‘Op een dag zei mijn moeder: de familie van Inge is weg’


Orteliuskade 53-IDe Baarsjes

Het is best een stukje met de tram nog, naar de andere kant van de stad. Maar dan staan we in de huiskamer van Edith Postma (1932), met een fantastisch uitzicht over de Amstel. Salma, Yasin en Merteren hebben hun vragen goed voorbereid.

Hoe was het begin van de oorlog?
Wij woonden aan de rand van de stad en keken zo op de boerderijen, de weilanden met koeien en de groentetuinen van Dirk van de Broek. Als het luchtalarm ging, zaten we met de buren op de overloop met onze jas aan. Dat was zelfs nog gezellig. Maar we waren ook bang want er kon altijd een bombardement komen. Wij hadden zwarte rolgordijnen voor de ramen en de Luchtbescherming belde boos aan als er een beetje licht naar buiten kwam. Als mijn zus naar de wc ging, nam ze de enige lamp in huis mee. Mijn vader had een fiets in de kamer gezet om elektriciteit op te wekken. De radio moesten mijn ouders inleveren. Ze durfden daar niet stiekem naar te luisteren. Ze waren bang dat een van de kinderen zou kletsen tegen de buren, dat waren NSB’ers. Wij moesten onze school uit, want daar zaten Duitse soldaten. Voor kinderen gaat het spelen ook gewoon door. Het zorgen is voor de ouders, zij moesten voorzieningen treffen.

Kende u Joodse mensen?
Ik had een joods vriendinnetje, Inge. Zij woonde verderop bij mij in de straat, ik zou het nog zo aan kunnen wijzen. Zij kwam mij ophalen en dan gingen we samen naar school. Opeens had zij een ster op en even later moest zij naar een andere school. Mijn moeder had eens een winterjas voor mij genaaid. Zij vond zwart zo saai voor een kind, dus toen heeft ze een rode voering erin gezet. Inge kwam mij ophalen en zei: ‘Zo ga ik niet naast je lopen, je lijkt wel een NSB’er!’ Die liepen in zwart-rode uniformen en ik had ook nog eens blonde vlechtjes. Ik vond dat zo vreselijk, mijn moeder heeft toen al het rode eraf moeten halen, terwijl ze zo haar best had gedaan. Op een dag zei mijn moeder: ‘De familie van Inge is weg’. Later hebben we gehoord dat de hele familie is vergast. Ik heb me nog wel eens afgevraagd waarom mijn ouders niets hebben gedaan. Dat zal wel de angst geweest zijn.

Fotografie: Mildred Theunisz

Hoe was de Hongerwinter?
Het was het zwaarst voor mijn moeder, zij probeerde alles toch nog zo lekker mogelijk te maken. Je at eigenlijk alles wat eetbaar was, waar je niet dood aan ging. We zagen ook mensen naar de tuinderijen gaan voor eten, maar op de terugweg moesten ze dat weer inleveren bij de soldaten. Ik ging op een gegeven moment op klompen naar school, want er waren geen schoenen meer. In de zomer droeg je kleppertjes, dat waren houten plankjes met een leren riempje. Ik heb nog wel een grappig verhaal. Wij hadden familie op bezoek uit Amsterdam-Oost. Die moesten lopen want er reed geen tram. Mijn moeder had ze bij afscheid een bakje soep meegegeven. De volgende ochtend bleek dat ze in het donker de verkeerde pan had gepakt en dat ze sopwater had gegeven. Ik ben toen naar Oost gelopen om te kijken hoe het met ze ging. Het smaakte wel gek, zeiden ze, maar ze waren gelukkig niet ziek geworden. Wat een feest was het toen we bevrijd waren! Er ging een gerucht dat de Duitsers zich hadden overgegeven en voorzichtig kwamen mensen naar buiten. Er waren straatfeesten en hardloopwedstrijden en we aten brood zo lekker als cake. Een vader van een  vriendinnetje zat bij de NSB; zij zijn toen opgepakt en op een kar rondgereden. Maar dat vriendinnetje kon het toch ook niet helpen! De oorlog is over, maar ik denk er nog wel vaak aan.  

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892