‘Ik schrik nog elke eerste maandag van het luchtalarm’
Stijn, Gyani, Livia en Thomas vertellen het verhaal van Ria van der Woerd
Rijnstraat 174-2Amsterdam-Zuid
Stijn, Livia, Thomas en Gyani zitten in de gezellig ingerichte woonkamer van mevrouw van der Woerd met een glaasje knaloranje sap dat volgens Thomas smaakt als een smoothie. In het midden staat voor de Dongeschoolleerlingen een schaaltje paaseitjes, waar iedereen er één (of twee!) van mag pakken. Ria van der Woerd was vier jaar toen de oorlog begon, maar herinnert zich nog veel. Bovendien heeft ze een enorm fotoboek om in te bladeren.
Wat deden uw ouders voor werk en waar woonde u tijdens de oorlog?
‘Dat vind ik zo grappig als kinderen dat vragen. Mijn vader was architect en mijn moeder verpleegkundige. We woonden in de Rijnstraat, in het laatste blok tussen de Uiterwaardenstraat en de Kennedylaan, vlak bij het hoekje. Ik ben daar geboren. Toen ik vier was begon de oorlog. Mijn ouders vertelden dat aan mij en mijn drie broers. In het begin, zeker in deze buurt, merkte je er niet veel van. Je ging gewoon naar school. Met de tijd werd het slechter. Op een gegeven moment konden we niet meer naar school – ik zat op de Zuiderschool in de Geulstraat en later op jullie school, de Dongeschool – en er was minder te eten. Mijn moeder moest in de rij staan voor eten. We hadden wel het voordeel dat we boven een bakker woonden. Hij deed af en toe voor ons brood, kapotte koekjes en taartjes in een mandje, dat we aan de achterkant naar beneden voor hem lieten zakken. Later in de oorlog kon dat niet meer. Toen was alles op. Mensen gingen eropuit, kijken of ze ergens nog aan eten konden komen. Mijn vader had een speciaal treinpasje waarmee hij nog kon reizen. Hij kende iemand die bij de treindienst werkte. Mijn vader was ook veel ouder dan de vader van mijn vriendinnetjes, omdat hij al eerder getrouwd was geweest, en had wit haar. Ze hebben hem nooit opgepakt, waarschijnlijk omdat ze hem te oud vonden. Met de trein ging hij dan op zoek naar eten. Kwam hij thuis met een tas vol met witte en bruine bonen en erwten. Die gooide hij op een laken en die moesten mijn broers en ik dan uitzoeken. Hij is ook wel eens thuisgekomen met een kapotte bril en een kapot gezicht, omdat ze zijn rugzak hebben geprobeerd te stelen. Wel had hij meel bij zich. Daar kon je deeg van maken; de bakker deed het voor ons in zijn oven. Van de bonnen die je dan had.’
Deden uw ouders verzetswerk?
‘Ik weet het niet zeker. Het enige dat ik weet, is dat er op een gegeven moment een grote man bij ons naar de wc ging. Mijn moeder zei dat het een vriend van mijn broer Hans was, maar hij bleek ondergedoken te zitten bij ons op de zolderkamer. Daar mochten we uiteraard niet over praten. En later heb ik er ook niet meer naar gevraagd. Ik weet bijna wel zeker dat ze verder ook nog wel verzetswerk hebben gedaan. Mijn moeder heeft tijdens de razzia’s ook een papier op de deur van onze Joodse onderburen geplakt met daarop ‘Roodvonk’. De Duitsers waren als de dood om die ziekte op te lopen. En mijn moeder ging ook zieken in de buurt helpen, vanuit haar verplegersachtergrond. Helaas zijn de Duitsers later teruggekomen om de onderburen alsnog op te halen. Ik zie nog zo de buurvrouw de steile trap af komen, met haar nachtspiegel (de pispot) tegen zich aangeklemd. Ze was slecht ter been en liep heel voorzichtig. Het laatste stuk kreeg ze een trap van een soldaat, waardoor ze viel. Ik stond onderaan de trap toe te kijken. Mijn moeder riep me snel naar binnen. “Ben je helemaal gek geworden!” zei ze. Dat was wel een van de ergste dingen die ik in die tijd heb gezien. En dat er een V1 in de Lekstraat en Vechtstraat is gevallen. Van het geluid van het alarm schrik ik nog altijd iedere eerste maandag van de maand.’
Heeft u mensen gekend die naar een concentratiekamp zijn gestuurd?
‘Helaas wel. Ik had in de straat een Joods vriendinnetje, Stella, dat vaak bij mij thuis kwam spelen. Op een dag zei ze dat ze wegging en vroeg ze of ik haar ring – een zilveren ringetje met een blauw steentje – wilde bewaren. Ze wist niet waar ze naartoe ging. Ze is nooit meer teruggekomen. Net als de kinderen van de visboer, waar ik ook mee buiten speelde. Veel later na de oorlog was er een fototentoonstelling, over de mensen die niet terugkwamen, op de Kennedy- en Rooseveltlaan; en later in het Stadsarchief. Ik ging op zoek naar informatie over Stella, maar kon helaas niks vinden. Ik had alleen nog een foto van haar. Toen ik dit verhaal voor de eerste keer vertelde voor dit project, nu vijf jaar geleden, vroeg de fotografe of ze de foto mocht lenen. Zij heeft toen uitgezocht wat er gebeurd was met Stella en haar achternaam achterhaald. Ze vertelde me ook dat Stella een nakomertje was en vijf oudere broers had.’
Hoe was de Hongerwinter?
Dat was verschrikkelijk. Mijn moeder was wel heel creatief met koken. Ze maakte gebakken tulpenbollen en die waren heerlijk. Ze smaakten naar gegrilde courgette of aubergines. Suikerbieten raspte ze ook, maar die vond ik niet lekker. Wij waren thuis niet echt zoetekauwen. Aan het einde van die winter gingen we naar de gaarkeuken met een pannetje. Daar kreeg je soep van aardappelschillen. Daar moest je een uur later al van naar de wc. Ook was er niks meer om vuur mee te stoken. We hadden geen gas, alleen een potkacheltje. Daar kon je van alles ingooien. Mensen gingen daarvoor bomen kappen. Ik wilde dan zo graag mee met mijn broers als ze eropuit gingen, maar dat mocht niet. Op een gegeven moment stond er geen boom meer in de straat. En ook de duikplanken en de deuren van de kleedhokjes in het zwembad moesten eraan geloven.’
Hoe was de Bevrijding voor u en waren er feestjes?
‘We hadden eerst Dolle Dinsdag, in september 1944. We dachten dat we bevrijd waren. Op het kruispunt tussen de Uiterwaardenstraat en de Rijnstraat werd een vuur gemaakt en daar zagen we vanaf ons huis de mensen rondom dansen. Maar al snel bleek dat we te vroeg hadden gejuicht, dat we nog niet bevrijd waren. Toen ruim een half jaar later de echte bevrijding was, geloofden we het eerst niet. Iedereen haalde wel voorzichtig zijn vlag tevoorschijn en hing die uit het raam. Niet meer aan de stok, want die waren allemaal al in de kachel gegooid. Er werden vrijheidsfeesten gevierd. Voor een verkleedwedstrijd had mijn moeder voor mij een pierrotkostuum gemaakt. Daar won ik de vierde prijs mee. Een stel dat als bruidspaar verkleed was, kreeg de eerste prijs. Dat vond ik oneerlijk, want dat vond ik zo gewoontjes. Na die tijd konden we weer naar school, maar er was niet veel. Er waren geen potloden bijvoorbeeld. We moesten met een griffel op een leitje schrijven.’
Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.