moeder, en daar gingen we, naar dat buurtje met die deftige mensen. Er werd gezegd dat dit verkeerde mensen waren die heulden met de Duitsers. Mijn broer legde me uit wat we gingen doen. Als de klep van de bakkerskar open zou gaan, moest ik snel een brood pakken. En niet meer loslaten. En zo deed ik. We kwamen allebei met een brood thuis. Je snapt, dat was feest!’

         

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892