‘Ik zeg dan altijd: bodylotion’


Abigail, Luna, Jasmina en Najoua vertellen het verhaal van Helen Wijngaarde
CuraçaoAmsterdam-Zuid

Helen Wijngaarde (1938) wordt buiten de school al opgewacht door Abigail en Luna, die haar enthousiast naar het lokaal begeleiden waar het interview plaatsvindt. De meiden en hun mede-interviewers Jasmina en Najoua zitten in het derde jaar op ROC TOP De Klencke en willen later allemaal graag voor de klas staan. Leuk, want Helen heeft lang in het onderwijs gezeten, zowel op Curaçao als in Nederland, en dus een berg aan ervaring. ‘Het belangrijkste is geduld hebben en goed kijken en luisteren,’ is haar advies. En dan begint het interview over haar verleden en heden.

Waar zijn uw grootouders geboren?
‘Mijn opa John is in Suriname geboren, hij was gemengd Iers en Creools. Zijn vrouw kwam uit Guyana, toen Brits-Guiana geheten; dat ligt naast Suriname. Mijn Curaçaose oma heb ik niet gekend, die is vrij jong overleden. Mijn Curaçaose opa was de zoon van een een Hollandse planter en zijn concubine. Dat is een bijvrouw, dus niet een wettige vrouw. Deze Hollandse planter, mijn overgrootvader dus, had zeven kinderen. Mijn opa heeft ondanks dat hij geen wettig kind was wel een hele goede opleiding gehad. Hij heeft in Venezuela in het onderwijs gezeten. Ook kon hij goed componeren en muziek maken. Mijn moeder heeft ook in het onderwijs gezeten. Een keer was mijn juf ziek. Toen kreeg ik ineens les van mijn moeder! Dat vond ik helemaal niet leuk. Ze was heel streng.’

Waarom vertrok u van Curaçao naar Suriname?
‘Dat was in 1949, ik was toen twaalf. Mijn vader was handelsman, hij wilde graag terug naar zijn eigen land. Mijn moeder vond het heel erg, ze had geen band met Suriname, en heeft heel veel gehuild. Mijn broer en ik vonden het er meteen geweldig. De reis van het vliegveld naar de stad, we keken onze ogen uit! Dáár was een ezelskar, dáár zagen we ineens hutjes met bosnegers. Zo noemden we hen toen, nu zeggen we marrons. Het was een vrolijke tijd voor mij in Suriname. In de zomer gingen we naar mijn oom op de plantage. ‘s Ochtends moesten we eerst werken, sinaasappels sorteren, en daarna pas kregen we ontbijt. Maar dat was allemaal geweldig. Bijzonder was dat ik op de kweekschool les kreeg van van mensen uit Nederland. We begrepen elkaar niet goed. De meester voor handenarbeidles was helemaal een hele rare man. Ik hield niet van die les en probeerde te spijbelen, en hij zat altijd aan me. Dan ‘gleed’ zijn hand ‘opeens’ uit. Ik was doodsbang voor hem. Ik vertelde het thuis wel hoor, maar dan kreeg ik huisarrest. Ze geloofden me gewoon niet. Mijn moeder kon uiteindelijk echt niet wennen in Suriname. Ze is gescheiden van mijn vader en naar Nederland gegaan. Mijn broer studeerde daar al en ik was er sinds mijn negentiende en werkte er in het onderwijs. Hier in Nederland had ze het heel fijn. Ze is 94 jaar geworden.’

Hoe vond u de overgang van Suriname naar Nederland?
‘De kou was het ergste. En al die kleren die je dan aan moest trekken tegen de kou. Een dikke jas, warm ondergoed. Dat prikte. Omdat we een kolonie van Nederland waren, hebben wij een Nederlandse opvoeding gehad. We spraken daardoor goed Nederlands, we hadden Nederlandse geschiedenisles en aardrijkskundeles gevolgd. We leerden over de Rijn en de Linge. Maar toen we hier kwamen, dachten we: is dat alles? Die Linge, dat is net een sloot! In Suriname zijn de rivieren zó breed, soms wel meer dan een kilometer. We hadden ons ook erg verheugd op het zien van het Paleis op de Dam, maar toen we het in het echt zagen, zo’n grijs grauw gebouw, dat was helemaal geen paleis. Dat viel dus wel een beetje tegen. De trein vonden we wel spannend. Die hadden we niet in Suriname. Aan de andere kant hadden we in Suriname niets over ons eigen land geleerd. Men keek in die tijd, en dan heb ik het over zestig jaar geleden, een beetje neer op de toen zogenoemde negercultuur. Pas veel later ben ik me gaan verdiepen in de Surinaamse cultuur en merkte ik hoe belangrijk het is dat je je eigen land leert kennen. Ik heb me ook verdiept in de kotomisi, dat is de Surinaamse klederdracht voor vrouwen. Je ziet vaak Surinaamse vrouwen ermee lopen tijdens Keti Koti. Die jurk heeft zoveel betekenissen. Het is geen slavenjurk, want de tot slaaf gemaakten kregen slechts een klein lapje om. Na de emancipatie heeft deze dracht zich ontwikkeld. De kleur heeft een betekenis, het patroon, de vorm van de angisa, de hoofddoek, ook. Als de punt van de angisa naar voren staat bijvoorbeeld, moet je uit de buurt blijven. Dan is er iets aan de hand.’

Heeft u te maken gehad met racisme?
‘Ja. Door het hoofd van de school toen ik vertelde dat ik Engels studeerde. Hij zei me: “Wanneer ga je terug naar je land, waarom moet je eigenlijk studeren?” Niet veel later was het Sinterklaas en toen nam hij zijn dochtertje mee naar school. “Kijk, dat is het zusje van Zwarte Piet,” zei hij tegen haar. Toen het gebeurde bleef ik rustig en dacht ik alleen maar: wat is deze persoon toch dom. Ik zeg altijd ‘bodylotion’ als zoiets gebeurt. Daarmee glijdt het lekker van je af. Alsof je bodylotion op hebt.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892