‘‘Mijn vader smokkelde wapens voor het verzet’’
Selma, Yousha, Raghed vertellen het verhaal van John Geelof 4 jaar toen de oorlog begon
Plejadenplein 9
Meteen bij binnenkomst krijgen Selma, Yousha en Raghed van de IJdoornschool een vraag van John Geelof voorgelegd. Hoe denken ze dat het in de Tweede Wereldoorlog was, wat stellen ze zich daarbij voor? De kinderen weten het niet zo. ‘Die tijd was zo anders dan nu’, zegt meneer Geelof. ‘Even de televisie aanzetten was er bijvoorbeeld niet bij.’ Hij laat een telefoon uit de oorlogstijd zien. ‘Dit is bepaald geen mobiele telefoon!’ Selma, Yousha en Raghed kijken met veel bewondering naar de oude telefoon. Het belooft een mooi interview te worden…
Wat deed uw vader in de oorlog?
“Hij zat in het verzet en werkte voor de verzetskrant ‘Paraat’. Dat was best riskant want soms werden er mensen die deze krant maakten, doodgeschoten door de Duitsers. Mijn vader moest eens wapens brengen naar andere verzetsleden. De wapens zaten in een tas, onder zijn arm. Als hij ermee zou worden gepakt, dan was hij de pineut. Hij besloot daarom met de tram te gaan. Twee haltes verder zetten de Duitsers de tram stil en begonnen iedereen te controleren. Mijn vader dacht meteen dat hij nooit meer zijn vrouw en kinderen zou zien. Tot hij bedacht dat hij op school nog een aardig woordje Duits had geleerd. Dus stond hij op en riep in zijn beste Duits: ‘Wat doen jullie hier? Ik moet naar het hoofdkwartier van de SS en zo kom ik toch niet op tijd?’ De Duitsers lieten hem snel gaan zonder hem te controleren. Dat was een slimme zet van mijn vader.”
Hoe heeft u de Hongerwinter overleefd?
“We aten alles wat er te eten was. En dat was niet veel. Soms was er helemaal niets. Wij hadden wel ‘oorlogsbrood’. Het was een beetje grijsachtig van kleur, en als het een dag oud was, kon je het als een hamer gebruiken en er een spijker mee in een plank slaan. Zo hard was dat. Maar je was toch blij dat je een of twee boterhammen per dag had. Aardappelen waren er niet meer. We kregen voerbieten, eten dat eigenlijk voor de koeien was. Groente was er ook niet altijd. Dus we werden erg creatief in het vinden van eten. Brandnetels aten we bijvoorbeeld, want de topjes prikken niet. Of we moesten naar de boer, maar dat was erg ver. Na dagen lopen of fietsen werd je dan weer door de Duitsers aangehouden: ‘Melk, boter? Dat is nu van ons.’ En dan was je het kwijt.”
Was u bang voor de Duitsers?
“Iedereen was bang voor de Duitsers want je wist nooit wat ze deden. Als je je niet aan hun regeltjes hield, dan kon je zomaar opgepakt worden. Op een dag ging ik samen met mijn vader naar oma. Tenminste, dat dacht ik. Mijn vader nam me namelijk mee naar een café restaurant naast het station in Haarlem. We gingen daar naar binnen. Het was een plek waar het wemelde van de Duitse soldaten en officieren, dus ik was doodsbang. Mijn vader moest wederom wapens overbrengen. Hij dacht: ‘Ik neem die kleine jongen mee, want dan hebben ze vast niks in de gaten’. Ondertussen deed ik het bijna in mijn broek van angst tussen al die Duitse soldaten. We gingen aan een tafeltje zitten en ik kreeg een glas ranja met een rietje. En ineens zei mijn vader: ‘Je moet nu wel meegaan naar de wc’. Maar ik moest helemaal niet… ik had geen idee wat er aan de hand was. Mijn vader had van tevoren bedacht dat hij mij mee zou nemen naar de toiletten om de wapens daar door te geven aan iemand van het verzet. Maar omdat ik dat weigerde, had ik bijna de boel verraden. Gelukkig is het uiteindelijk goed gekomen.”
Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.