‘Ik heette daar Wimpie want mijn echte naam, Rolf, klonk te Duits’
Cayden, Savi en Vince vertellen het verhaal van Rolf Loewenstein
Demer
Cayden, Savi en Vince van basisschool Rapenland in Eindhoven gaan op bezoek bij Rolf Loewenstein om hem te interviewen over zijn herinneringen aan de oorlog. Meneer Loewenstein is Joods en was één jaar toen de oorlog begon. Aan het einde van het interview zegt hij: ‘Mensen zeggen vaak: Het mag nooit meer gebeuren. Daar word ik zo boos van want het gebeurt nog steeds overal!’
Waarom is uw familie naar Nederland gevlucht?
‘Mijn ouders hadden in Duitsland een schoenenwinkel. Toen Hitler aan de macht kwam, had hij een groep mensen om zich heen. Zij droegen allemaal bruine kleren, ‘Bruinhemden’ heetten zij. Hitler had ze opgeroepen om bij de Joden alle ruiten in te gooien en de kerken in brand te steken. De ‘Kristallnacht’ noemden ze dat. Ook bij mijn ouders werden de ruiten ingegooid. Mijn vader ging aangifte doen, maar hij werd het politiebureau uitgezet. Toen mijn ouders nieuwe ruiten erin hadden gezet, werd op hun ramen geschreven: Niet kopen bij Joden. Er zijn zelfs Bruinhemden voor de winkel gaan staan om andere mensen tegen te houden die iets wilden kopen bij mijn ouders. Toen mijn vader weer aangifte probeerde te doen, zei de agent: ‘D’r uit vuile rotjood, wat kom je hier doen?’ Dat was het sein voor mijn ouders om te vluchten naar Nederland. Ik ben er nooit achtergekomen hoe mijn ouders hebben kunnen vluchten.’
Hoe moeilijk was het leven in de oorlog?
‘Mijn ouders zijn naar Nederland gevlucht en hebben een schoenenwinkel geopend op de Demer. Ik was nog heel jong. Toen de Demer werd gebombardeerd, zijn ze, met opa en oma, opnieuw gevlucht, nu naar Maarheeze. Dat deden ze via het illegale werk. Zij hebben zomer en winter moeten slapen in een hooiberg. Jarenlang. Ik denk dat het leven heel moeilijk was. Er was ook weinig eten, weinig aardappels, fruit was er ook niet veel.’
Hoe was het toen uw moeder u kwam ophalen na de oorlog?
‘Ik had ondergedoken gezeten in Apeldoorn. Ik heette daar Wimpie om me te beschermen, want Rolf, mijn echte naam, klinkt te Duits en dat zou verdacht zijn. De mensen die mij geholpen hebben, hadden twee jongens en een dochter. Zij was veel ouder en bracht mij altijd naar bed. Dan mocht ik op haar rug zitten. Dat vond ik fijn.
Ik kende mijn moeder niet. We zaten op een vrachtwagen, mijn moeder en ik, ze had lang zwart haar. Ik was bang van haar. Dat moet heel erg geweest zijn voor mijn moeder, maar ik heb de hele weg gehuild.
Mijn vader was vermoord in de oorlog en mijn broertje ook. Ik heb aan mijn moeder gevraagd hoe het allemaal gegaan was, maar ze heeft nooit iets verteld. Geen enkel woord. Als ik iets vroeg, zei ze: ‘Dat weet ik niet!’ Daar moest ik het mee doen. Ik wilde weten hoe mijn vader was en dat wist ze ook niet.’
Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.