‘Ik ging mee terug naar Amsterdam, met voor mij twee vreemde mensen’
Suzanne, Cecilia en Grace vertellen het verhaal van Hanneke Groenteman
Amsterdam-Centrum
Suzanne, Cecilia en Grace bellen aan bij het huis van Hanneke Groenteman. Terwijl de leerlingen van de Amsterdamse Asvo-school wachten op de stenen trap, genieten ze van de vele bloembakken met bloesems in en rond het voorportaal. Mevrouw Groenteman doet open en verwelkomt ze hartelijk. Ze krijgen allemaal wat lekkers te drinken en maken kennis met haar kat, die al 17 jaar oud is.
Hoe was de oorlog voor u?
‘Gek genoeg was de oorlog voor mij niet zo erg als voor vele anderen. Ik was een baby toen de Tweede Wereldoorlog begon, en 6 jaar oud toen de oorlog was afgelopen. Ik ben Joods en heb ondergedoken gezeten op verschillende onderduikadressen. Alleen mijn laatste onderduikadres kan ik me nog herinneren, bij tante Cor en oom Kees. Pas na de oorlog leerde ik mijn ouders kennen. Dat was wel gek, maar toentertijd stelde ik er geen vraagtekens bij want het was gewoon zoals het was en ik had het goed bij tante Cor en oom Kees.
De buurman van tante Cor en oom Kees was een NSB’er. Oom Kees heeft toen tegen die buurman gezegd: ‘Er komt een Joods kind bij ons in huis. Als je ons verraadt, dan breek ik na de oorlog je benen!’ Dat zou hij heus niet echt gedaan hebben, maar daardoor heeft die buurman mij niet verraden. Dat vond ik ontzettend dapper van oom Kees.’
Hoe was het om ondergedoken te zijn?
‘Ik zat dus niet ondergedoken in een kast ofzo, maar ik mocht ook niet naar buiten, de straat op. Wel op zondag, dan moest ik mee naar de kerk, want oom Kees en tante Cor waren erg gelovig en banger voor de straf van God als ik niet naar de kerk zou gaan dan voor de Duitsers. Maar omdat dat alleen op zondag was, zeiden ze tegen mensen uit de buurt dat ik een nichtje was van ver weg. Meerdere mensen moeten het geweten hebben dat ze een Joods kind in huis hadden, maar gelukkig ging het goed.
Op de andere dagen van de week mocht ik wel in de tuin spelen, omdat die beschut was en niemand mij kon zien. Als de kinderen naar school waren, was ik samen met tante Cor en haar baby thuis. Ik hielp veel in het huishouden. Tante Cor moest altijd wassen, schoonmaken, koper poetsen en eten klaarmaken voor de middagpauze.
Ik had twee grote broers en een zusje dat net zo oud was als ik en waar ik het goed mee kon vinden. We sliepen met alle kinderen op zolder. Tijdens de Hongerwinter ging tante Cor op de fiets met houten banden naar de boeren in Friesland om eten voor ons te halen. De ‘hongertocht’ heette dat. ‘Wij wonen bij Den Haag en hebben honger’, zei ze dan. ‘Ik heb kinderen thuis, mogen we iets te eten?’ Dat kreeg ze en dan fietste ze het hele stuk weer terug. Bijna thuis stonden er een keer Duitse soldaten op de weg. Die hebben toen al het eten afgepakt. Alles was voor niks geweest.
Over eten gesproken; mijn pleegouders waren strenggelovig. Er stond wel eens zuurkool in een glazen bak op de kachel te warmen. Een keer knapte de bak door de hitte; gauw stond ik op om ons avondeten te redden. Voor straf moest ik zonder eten naar bed, omdat ik tijdens het bidden was opgestaan.’
Hoe was het toen de oorlog voorbij was?
‘Dat was eigenlijk niet zo leuk. Ik had twee jaar bij tante Cor en oom Kees gewoond en had het daar erg naar mijn zin. Op een dag werd er aangebeld. Tante Cor zei: ‘Hanneke, ik geloof dat je ouders daar zijn’. Ik herkende ze niet. Ik geloofde niet eens dat het mijn ouders waren. Ik dacht altijd dat mijn moeder een bril had en mijn vader niet. Toen stonden daar ineens twee mensen voor mijn neus. De man had een bril en de vrouw niet. Ik dacht dat ze me voor de gek hielden en rende snel weg. Maar uiteindelijk ging ik toch mee, terug naar Amsterdam met voor mij twee vreemde mensen.
Mijn vader, moeder, opa en oma waren allemaal erg verdrietig omdat veel vrienden en familieleden waren omgekomen tijdens de oorlog. Daar zat ik dan, in een heel ongezellige omgeving. De dag nadat ik terug was, moest ik ook meteen naar school. Mijn moeder bracht me en zei: ‘Loop straks zelf maar naar huis’. Ik wist helemaal niet waar dat huis was, ik was er pas één keer geweest en raakte verdwaald. Een mevrouw heeft me uiteindelijk thuisgebracht. De eerste dagen op school vond ik helemaal niet leuk. Ik snapte niet wat ik in deze vreemde stad moest met ouders die ik niet kende.’
Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.