‘Ik heb de brief aan het NIOD gegeven’


Maribel, Izare, Wiktor, Kiran vertellen het verhaal van Puck van der Ploeg
Haren

Maribel, Izare, Wiktor en Kiran uit groep 8 van IKC de Zwanebloem uit Zwaanshoek gaan op bezoek bij mevrouw Puck van der Ploeg in Vogelenzang. Daar interviewen ze haar over de Tweede Wereldoorlog. Ze heeft indrukwekkende verhalen te vertellen.

Wat weet u nog van het begin van de oorlog?
‘Toen de oorlog begon op 10 mei 1940, was ik zeven jaar. Ik woonde in Haren, dat ligt onder de stad Groningen. Mijn vader was in Rotterdam, toen het daar werd gebombardeerd. Gelukkig kwam hij ongedeerd terug, maar het huis van mijn oma daar is wel helemaal verwoest. Gelukkig was zij op dat moment niet thuis. In het begin merkten we nog niet zoveel van de oorlog. Alles leek rustig, maar dat veranderde snel. De Duitsers kwamen ook bij ons in de buurt. Aan het einde van onze straat zat een garage van de busonderneming van Groningen, daar trokken de Duitse soldaten in. In de wei achter onze tuin groeven ze een tankval en loopgraven. Er kwamen steeds meer regels. Zo moesten ’s avonds de lichten uit en de ramen verduisterd worden. Ook eten en kleding kwamen op de bon.’

Kon u naar school?
‘Ik ging gewoon naar de lagere school, ook tijdens de oorlog. Maar alles veranderde langzaam. In onze straat woonde een Joodse familie, de familie Blocq. Ze waren heel aardig, hun zoontje speelde vaak met mijn broers. Op een dag waren ze ineens weg. Pas na de oorlog hoorden we dat ze waren opgepakt en in een kamp zijn omgekomen. Dat vond ik heel verdrietig.’
‘Toen ik later naar de HBS ging, was dat ook niet meer normaal. De school was door de Duitsers in beslag genomen als ziekenhuis, dus wij moesten naar een andere school. Bussen reden niet meer.  Op een gegeven moment gingen we helemaal niet meer naar school.’

U man heeft de oorlog toch ook meegemaakt?
‘Mijn man, die ik later leerde kennen, was negen jaar ouder dan ik. Toen hij 18 werd, moest hij zich melden om voor de Duitsers te gaan werken. Dat wilde hij niet. Tijdens een razzia is hij toch opgepakt. Eerst moest hij werken in de Noordoostpolder, daarna werd hij op transport gezet naar Duitsland. Gelukkig kende hij een Duitse bewaker uit Groningen, die op de transporttrein werkte. Hij gaf hem honderd gulden en mocht uitstappen bij Wener. Daar kende zijn vader een puddingfabriek en mijn man vroeg of hij daar mocht werken. Uiteindelijk dook hij onder bij een oom in Stadskanaal,. Daar is hij helemaal naartoe gelopen. De trein, waar hij eigenlijk in had moeten zitten, is later beschoten door de geallieerden. Hij heeft dus echt heel veel geluk gehad dat hij is ontsnapt.’

Kunt u iets vertellen over de man met het pistool?
‘Tijdens de oorlog was er een man die Rollema heette. Mijn man kende hem van de tennisclub. Hij zat bij de Duitse Waffen-SS. Dat was een soort leger van de Duitsers. Rollema was gestationeerd in Noord-Brabant. In het weekend kwam hij soms langs bij mijn man thuis. Hij bedreigde dan mijn man en zette zelfs een pistool op het hoofd. Hij zei: ‘Jij bent een echte Ariër. Jij moet ook bij de SS.’ Maar mijn man bleef kalm en zei: ‘Geen sprake van.’ Rollema probeerde het nog vaker, maar mijn man bleef weigeren.’
‘Rollema heeft in Noord-Brabant twee burgemeesters doodgeschoten. Na de oorlog is hij daarvoor opgepakt en ter dood veroordeeld. Eén dag voor zijn executie schreef hij nog een lange brief aan mijn man. Daarin schreef hij dat het hem speet dat hij hem en zijn moeder zo bang had gemaakt in de oorlog. Toen mijn man overleden was, heb ik die brief aan het NIOD gegeven. Dat is een instituut dat verhalen en spullen uit de oorlog bewaart.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892