‘Ik schaam me dat wij het zo goed hadden in de oorlog’


Dauphine, Philip en Ravi vertellen het verhaal van Julie Kat-van Beest
Jacob ObrechtstraatAmsterdam-Zuid

Mevrouw Julie Kat zit met Dauphine, Philip en Ravi van de Dongeschool aan tafel. Ze heeft thee gezet en er staan lekkere gebakjes klaar voor de kinderen. Tijdens het vertellen laat ze voedselbonnen uit de oorlog zien. Op de kaart van Noord-Holland wijst ze tijdens haar verhalen aan hoe ver haar vader moest fietsen om eten te halen; van Amsterdam naar Tuitjenhorn. Ook heeft ze nog de verlovingsfoto’s van haar ouders. Genoeg dus om te zien en te horen.

Hoe merkte u dat het oorlog was?
‘Ik zat in de eerste klas van de lagere school. Op een dag liep ik na de lange lunchpauze om twee uur weer naar school en zag ik dat alle ramen beplakt waren met papier, in ruitvorm. Dat was ter bescherming. Als er een bom zou vallen, zou door de klap niet al het glas meteen kapotgaan. Ook zag je gewapende Duitse soldaten op straat marcheren. Dan keek je snel de andere kant op, want daar wilde je niks mee te maken hebben. Op de radio hoorden we dat koningin Wilhelmina naar Engeland was gevlucht. We hebben ook mensen met koffers en rugzakken naar de tramhalte op de Lairessestraat lopen. Dan gingen ze het verderf tegemoet. Eerst naar de Hollandsche Schouwburg, daarna naar Westerbork en andere kampen. Maar dat wisten we toen nog niet. Ook mijn moeder wist het niet, of ze deed alsof. Mijn vader had de Eerste Wereldoorlog meegemaakt en dacht dat er ook nu weleens schaarste kon komen. Hij durfde veel en had er plezier in om de Duitsers te slim af te zijn. Op een fiets – met één gewone en één houten band – ging hij naar Tuitjenhorn om eten te halen. Hongertochten noemde je dat. Ook heeft mijn vader Ruthy en Suzie, de dochters van zijn chef, de Roemeens-Joodse ingenieur Löbel, naar Tuitjenhorn gebracht om daar onder te duiken bij mijn oom en tante. Omdat hun ouders hen te erg misten, heeft mijn vader ze een paar weken later weer opgehaald. Niet veel later zijn ze op een nacht weggehaald door de Duitsers.
Ook mijn moeder bedacht allemaal trucjes om te overleven. Ik had ‘vogeltjes-ouders’, die dachten: wij gaan dit klusje wel even klaren. Toen er een bom in Noord was gevallen, waar mijn vader als scheikundige op het Shell-kantoor werkte, is hij daar naartoe gegaan en heeft hij in de chaos een groot vat met olie verstopt in een kamertje met op de deur een bordje waarop ‘gevaarlijk’ stond. Dat was zijn geheimpje; alleen een paar collega’s wisten ervan. Die olie heeft ons de oorlog door geholpen, want mijn vader gebruikte dat als ruilmiddel. Ruwe olie kon je voor van alles gebruiken; als brandstof of als smeermiddel voor machines, of je maakte er slaolie van.’

Heeft u ook goede herinneringen aan de oorlog?
‘Ik heb een heel dubbel gevoel over de oorlog. Nu weet ik hoeveel ellende er was. Ik schaam me dat wij het toen zo goed hadden. Maar omdat ik toevallig niet Joods ben en een flinke vader had, heb ik een leuke tijd gehad. Thuis was het gezellig. We deden spelletjes, zoals kwartetten, monopoly en zwartepieten. Mijn nichtje en een volwassen nicht logeerden vaak wekenlang bij ons om aan te sterken. Ik kon veel buiten spelen, we deden diefje met verlos en zo. Amsterdam-Zuid was een fijne buurt. Op mijn autoped, een step met dikke banden, zoefde ik de hele stad door. Die banden maakten als je vaart maakte zo’n mooi zingend geluid over straat. Ik vond het verrukkelijk en leerde goed de weg kennen in Amsterdam. Twee keer per week, op dinsdag en vrijdag, ging ik op pad. Dan haalde ik de spullen op die mijn vader had geruild voor olie. Ik ging dwars door het Vondelpark naar de bakker op de Overtoom. Ook haalde ik gaskousjes bij meneer Max in de Jordaan, in een zijstraat van de Westerstraat. En in de Watergraafsmeer haalde ik carbid; dat gebruikten we als brandstof in plaats van gas. Vader was heel technisch. We woonden naast het Joodse ziekenhuis, daar was nog brandstof. Hij maakte gaten in de muur en leidde de bruine gasslangen van het ziekenhuis door ons huis. Daar hingen we dan gaskousjes aan en zo hadden we licht. ‘s Avonds kwamen mensen bij ons thuis om te kunnen lezen. Die slopen buiten dan van portiek naar portiek, want na spertijd mocht je niet meer buiten zijn.’

Was u weleens bang?
‘Elke nacht hoorden we Engelse vliegtuigen over ons huis vliegen. Dat vond ik zo’n eng geluid. Ik kroop dan altijd bij mijn vader en moeder in bed. Maar verder wist ik niet veel van de oorlog. Mijn ouders vertelden me ook niet alles. Wel heb ik het bombardement op de school in de Euterpestraat gehoord, dat is nu het Gerrit van der Veen College. Vader was nog buiten, maar ik was gelukkig al binnen en moeder deed heel lief tegen mij. Ze bleef maar zeggen: “Wat fijn dat jij al thuis bent.” Een keer toen ik door het Vondelpark reed op mijn autoped, ging het luchtalarm af. Dat betekende dat er een bom kon vallen. Ik ben toen uit mezelf naar de schuilkelder in het park gegaan. Dat was wel gek, maar ik deed het gewoon.’

Wat herinnert u zich van de Bevrijding?
‘Dat ik boterhampapier moest halen bij de drogist op de hoek van de Apollolaan. Terwijl ik het wisselgeld kreeg, hoorde ik kinderen buiten roepen: “De Canadezen komen eraan!” Ik rende met hen mee naar de brug richting de Apollolaan, waar de tanks net stilstonden. De Canadese soldaten tilden ons op de tanks en zo reden we de hele stad door. Dat was heel erg spannend! Ik kon er niet af en ze reden maar door. Toen we eindelijk stilstonden, waren we helemaal bij het Paleis op de Dam. Ik heb de hele weg terug naar huis gerend. Gelukkig kende ik de weg goed door al mijn steptochten. Mijn ouders waren heel erg ongerust en toen ik eindelijk thuiskwam, kreeg ik een pak slaag van mijn vader.’

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892