‘Je was continu bang en de mensen om je heen ook’


Jerome, Ecrin en Kisha vertellen het verhaal van Herman Polak
AmsterdamAmsterdam-West

Herman Polak zat in de oorlog op achttien verschillende adressen ondergedoken. Steeds als hij dacht veilig te zijn en te kunnen blijven, moest hij vanwege gevaar voor verraad weer naar een ander adres. Daar heeft hij zijn hele leven last van gehouden. Jerome, Ecrin en Kisha van de Visserschool in Amsterdam-West stellen hem vragen over die moeilijke periode.

Waar zat u ondergedoken?
‘Op achttien verschillende adressen, bij achttien verschillende families die een groot risico namen mij in huis te nemen. Een klein, Joods, scheel jongetje. Ik zat in Utrecht, Krommenie, Zaandam, Landsmeer en op veel adressen in Amsterdam. In een grote stad kun je makkelijker kindertjes verstoppen. Ik moest altijd binnenblijven, me altijd verstoppen als er visite was. Ik werd op een gegeven moment boos op mezelf. Als de hele wereld het normaal vindt dat je als Jood dood wordt gemaakt… dat begrijp je gewoon niet. Ik wist niet wat een Jood was. Maar ik was dat en kreeg de pest aan mezelf. Of ik het eng vond om onder te duiken? Nee, want ik realiseerde niet wat er aan de hand was. Ik was drie toen de oorlog begon. We woonden in Deventer; mijn ouders, zusje en ik. Op een gegeven moment besloten mijn ouders dat we moesten onderduiken. Tante Tine, die geen familie was maar die wij zo noemden, nam ons mee naar Utrecht. Tot na de oorlog hebben we onze ouders niet meer gezien.’

Wat is er met uw zusje gebeurd?
‘Ik heb hier haar klassenfoto hier neergezet. Een Joodse klas, alle kinderen en de leraar moesten een ster dragen. Drie maanden na deze foto waren al deze mensen dood, behalve mijn zusje. Zij is dat meisje in het midden. Ze heeft ondergedoken gezeten bij het Leger des Heils in Enschede. Ze ging daar ook gewoon naar school; ze zag er niet zo Joods uit. Mijn vader ook niet. Die had een vals persoonsbewijs, zonder ‘J’ van Joods er in en is zo de oorlog doorgekomen. Mijn moeder zat bij dominees in Gelderland ondergedoken. We hadden geen enkel contact.’

Heeft u honger gehad in de Hongerwinter?
‘Ik zat toen ondergedoken bij de familie Wormgoor in Landsmeer. Dat was een dorp en we hadden er goede contacten met de boeren en kwamen zo aan eten. Dus ik heb niet echt honger gehad. Wel heb ik suikerbieten en tulpenbollen gegeten. Mijn duikmoeder, zoals ik de moeder waar ik ondergedoken zat noemde, was heel creatief en kon van een zak graan iets lekkers maken. Tarka’s bijvoorbeeld, van gepoft graan met wat vet. De naam klonk gezellig en het was ook best lekker.’

Droomt u nog wel eens over de oorlog?
‘Ja. Ik heb geregeld angstdromen over iets naars en dat gaat meestal over de oorlog. Niet raar als je in die tijd moest onderduiken om te overleven. Als  je misschien wel naar een vernietigingskamp moest waar ze je doodmaakten. Je was continu bang en de mensen om je heen ook. En niemand legde me iets uit. Op het onderduikadres in Krommenie had ik ook nare dromen. In Amsterdam had ik gehoord dat ik moest uitkijken voor ratten. Ik had ze nooit gezien, maar ze leken me vies en later in Krommenie droomde ik daardoor steeds weer over ratten. Ik durfde niet te gaan slapen.’

Wat is het naarste dat u heeft meegemaakt?
‘Ik zat met andere onderduikers ondergedoken op de Kloveniersburgwal. Ik verveelde me daar, er was geen speelgoed. Ik heb mezelf leren lezen in die tijd. Het adres is verraden, bijna iedereen is meegenomen. Ik verstopte me en ben dus niet opgepakt. Daarna ben ik meteen naar een ander adres gebracht. En weer was daar een duikmoeder die zei dat ik er veilig was.
En weet je, na de oorlog deden mensen net alsof er niks gebeurd was. Zeker kinderen. Dat is wegduwen van wat naar is. Maar zo werkt het niet. Je kunt iets naars nooit wegduwen. Als er iets naars in je leven gebeurt, ga er dan met iemand over praten. Ik heb dat lang niet gedaan, ben drie keer getrouwd geweest, want ik bleek bindingsangst te hebben. En dat ontdekte ik pas toen ik erover ging praten. Ik veegde daarvoor het vuil onder de mat… en dan gaat het op een gegeven moment stinken.’

Hoe heeft u uw ouders weer gevonden?
‘Toen de oorlog voorbij was, had mijn vader via via gehoord dat er een zeer Joods uitziend jongetje in Landsmeer ondergedoken zat. Ik mocht toen weer buiten spelen en deed dat ook met mijn ‘duikzusje’ Betty. Op een dag kwam mijn vader naar Landsmeer op de fiets, op zoek naar mij, niet wetende of ik dat jongetje was. Hij zag ons spelen en sprak ons aan. Maar ik had in de oorlog geleerd niet met vreemde mensen te praten, dus rende ik weg naar mijn duikmoeder. Mijn vader stelde toen een slimme vraag: “weet jij nog hoe jouw zusje heette?” En ik zei meteen: “Felice!” Toen wist mijn vader dat ik het was! Als ik dit verhaal vertel, moet ik altijd een beetje huilen.
In die tijd werden voedselpakketten uit vliegtuigen gegooid. De burgemeester van Landsmeer had de mensen gevraagd om de chocola bij hem te brengen om dat aan alle kinderen uit te kunnen delen. Toen mijn vader me vroeg met hem mee te gaan, zei ik dan ook: “Nee, want ik wil chocola hebben.” Grappig, hè.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892