‘Ik heb drie weken ondergedoken gezeten, tot de Bevrijding’


leerlingen van de Asvo-school vertellen het verhaal van Miep Loots
MarnixstraatAmsterdam-Centrum

Miep Loots hoorde op de radio dat de oorlog was begonnen. Ze was toen 12 jaar, vertelt ze aan de leerlingen van de Amsterdamse Asvo-school die haar interviewen. ‘Ik holde de straat op, en we riepen: het is oorlog, maar we hadden geen idee wat het was. Dat het ernstig was dat begrepen we wel.’

Waar woonde u?
‘Tegen de Jordaan aan, op de Marnixstraat. Ik had een broer en twee zussen. Mijn broer werd uit de tram gehaald en in Duitsland te werk gesteld. En mijn zus ging met haar man mee die ook weggevoerd was. Ze kwamen in hetzelfde dorp terecht.’

Ging u naar school?
‘Ik was net in de laatste klas van de basisschool, ik wilde naar de detailhandelschool, maar die werd gesloten. Het was veel te koud in de winter, er waren geen kolen meer. Later hebben de Duitsers hebben de school in beslag genomen. Ja, wat moest je doen? Die Duitsers hebben onze schooljaren afgenomen. Toen de oorlog afgelopen was, wilde ik niet meer naar school, we hadden teveel meegemaakt. Om te eten namen we baantjes aan, achter de naaimachine, kantoren schoonmaken. Op een van die kantoren was Seyss Inquart de baas. Hij zou langskomen en wij moesten in de rij staan en de Hitlergroet brengen. Dat doe ik niet, zei ik, ik wil weg. Maar de deur was afgesloten. Ik heb het niet gedaan en hij heeft het niet gezien. We hielden niet van de Duitsers. We hadden een Joodse pianist op kamers wonen, maar we kregen NSB-buren. Dat was veel te gevaarlijk, de pianist moest toen weg. Hij is weggehaald door kennissen. Ik weet niet of hij het overleefd heeft.’

Was u bang voor de Duitsers?
‘Nee, ik heb ze altijd ontlopen. Ze hadden een doodskopje op hun kraag, ik vond het enge mannen. En mijn moeder is beschoten door de Duitsers omdat ze houten blokken tussen de tramrails weghaalde, om de kachel te laten branden. Dat deden heel veel mensen, vooral de moeders. Dat was eng maar ik was te jong om mee te helpen. Later was ik wel erg bang, toen met die overval.’

Die overval?
‘Ja, ik had een neef en die bracht soms wat lekkers mee. Hoe die eraan kwam, wist ik niet. Toen wilde hij me spreken en zei: ik weet waar jij werkt en ik weet dat daar wapens zijn. Kan jij zorgen dat wij naar binnen komen en uitvinden waar ze de wapens hebben verstopt? Dat heb ik gedaan. In een kast, die ik toevallig schoon moest maken, zag ik veel wapens liggen, revolvers, kogels, van alles. Ik was erg geschrokken en heb het aan mijn neef verteld. Hij vroeg: kun je een tekening maken? Toen vertelde hij dat hij in het verzet zat. En ik wil dat jij erbij komt, zei hij. Ik zei: jemig! We maakten folders met informatie die we van Radio Oranje hadden gehoord en die deed ik in de bus bij mensen. Hij stond dan op de uitkijk.’

‘Na een jaar wilden we die wapens hebben. Ik kende de conciërge die in het pand woonde waar ze de wapens verstopt hadden. Op een avond ben ik naar het huis gegaan. Zij stonden te wachten met een handkar, ze waren met z’n drieën. Ik belde aan bij dat huis, en ze zei: wat doe jij hier? We zeiden dat we de sleutels wilden hebben. Ze antwoordde dat ze wist waar de wapens waren, ze begreep dus wel dat we het nodig hadden. Ze gaf ons gewoon de sleutel. Toen zijn we naar binnen gegaan. Het was in Amsterdam-Zuid, die buurt was het hol van de leeuw, daar woonden veel Duitse officieren. Het was spertijd, we konden wel naar binnen maar niet meer naar buiten. En toen kwam die man thuis! En hij is vastgegrepen en in die kast opgesloten. En hij maakte een herrie… Maar niemand heeft ons gehoord. We hebben de wapens gepakt en gewacht tot de volgende morgen. We hadden de hele nacht gewacht, ik moest een andere weg naar huis nemen dan zij, zodat we niet meer samen waren. Dat was veel te gevaarlijk. Mijn neef had me een pistooltje gegeven, een heel kleintje. Ik moest dat in mijn hand houden en mijn hand in mijn zak, m’n hand op het palletje. Ik was doodsbang, ik wist niet of ik wel zou durven schieten, maar als het moet dan moet het. Toen ik bij m’n moeder thuiskwam was ik doodmoe. Ik had gelogen dat ik had opgepast en daar moest blijven slapen. Toen kwam m’n broer ineens binnen en zei dat er geschoten was, dat er op de Bloemgracht verzetsmensen waren doodgeschoten. Toen wist ik genoeg. Ik wist hun namen wel maar ik mocht het nooit vertellen. Toen werd er gebeld en m’n moeder moest huilen. Ze hebben je gevolgd, zei ze. Maar het was iemand uit het verzet, ik moest onderduiken. Ik gaf m’n moeder het pistooltje. Zij moest dat verstoppen. Ze was heel erg geschrokken.’

En wat gebeurde er bij de Bevrijding?
‘Ik heb drie weken ondergedoken gezeten, tot de Bevrijding. Toen hebben we een krans gelegd bij het huis op de Bloemgracht. Later weet ik dat er een echte plaquette op dat huis is gezet, met de namen van die drie verzetsstrijders. Jan Keune heette m’n neef.

Ik heb het nooit verteld, want ik moest altijd zo huilen. Ook niet aan mijn man en kinderen. Pas heel veel later heb ik het verteld, toen mijn kinderen al volwassen waren. Ik had het heel diep weggestopt. Nu legt mijn zoon elke mei drie rode rozen bij de plaquette van mijn lieve, dappere neef.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892