‘Na het bombardement op het Jappenkamp had mijn moeder niets meer’


Adem, Angelena, Lars en Sofia vertellen het verhaal van Frank van Oortmerssen
Indonesië

Frank van Oortmerssen (1951) wordt warm ontvangen op basisschool De Schelp in Eindhoven. In de koffiekamer kan hij zijn spulletjes uitstallen: een blikje, keurig opgevouwen tekeningen, stukjes batik, een wajangpop, een fotoboek en een met de handgesneden beeldje. Adem, Angelena, Lars en Sofia schuiven nieuwsgierig aan. De kinderen zijn goed voorbereid, hun vragen voor meneer Van Oortmerssen hebben ze al keurig op papier gezet.

Waar bent u geboren?
‘Mijn ouders verhuisden in de jaren dertig naar Nederlands-Indië, nu Indonesië. Ik ben geboren in Jakarta en ik ben bijna 74. Vroeger heette Jakarta ‘Batavia’. Mijn ouders kwamen uit Nederland. Mijn vader werkte eerst bij een handelsbedrijf en werd later opgeleid tot KNIL-officier (het Nederlandse leger daar). Ze woonden op Celebes, het huidige Sulawesi. In Europa waren de Duitsers de bezetter; in het Verre Oosten, dus ook in Indonesië, waren dat de Japanners. Japan won, en daardoor kwamen mijn ouders in kampen terecht: de Jappenkampen. Na de oorlog bleven ze nog. Mijn vader was militair, en er brak opnieuw oorlog uit omdat Indonesië zijn eigen vrijheid en bestuur opeiste. Toen werd het Indonesië en heette het geen Nederlands-Indië meer. Er moest nog kennis en materieel worden overgedragen, dus mijn ouders bleven nog even. Zo ben ik in Jakarta geboren.’

Hoe zag Nederlands-Indië eruit?
‘Mensen noemen het weleens het paradijs op aarde: zo groen, zoveel natuur, oerwouden. In die tijd was het nog niet volgebouwd, echt schitterend. Maar tijdens de Japanse bezetting is er veel verwoest. Kort na de oorlog lag er veel in puin. Kijk, zo zagen de Japanners eruit. Dit was hun aanvalsvlag en uniform. Ze riepen ‘Banzai’ en waren vechtersbazen. Mijn vader vocht tegen hen. Hij is gelukkig niet gedood, maar wel in Jappenkampen beland. Hij mocht een paar spulletjes meenemen, dat was alles.’ Meneer Van Oortmerssen slaat een boek open en laat de kinderen de Japanse militairen zien.

Wat hebben uw ouders meegemaakt in de oorlog?
‘Mijn vader vocht eerst tegen de Japanners en werd toen gevangengenomen. Hij ging van kamp naar kamp en moest dwangarbeid doen in Japan, dat was zwaar werk in kolenmijnen of op een scheepswerf. Ze werden met een vrachtboot vervoerd, met honderden in het ruim. Een Amerikaanse onderzeeboot dacht dat het een Japans oorlogsschip was en schoot een torpedo af. Mijn vader was een van de weinigen die het overleefde. Tegen het einde van de oorlog vielen er twee atoombommen op Japan. Mijn vader zat bij Hiroshima in een kamp, maar werd vlak daarvoor overgeplaatst naar een kamp in China. Daar bevrijdden de Amerikanen hem, en vandaar ging hij terug naar Nederlands-Indië. Hij was vel over been.

Mijn moeder maakte ook vreselijke dingen mee. De Amerikanen dachten dat het kamp waar zij zat van het leger was, en bombardeerden het. Kinderen zagen zilveren dingetjes vallen, ze dachten aan zilverfolie van chocola, maar het waren brandbommen!’ Meneer Van Oortmerssen toont een blikje. ‘Wat is dit?’, vraagt hij. ‘Een chocoladeblikje?’, zegt een van de kinderen. ‘Dat klopt, maar het is een trommeltje met een verhaal. Na het bombardement op het Jappenkamp had mijn moeder, behalve de kleren die ze aan had, niets meer. Het blikje was het enige dat ze nog had met daarin wat foto’s van haar ouders, foto’s van mijn vader en moeder, en een paspoort. Ze nam het mee, stond buiten en zei: ‘Ik leef nog en ben dankbaar’. Dat trommeltje heeft dus een bijzonder verhaal.’

Merkte u als kind iets van wat uw ouders hebben meegemaakt?
‘Goede vraag. Ja. Ze probeerden van niet, maar juist omdat ze er niet over wílden praten, voelde ik: wat is er toch? Durven jullie het er niet over te hebben? Dat is bij mijn generatie vaker zo geweest. Ondanks verdriet en angsten wilden ze ons kinderen een zo goed mogelijk leven geven.

Eén keer merkte ik het duidelijk. We woonden in Den Haag, ik was een jaar of zes. Er vloog laag een sportvliegtuigje over, met zo’n reclamebanner. Veel herrie van de motor. Mijn moeder greep me vast en drukte ons tegen de muur van de flat om me te beschermen. Pas na veel doorvragen vertelde ze waarom: nog steeds was ze bang voor vliegtuigen door de bombardementen en schietsalvo’s die ze had meegemaakt. Dat motortje klonk net zo. Toen begreep ik hoeveel er speelde en hoe diep haar angst zat.

‘Moeten jullie thuis je bordje leegeten?’, vraagt meneer Van Oortmerssen. ‘Ja’, zeggen alle kinderen. ‘Bij ons thuis ook’, zegt hij. ‘Mijn moeder was zuinig en gooide niets zomaar weg. Ouders van wie veel is afgenomen, vertelden vaak weinig, misschien om zichzelf te sparen, misschien om het ons niet moeilijk te maken.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892